ECLI:NL:OGHACMB:2023:98

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
H-155/2020 - 500.00357/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van doodslag met betrekking tot schietincident in Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor medeplegen van doodslag. De zaak betreft een schietincident op 22 juni 2019 waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd geraakt door kogels en later overleed aan zijn verwondingen. Het Hof heeft de bewijsvoering herzien en geconcludeerd dat de verdachte samen met een medeverdachte, [medeverdachte 1], verantwoordelijk was voor het afvuren van de fatale schoten. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het Hof oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, zijn schuld overtuigend aantoonden. Het Hof heeft ook de redelijke termijn van de procedure beoordeeld en vastgesteld dat er geen sprake was van schending van het recht op een eerlijke en tijdige berechting. De verdachte werd als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, en het Hof bevestigde de eerdere veroordeling, met inachtneming van de gewijzigde bewijsconstructie.

Uitspraak

Zaaknummer: H-155/2020

Parketnummer: 500.00357/19
Uitspraak: 8 juni 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 18 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans alhier gedetineerd.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen van moord) vrijgesproken. Ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van doodslag) en het onder 2 ten laste gelegde heeft het Gerecht de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen gegeven op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal en van wat door de verdachte en zijn raadsman (mr. U.F. Dickens) naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij en mevrouw [medewerker], medewerker Stichting Slachtofferzorg (namens de benadeelde partij) in het kader van de vordering tot schadevergoeding naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt, met dien verstande dat het Hof het bewijs anders construeert dan het Gerecht in het vonnis waarvan beroep. Als gevolg daarvan worden de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van het Gerecht vervangen door de hieronder vermelde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
Voorts voegt het Hof aan de strafmotivering van het Gerecht overwegingen toe met betrekking tot:
  • de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
  • het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn.
Ten slotte houdt het Hof bij de strafoplegging rekening met het bepaalde in artikel 1:138 van het Wetboek van Strafrecht, zodat dat artikel aan de toepasselijke wettelijke voorschriften wordt toegevoegd.
In zoverre zullen de gronden van het vonnis van het Gerecht worden verbeterd.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, in het voorkomende geval verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal en de twee aanvullende procesdossiers van het Korps Politie Curaçao d.d. 28 februari 2020, geregistreerd onder dossiernummer 202002270800.DOS en de onderzoeksnaam “Solar”.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e, Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Bewijsmiddelen
1Een
proces-verbaal van forensisch onderzoekvan 10 december 2019, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor gezien getekend door teamleider [teamleider], (dossierpagina’s 16-33).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisanten(of één van hen):
Op 22 juni 2019 hebben wij een forensisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van een schietpartij waarbij een persoon in zorgwekkende toestand naar de polikliniek is getransporteerd. Bij aankomst op de [straatnaam 1] werden wij te woord gestaan door brigadiers [brigadier 1] en [brigadier 2]. Van hen vernamen wij dat zij bij aankomst een witgelakte Kia Rio gekentekend [kentekennummer] zagen op de parkeerplaats van [bakkerij], dat de auto verschillende kogelperforaties had en dat in de auto een man lag met zijn buik op de handrem en zijn benen onder het stuurwiel en dat het slachtoffer omstreeks 01:29 uur vervoerd werd naar het ziekenhuis.
Op plaats delict 1, de kruising [straatnaam 1] en [straatnaam 2], werden 8 hulzen kaliber 9 mm met markeringsborden 1 t/m 7 aangetroffen.
Op plaats delict 2, [bakkerij], waar de wit gelakte Kia Rio tot stilstaan kwam ten oosten van de linker gevel. In de linker gevel van [bakkerij] zaten vier kogelinslagen.
Op plaats delict 3, ten oosten van [bakkerij], bij een alleenstaande van beton blokken opgetrokken constructie, werden 7 hulzen van het kaliber 9 mm met markeringsborden 9 t/m 13 aangetroffen.
Conclusie:
- een schietpartij heeft plaatsgevonden op de kruising [straatnaam 1] en [straatnaam 2];
- vanaf de alleenstaande van beton blokken opgetrokken constructie zijn schoten gelost op de linkerzijde van de stilstaande auto;
- tijdens de schietpartij is tenminste een vuurwapen gebezigd, te weten een pistool kaliber 9 mm;
- de schutters hebben tenminste 15 schoten afgevuurd.
Bijlage 1: overzicht van boven (luchtfoto).
2Een
proces-verbaal bevinding van plaats delictvan 22 juni 2019, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 4] (dossierpagina’s 1-2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisant:
Op 22 juni 2019 kreeg ik de melding dat ter hoogte van [bakkerij] een schietpartij had plaatsgevonden. Het slachtoffer was in zorgwekkende toestand met een ambulance naar de polikliniek gebracht. Onmiddellijk na dit bericht begaf ik mij naar het plaats delict om aldaar onderzoek in te stellen.
