In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. Het incident vond plaats op 13 november 2018, toen [appellante] klem raakte tussen de deur van een autobus van Autobusbedrijf Curaçao N.V. (ABC) terwijl zij uit de autobus stapte. Na het ongeval heeft [appellante] een bedrag van NAf 600,- ontvangen van de aansprakelijkheidsverzekeraar van ABC, Ennia, als voorschot voor de kosten van huishoudelijke hulp.
In het hoger beroep heeft [appellante] drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van haar vorderingen. ABC heeft het hoger beroep bestreden en verzocht om bevestiging van het vonnis. Het Hof heeft vastgesteld dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde schade. Het Hof oordeelde dat de bewijslast bij [appellante] ligt en dat zij niet heeft aangetoond dat de schade het gevolg is van het ongeval.
Het Hof heeft de beslissing van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd en [appellante] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het vonnis is uitgesproken op 18 juni 2024, waarbij [appellante] kosteloos mocht procederen, maar wel de kosten van het hoger beroep moest dragen.