Bij aankomst op de plaats delict werden verbalisant [verbalisant 5] en ik te woord gestaan door brigadier [brigadier 2]. Van hem vernamen wij dat het slachtoffer in een wit gelakte Kia Rio gekentekend [kentekennummer], op de [straatnaam 1], reed in de westelijke richting en dat onbekenden op hem hadden geschoten. Verder gaf [brigadier 2] door dat hoogst waarschijnlijk na het schieten voormeld voertuig botste tegen de muur van [bakkerij] en tot stilstand kwam. In het voertuig trof [brigadier 2] het slachtoffer alleen liggend op zijn zij met zijn hoofd nagenoeg op de mede inzittende zitplaats met zijn benen op de bestuurders zitplaats. Van [brigadier 2] hebben wij vernomen dat het slachtoffer schotwonden vertoonde aan zijn hoofd en been. Aan de hand van wat ik had vernomen van [brigadier 2] kwam ik tot de conclusie dat wij te kampen hadden met meer dan 1 plaats delict, te weten:
- [straatnaam 1];
- [bakkerij].
Onderzoek plaats delict 1 ([straatnaam 1])
Op de [straatnaam 1], gekomen bij de kruising gevormd door [straatnaam 2] en [straatnaam 1] werden enkele glasscherven en hulzen aangetroffen.
Onderzoek plaats delict 2 ([bakkerij])
Aldaar - dus op de [straatnaam 1] - heb ik waargenomen waar het wit gelakte Kia Rio gekentekend [kentekennummer] tot stilstaand is gekomen. Het betreft aan de zijgevel gevestigd aan de oostelijke gevel van [bakkerij]. Ik zag dat het voertuig daar stond met de motorkap in de zuidelijke richting, de grote lichten waren aan en de bestuurders portier stond open.
3Een proces-verbaal van
forensisch onderzoek op een personenautovan 3 januari 2020, opgemaakt door de verbalisant, [verbalisant 2], voor gezien getekend door teamleider [teamleider], (dossierpagina’s 34-43).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisant:
In verband met het schietincident op de [straatnaam 1] werd door mij een onderzoek verricht op de personenauto Kia Rio voorzien van kenteken [kentekennummer].
Kogelbeschadiging
Gedeformeerde kogel in linker buitenspiegel, gemarkeerd met nummer 1;
Inschot linker achterportier, gemarkeerd met nummer 2;
Inschot linker achterportier, gemarkeerd met nummer 3;
Inschotbeschadiging kofferbak, gemarkeerd met nummer 4;
Inschotbeschadiging D-stijl, gemarkeerd met nummer 5;
Schotbeschadigingen rechterflank, uitschot gemarkeerd met nummers 2 en 6, inschot gemarkeerd met nummers 7 en 8 (inschot rechter voordeur).
4Een
proces-verbaal van bevinding inbeslagneming lijk [slachtoffer]van 22 juni december 2019, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 6] (dossierpagina’s 12-13).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisant:
Op 22 juni 2019 omstreeks 00:42 uur ontving de centrale meldkamer van de politie een telefonische melding waarbij de melder aangaf dat een wit voertuig tegen de muur van [bakkerij] aanreed met vermoedelijk een gewonde. Bij aankomst van de eerste politiepatrouille werd een witgelakt voertuig gekentekend [kentekennummer] waargenomen met daarin een bewusteloze manspersoon die inschotwonden vertoonde. In kritische toestand werd het slachtoffer met de ambulancedienst vervoerd. In het Sehos (het Hof begrijpt hier en hierna: het Sint-Elisabeth Hospitaal) bleek het slachtoffer te zijn genaamd: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1995 te [geboorteplaats slachtoffer].
Op 22 juni 2019 om 08.00 uur vernam ik, verbalisant, van de hulpofficier dat het slachtoffer [slachtoffer] om 07.30 uur aan zijn verwondingen is overleden. De dood van het slachtoffer werd door dr. Van Putten, neurochirurg, geconstateerd.
In het Sehos werd het lijk van [slachtoffer] in opdracht van de officier van justitie in belang van het onderzoek en voor gerechtelijke sectie inbeslaggenomen.
5.Een geschrift, zijnde een
autopsierapportno. S19-041 van 29 juni 2019, opgesteld door dr. L. Althaus, forensisch patholoog bij het Analytisch Diagnostisch Centrum (ADC) te Curaçao (dossierpagina’s 49-58).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van genoemde
patholoog:
Autopsy on [slachtoffer], 26 juni 2019 09:30-12:30, ADC Mortuarium, Otrobanda. During the autopsy 1 graze shot, 1 penetrating and 1 perforating gunshot could be found:
1. 1 perforating gunshot on the left head with entry wound D on the left back head, perforating the left cerebral hemisphere with exit wound A on the middle upper forehead. Fatal gunshot injury.
2. 1 penetrating gunshot of the upper leg with entry wound C and end position of the bullet inside the left upper leg.
3. 1 graze shot of the right hip.
Cause of death: severe brain injury due to a gunshot. Manner of death: non-natural.
6Een
proces-verbaal van bevinding camerabeeldenvan 23 juni 2019, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (dossierpagina’s 59-67).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisanten(of één van hen):
Op zaterdag 22 juni 2019 kreeg het team Digitaal een verzoek om beelden veilig te stellen bij perceel nummer [nummer] te [straatnaam 1] gelegen te [wijk]. Het betreft een schietincident waar iemand verwond is geraakt.
Er werd een summiere analyse verricht.
Op onderstaande momentopname is duidelijk een vuurwapen te zien. Wij, verbalisanten, zagen dat de verdachte (het Hof begrijpt gelet op de inhoud van bewijsmiddel 8: [verdachte]) in bezit was van een vuurwapen.
7.De eigen waarneming van het Hof, gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 4 mei 2023, naar aanleiding van het bekijken van de op een gegevensdrager vastgelegde videobeelden uit het onderzoek Solar met bestandsnaam ‘[bestandsnaam]’.
De camera biedt zicht op het erf van de woning van [naam] (rechts in beeld) en de naastgelegen [minimarket] (links in beeld) en de [straatnaam 1] (boven in beeld). De kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] is links naast de minimarket gelegen (buiten beeld). Uit bijlage 1 van het proces-verbaal van forensisch onderzoek van 10 december 2019 (overzichtsfoto op pagina 18 van het dossier, in deze bijlage opgenomen als bewijsmiddel 1) volgt dat de [minimarket] is gelegen naast het gebouw van [bakkerij].
Datum beelden: 22 juni 2019
Tijdstip beelden (linksboven in beeld weergegeven):
00.35.54 een grijskleurige personenauto van links naar rechts
komt aanrijden, stopt net buiten beeld (schaduw auto
nog zichtbaar) naast de witte poort die toegang geeft
tot het erf van de woning van [naam];
00:36:36 tot 00:36:43 drie mannen komen uit de richting van de
grijskleurige auto, lopen samen met een man die
al bij de Minimarket aanwezig was en gaan
praten met de aanwezige mannen voor de
minimarket.
Eén van de drie mannen is gekleed in een bruine lange
broek en een donker shirt (het Hof begrijpt o.g.v.
bewijsmiddel 8: [medeverdachte 1]), één
man is gekleed in een roze shirt en een blauwe korte
broek (het Hof begrijpt o.g.v. bewijsmiddel 8:
[verdachte]) en één man is gekleed in een
donker shirt met korte mouwen met daarop witte
banden en een donkere korte broek (het Hof begrijpt
gelet op bewijsmiddel 8: [medeverdachte 2]);
00.39.04 [verdachte] rent naar links richting de [straatnaam 1]
en staat bij de weg;
00.39.17 de witte Kia Rio komt voorbij
rijden, van links naar rechts over de [straatnaam 1];
00.39.26 tot 00.39.40 [verdachte] loopt langs de [straatnaam 1] van links
naar rechts;
00.39.41 tot 00.39.56 personen, onder wie [verdachte] en [medeverdachte
1], rennen van links naar rechts en van rechts
naar links, richting de minimarket
00.39.57 tot 00:40:01 [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] (allen kennelijk geagiteerd) rennen het erf van [naam] op. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] duiken achter de poort ieder voor zich ineen. De witte auto rijdt met hoge snelheid langs, van rechts naar links. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] lopen direct het erf weer af. [verdachte] rent ook van het erf vandaan;
00.40.09 [medeverdachte 1] loopt vanaf rechts in beeld met een vuurwapen in zijn rechterhand, hij loopt naar links langs de minimarket;
00.40.17 [medeverdachte 2] en [verdachte] kijken naar links in
de richting van de [straatnaam 1].
00.40.23 tot 00.40.43 [verdachte] loopt het erf van [naam] op, kennelijk
herhaald aangespoord door [medeverdachte 2].
00.41.13 [verdachte] staat nabij de minimarket terwijl hij een
op een vuurwapen gelijkend voorwerp vasthoudt;
00.41.16 [verdachte] rent naar links voor de minimarket
langs richting [bakkerij];
00.41.23 [medeverdachte 1] loopt naar links voor de
minimarket langs richting [bakkerij];
00.43.32 tot 00.43.39 de witte Kia Rio rijdt hard van rechts naar links. De
bestuurder brengt die Kia Rio vlakbij het latere plaats
delict 1 nagenoeg tot stilstand en trekt meteen weer op
in de richting van het plaats delict 2;
00.44.18 [verdachte] en [medeverdachte 1] rennen gezamenlijk
langs de minimarket, van links naar rechts, komend
uit de richting van het plaats delict 2.
8.De verklaring van de
verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep van 4 mei 2023, voor zover inhoudende:
Mijn bijnaam is [bijnaam verdachte].
Op 21 juni 2019 hoorde ik dat mijn broer [broer] was doodgeschoten. Ik was daardoor zeer aangedaan.
Ik was in de nacht van 21 op 22 juni 2019 aanwezig in de omgeving van de [minimarket] aan de [straatnaam 1] in Curaçao. [getuige 1] en [getuige 2] waren daar ook.
U, voorzitter, toont de op een gegevensdrager vastgelegde videobeelden uit het onderzoek Solar met bestandsnaam ‘[bestandsnaam]’ die aldaar in de vroege ochtend van 22 juni 2019 zijn gemaakt, en stelt mij mede aan de hand van die beelden vragen.
Op die beelden is op het tijdstip 00.35.54 te zien dat een grijze auto van links naar rechts komt aanrijden en net buiten beeld stopt. In die auto zaten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en ik. Wij zijn uit de auto gestapt. Ik herken ieder van ons op de beelden.
Ik ben de man met het roze shirt en een blauwe korte broek aan. [medeverdachte 1] is de man die een bruine lange broek en een donker shirt draagt en [medeverdachte 2] is de man die is gekleed in een donker shirt met korte mouwen met daarop witte banden en donkere korte broek.
U toont mij pagina 64 van het dossier. Dat is een screenshot van de camerabeelden op het tijdstip 00.41.13. Ik ben de persoon met het roze shirt en de blauwe korte broek aan die op dat screenshot is te zien.
Op die beelden is op het tijdstip 00.41.16 te zien dat ik in de richting van [bakkerij] ren. Ik ben toen de straat overgestoken en stond op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2]. Daarna ben ik weer overgestoken en ben ik in een nis bij de [minimarket] gaan staan.
Op de beelden is op het tijdstip 00.44.18 te zien dat [medeverdachte 1] en ik gezamenlijk langs de minimarket rennen, van links naar rechts, komend uit de richting van [bakkerij].
9Een
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]van 17 oktober 2019, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (dossierpagina’s 117-123).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 oktober 2019 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Ik was op 22 juni 2019 aanwezig bij de [minimarket]. Mijn neef [getuige 2] en anderen waren daar ook aanwezig. Toen ik daar buiten zat, zag ik dat er een witgelakte Kia Rio op en neer bleef rijden. De bestuurder bleef op en neer rijden in de witgelakte Kia Rio. Wij bleven gewoon buiten bij de [minimarket] zitten. Ik zat op een stoel toen er een auto merk Hyundai kwam aanrijden. In die auto zaten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] (het Hof begrijpt achtereenvolgens: [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en de verdachte). Zij waren boos omdat even tevoren een familielid van hen in [locatie] werd doodgeschoten. Ik heb [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] meteen op de hoogte gebracht dat een witgelakte Kia Rio op en neer aan het rijden was. De manier waarop de witgelakte auto reed, roekeloos en met hoge snelheid, en de frequentie waarmee die auto op en neer bleef rijden wekte argwaan. Op een gegeven moment kwam de witgelakte auto Kia Rio weer aanrijden en kwam in de buurt van [minimarket] tot stilstand. Daarna reed die auto met hoge snelheid weg.
Vraag verbalisanten:
wie zijn de mannen die (tijdstippen op de camerabeelden: 00.38.09 uur, 00.38.50 uur en 00.39.04 uur) op de witgelakte Kia Rio aflopen?
Antwoord [getuige 1]:
in de volgorde van de tijdstippen zijn dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte].
Vraag verbalisanten:
nadat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] aankwamen en de witgelakte Kia Rio op een gegeven moment weer voorbijreed rende iedereen alle kanten op, om vervolgens dekking te zoeken. Waarom rende iedereen weg om dekking te zoeken?
Antwoord [getuige 1]:
Ik dacht dat de bestuurder van de witgelakte Kia Rio problemen met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] of [verdachte] had en op basis daarvan een schietpartij zou plaatsvinden. Nadat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] ter plaatse kwamen begon de witgelakte Kia Rio ook plotseling met hogere snelheid voorbij te rijden.
Vraag verbalisanten:
om 00:40:20 uur is op de camerabeelden die aan jou getoond werden te zien dat toen jij uit dekking kwam, jij langs [medeverdachte 1] liep, terwijl [medeverdachte 1] iets in zijn rechterhand vasthield.
Antwoord [getuige 1]:
Ik zag dat [medeverdachte 1] een vuurwapen in zijn rechterhand vasthield. Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen dat hij zou gaan kijken wie als bestuurder van de witgelakte Kia Rio optrad.
Ik was nog in [wijk] toen de schietpartij plaatsvond. Ik had mijn neef [getuige 2] in [wijk] afgezet.
Ik heb één schot gehoord. Het schotgeluid kwam uit de omgeving van de [minimarket].
10Een
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]van 21 oktober 2019, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 3] (dossierpagina’s 124-129).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 oktober 2019 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Het klopt dat ik in de nacht van 22 juni 2019 een schot heb gehoord. Ik hoorde dat schot nadat ik mijn neef [getuige 2] thuis had afgezet.
Toen ik [medeverdachte 1] – terwijl hij op dat moment een vuurwapen in zijn hand had – eerder hoorde zeggen dat hij zou gaan kijken wie in de witgelakte Kia Rio zat, zag ik hem later in de buurt van de nis in de buurt van de minimarkt staan. Die nis bevindt zich vlak naast de hoofdweg: de [straatnaam 1].
Toen ik wegreed, zag ik dat [verdachte] de weg overstak en bij de ingang van de straat welke ik inreed om [getuige 2] bij zijn woning af te zetten, ging staan. De straat die ik in reed, ligt min of meer schuin tegenover de nis waar [medeverdachte 1] stond.
11Een
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2]van 21 oktober 2019, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 2] (dossierpagina’s 130-135).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 oktober 2019 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Ik ken [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte].
Op 22 juni 2019 zat ik buiten voor de [minimarket]. Ik was samen met mijn neef genaamd [getuige 1] (het Hof begrijpt gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen: [getuige 1]) en nog enkele andere personen.
Toen ik buiten zat, zag ik een witgelakte auto van het merk Kia Rio die de hele tijd voorbij de minimarket reed. Ik zag een auto aan komen rijden die ter hoogte van de [minimarket] stopte. Ik zag dat [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1] uit de auto stapten. Ik ging een pakje sigaretten kopen en toen ik bij de deur van de minimarket stond zag ik dat de mannen allemaal door elkaar begonnen te rennen. [getuige 1] zei tegen mij om weg te gaan. Ik stapte met hem in de auto en wij reden weg. [getuige 1] zette mij thuis af. Toen ik binnen was, hoorde ik enkele schoten. Ik keek via het raam van mijn woning en zag dat de witte Kia Rio tegen de muur van [bakkerij] gebotst stond, met de verlichting nog aan. Ik wist dat het dezelfde Kia Rio was omdat ik automonteur ben en ik mij daarom kan herinneren hoe de auto eruit zag, wat de kleur en het merk van de auto was.
Ik heb op de dag van het incident [medeverdachte 1] met een zwart vuurwapen gezien.
Bewijsoverwegingen
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat:
(
wat betreft de periode onmiddellijk voorafgaand aan de doodslag op [slachtoffer])
- op 21 juni 2019 omstreeks 22.35 uur een familielid van de verdachte (diens broer) en de andere verdachte, [medeverdachte 1] (hierna ook te noemen: [medeverdachte 1]) (diens neef), namelijk [broer], is doodgeschoten [1] ;
  • de verdachte en de andere verdachte [medeverdachte 1] naar aanleiding van deze gebeurtenis boos en aangedaan waren;
  • langs de [minimarket] (die is gelegen naast het gebouw waarin [bakkerij] is gevestigd) een witgekleurde auto (merk Kia, type Rio) met hoge snelheid telkens heen-en-weer is gereden, terwijl de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich op 22 juni 2019 vanaf omstreeks 00.36 daar gezamenlijk ophielden;
  • het met een nog hogere snelheid heen-en-weer rijden door die auto is doorgegaan, en uit het gedrag van o.a. de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] moet worden afgeleid dat ieder van hen daardoor kennelijk geagiteerd is geraakt. De als getuige gehoorde [getuige 1] heeft als zijn indruk verwoord, dat hij vreesde voor een gewapend conflict tussen enerzijds dit drietal en anderzijds de bestuurder van die Kia;
(wat betreft de periode rondom die doodslag)
  • [medeverdachte 1] ter plaatse heeft gelopen met een vuurwapen in de hand (omstreeks 00.40.09), terwijl hij met zoveel woorden heeft aangekondigd te gaan kijken wie die witte Kia bestuurde;
  • daarna (omstreeks 00.41.13) de verdachte zich nabij die minimarkt heeft opgehouden, terwijl hij een vuurwapen vasthield;
  • de verdachte (omstreeks 00.41.16) in de richting is gerend van [bakkerij], waarna hij zich – volgens zijn eigen verklaring – heeft opgehouden bij de kruising van de [straatnaam 1] en [straatnaam 2], zijnde de latere plaats delict 1;
  • ook [medeverdachte 1] (omstreeks 00.41.23) in die richting is gelopen, en zich heeft opgehouden in de buurt van een nis van de minimarkt;
  • vervolgens de Kia met hoge snelheid is aan komen rijden (omstreeks 00.43.32) en de bestuurder die Kia vlakbij de latere plaats delict 1 nagenoeg tot stilstand heeft gebracht en gelijk weer is opgetrokken in de richting van de latere plaats delict 2;
  • de verdachte en [medeverdachte 1] (omstreeks 00.44.18) gezamenlijk langs de minimarkt zijn gerend, komend uit de richting van die plaatsen delict;
  • de even genoemde [getuige 1] als ook diens neef, bijgenaamd [getuige 2], het geluid hebben gehoord van een of meer schoten, komend uit de omgeving van de minimarkt;
  • [getuige 2] vervolgens heeft gezien dat de Kia tegen de zijgevel van het gebouw van [bakkerij] was aangereden;
  • in de Kia als bestuurder is aangetroffen [slachtoffer], zwaar gewond ten gevolge van schotletsel, waaraan hij in de ochtend van 22 juni 2019 is overleden;
  • op de kruising, gevormd door [straatnaam 2] en [straatnaam 1] (plaats delict 1), glasscherven en hulzen zijn aangetroffen;
  • ten oosten van [bakkerij] bij een van betonblokken opgetrokken constructie (plaats delict 3) 7 hulzen zijn aangetroffen.
De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de gewelddadige dood van [slachtoffer] ontkend. In verhoor bij de politie en ter terechtzitting van het Gerecht en het Hof heeft hij zijn aanwezigheid (na)bij de minimarkt erkend. Dat erkennen roept, gelet op wat met betrekking tot verdachtes aanwezigheid aan de hand van camerabeelden kan worden waargenomen, geen verbazing op.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen is door de verdachte ontkend. In verhoor bij de politie heeft hij of onwaarheid gesproken of op veel aan hem gestelde vragen geen antwoord willen geven.
Ter gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in hoger beroep heeft de verdachte nader en tevens nieuw licht op zijn aanwezigheid en gedragingen geworpen, toen en daar. Zo heeft hij verklaard dat hij het geluid van schoten heeft gehoord, dekking heeft gezocht in een nis van de zijgevel van de minimarket, en heeft gezien dat de witte Kia tegen een muur van de zijgevel van de naastgelegen bakkerij is aangereden. Volgens verklaring van de verdachte heeft hij toen zeker twee personen gezien, waarvan één heeft geschoten. Die twee personen zijn in een auto gestapt en weggereden. Vervolgens is hij volgens zijn verklaring weggerend, trof hij toen [medeverdachte 1] naast zich, en hebben zij hun tocht gezamenlijk rennend vervolgd. Bij gelegenheid van zijn ondervraging ter terechtzitting geconfronteerd met het in zijn hand gedragen voorwerp – op grond van de bewijsmiddelen 6 en 7 heeft het Hof vastgesteld: een vuurwapen – is de verdachte erbij gebleven dat hij toen en daar niet over een vuurwapen beschikte. Dat voorwerp is een tas waarin door hem verdovende middelen werden vervoerd, aldus de verdachte.
De feitelijke gang van zaken, zoals daarvan blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen belast de verdachte in hoge mate. Het Hof ziet onder ogen dat wat het tijdpad betreft – in termen van seconden – kan worden gewezen op verschillen. Zo is in het als bewijsmiddel 4 bedoelde proces-verbaal gerelateerd dat de melding van het botsen van de door het slachtoffer bestuurde Kia omstreeks 00.42 bij de meldkamer van de politie is gedaan, terwijl volgens de tijdsaanduidingen van camerabeelden de aankomst bij de minimarket en het vervolgens doorrijden van de door het slachtoffer bestuurde Kia is geregistreerd in de tijdspanne van 00.43.32 tot 00.43.39. Dat verschil in vermelding van tijdstippen staat echter niet in de weg aan de voor het bewijs relevante gevolgtrekking, dat het niet anders kan zijn dan dat het schieten op het slachtoffer en het botsen met diens auto tegen de muur van de bakkerij heeft plaatsgehad
omstreeks00.42, meer in het bijzonder tussen 00.43.39 en 00.44.18 (bewijsmiddel 7).
Het is in het bijzonder deze korte periode rondom de doodslag, die is gelegen tussen verdachtes rennen van de minimarkt naar de plaats delict 1, de kruising, om 00.41.16 uur, de aankomst van de Kia Rio van het slachtoffer nabij die kruising omstreeks 00.43.32 uur en het daarna vanuit die richting komen terugrennen door de verdachte, samen met de verdachte [medeverdachte 1] om 00.44.18 uur, die voor het bewijs van verdachtes daderschap betekenisvol is. Immers, in dat korte tijdsbestek zijn ter plekke de kogels op het slachtoffer [slachtoffer] afgevuurd, terwijl de bewapende verdachte zich met die andere verdachte op de plaats van het delict heeft bevonden (bewijsmiddel 10). Wat aan dat tijdsbestek onmiddellijk is voorafgegaan zoals ter terechtzitting waargenomen door het Hof (bewijsmiddel 7) versterkt contextueel dat zeer belastende aspect onmiskenbaar.
Voor het geheel van deze voor het bewijs redengevende feiten en omstandigheden heeft de verdachte een die redengevendheid ontzenuwende verklaring niet willen of kunnen geven. Wat door de verdachte over zijn gedragingen toen en daar is verklaard, is volstrekt onvoldoende om die redengevendheid te ontzenuwen. De voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte betrokken stelling als zou hij hebben gezien dat een of meer andere, onbekend gebleven personen verantwoordelijk zijn voor het op [slachtoffer] toegepaste vuurwapengeweld verdient geen geloof. Niet alleen omdat hij pas bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in hoger beroep aldus heeft verklaard, maar ook en vooral omdat die verklaring enige verankering ontbeert, in het strafdossier en ook in wat ter terechtzitting door de als getuige gehoorde verdachte [medeverdachte 1] is verklaard. Verdachtes stelling dat hij bij gelegenheid van het verlaten van het erf van [naam] geen vuurwapen maar wel een tas ter hand heeft genomen wordt door de gebezigde bewijsmiddelen weerlegd.
Het Hof verbindt daaraan in het bestek van de bewijslevering de gevolgtrekking dat het de verdachte is geweest, die op 22 juni 2019 tezamen en in vereniging met de andere verdachte [medeverdachte 1] met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op [slachtoffer], met diens dodelijk letsel tot gevolg. Het Hof houdt het ervoor, bij gebreke van een andersluidende, aannemelijke verklaring, die ontbreekt, dat daarbij sprake is geweest van de voor het bewijs van het medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1]. Zo blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte zich ophield met de andere verdachte [medeverdachte 1] voorafgaand aan de schietpartij, zij beiden boos en aangedaan waren door de dood van hun familielid, de andere bewapende verdachte [medeverdachte 1] voorafgaand aan de schietpartij enige tijd in het bezit was van een vuurwapen en – toen hij bewapend was - wilde kijken wie de bestuurder van de witte Kia Rio was. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte bewapend was, dat zowel de verdachte als de andere verdachte [medeverdachte 1] (ieder voor zich) naar de plaats delict zijn gerend (de verdachte) of gelopen (de andere verdachte) en zij daarna tezamen van de plaats delict zijn weggerend, nadat de schietpartij had plaatsgevonden. Het Hof verbindt aan de aard en ernst van het letsel, dat met een vuurwapen is toegebracht, de gevolgtrekking dat ook de tenlastegelegde opzet op de dood voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
Met deze bewijsconclusie is ook de andere bewijsconclusie gegeven: het verwijt van het medeplegen van het overtreden van de Vuurwapenverordening.
Terecht heeft de procureur-generaal er in haar requisitoir op gewezen dat in het dossier aanwijzingen zijn te vinden dat er een voorgenomen plan was om een vuurwapen te gebruiken tegen de bestuurder van de witte auto, zijnde het slachtoffer. Op basis van het dossier valt echter niet vast te stellen wanneer het besluit is genomen het slachtoffer te doden zodat ook niet kan worden vastgesteld dat de tijdspanne tussen het moment waarop dit besluit is genomen en het moment waarop aan dit besluit uitvoering is gegeven, toereikend is geweest om de conclusie te rechtvaardigen dat de verdachte(n) voldoende tijd heeft/hebben gehad om zich (met de benodigde kalmte) te beraden op dit te nemen of genomen besluit, zodat het Hof – met de procureur generaal – het strafverzwarende element van voorbedachten rade niet bewezen acht.
Ten overvloede overweegt het Hof nog als volgt.
Het Hof heeft wat door [medeverdachte 2] is verklaard niet als bewijsmiddel gebezigd. [medeverdachte 2] is een aanzienlijk aantal keren gehoord, als verdachte en ook ten overstaan van de rechter als getuige. Door en namens de verdachte zijn de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen gediskwalificeerd; hij zou daarin slechts liegen en bedriegen. Het Hof kan die kwalificatie niet zonder meer volgen. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat [medeverdachte 2], bijvoorbeeld waar het gaat om zijn redenen van wetenschap wisselend heeft verklaard, terwijl de rechter-commissaris in het van zijn laatstgehouden getuigenverhoor opgemaakte proces-verbaal ambtshalve heeft verzucht dat het verhoor uiterst moeizaam is verlopen. Het Hof stelt evenwel – voor zover hier van belang – vast, dat [medeverdachte 2] in de kern consistent heeft verklaard, zowel waar het gaat om het aanwijzen van degenen die feitelijk verantwoordelijk zijn voor de dood van het slachtoffer [slachtoffer]: de verdachte en [medeverdachte 1], als waar het gaat om zijn redenen van wetenschap: hij was erbij toen [medeverdachte 1] kort na de schietpartij verslag heeft gedaan van de schietpartij aan diens neef. In zoverre vindt de door het Hof getrokken bewijsconclusie verankering in wat door [medeverdachte 2] is verklaard [2] .
Nadere overwegingen omtrent de oplegging van straf
De toerekeningsvatbaarheid van de verdachte
Ten behoeve van de behandeling in hoger beroep is over de verdachte door psychiater Heijtel een rapport opgemaakt, gedateerd 30 september 2021. Dit rapport vormt een aanvulling op het door hem reeds opgemaakte rapport over de verdachte van 17 februari 2020. In het aanvullende rapport adviseert de psychiater het Hof over de vraag of, gelet op de door de psychiater reeds eerder geconstateerde parentificatie, jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Deze vraag wordt door de psychiater ontkennend beantwoord. In zijn eerste rapport van 17 februari 2020 overweegt de psychiater dat deze parentificatie, het proces waarbij een kind allerlei ouderlijke taken op zich neemt, in de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld. Hij concludeert dan ook dat de verdachte een moeizame persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. De psychiater overweegt voorts: “Parentificatie is niet direct pathologie maar kan tot verstoorde aspecten van de persoonlijkheidsontwikkeling leiden. Bij het psychiatrisch onderzoek van betrokkene zijn er geen verdere aanwijzingen gevonden voor een psychische stoornis.” De psychiater schrijft vervolgens dat een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid overwogen kan worden. De psychologen Bonofacia en Linkels komen in het door hen over de verdachte opgestelde rapport van 11 februari 2020 tot de conclusie dat de verdachte op basis van het door hen verrichte onderzoek als volledig toerekeningsvatbaar kan worden gezien. Het Hof constateert derhalve dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor een psychiatrische stoornis bij de verdachte, dat de psychiater gelet op de geconstateerde parentificatie slechts opmerkt dat overwogen kan worden de feiten aan de verdachte in licht verminderde mate toe te rekenen en dat de andere deskundigen de verdachte volledig toerekeningsvatbaar achten.
Gelet hierop is het Hof met het Gerecht in het vonnis waarvan beroep van oordeel dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De redelijke termijn
Het Hof stelt vast dat met de behandeling van de zaak in hoger beroep meer tijd gemoeid is geweest dan de tot uitgangspunt te nemen behandelingsduur van 16 maanden. Daarom heeft het Hof na te gaan of daarmee sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het Hof stelt vast dat de verdachte op 19 november 2020 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep en dat de behandeling in tweede aanleg eerst vandaag – aldus niet binnen 16 maanden – met een eindvonnis is afgerond. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden aan te wijzen. De behandeling van deze zaak in hoger beroep wordt mede gekenmerkt door de telkens terugkerende vraag naar het al dan niet kunnen effectueren van het door de verdediging verzochte verhoor van [medeverdachte 2] als getuige. Vanaf de terechtzitting van 3 februari 2022 is dit onderwerp telkens ter terechtzitting geagendeerd geweest. Toen uiteindelijk bleek dat een verhoor van de getuige ter terechtzitting niet kon worden gerealiseerd heeft de procureur-generaal zich ervoor ingespannen dat een rogatoir verhoor door de rechter-commissaris kon worden gehouden. Die inspanning heeft geresulteerd in een getuigenverhoor via een VC-verbinding met het buitenland, op 12 januari 2023. Bij gelegenheid van de tussentijds gehouden terechtzittingen heeft (ook) de verdediging weliswaar het aan het gewenste verhoor te relateren tijdverloop betreurd, doch heeft steeds gepersisteerd bij het verzoek tot het houden van dat verhoor. Het Hof is van oordeel dat zo bezien de verdediging op dat procesverloop een aanzienlijke invloed heeft gehad.
Vervolgens dient nog onder ogen te worden gezien of het tijdsverloop, gerekend van de dag van het getuigenverhoor op 12 januari 2023 tot aan de dag waarop vonnis wordt gewezen getuigt van dralen waar door het Hof voortvarendheid had moeten worden betracht. Mede gelet op de met behandeling van de zaak van de verdachte en die van de tegelijkertijd terechtstaande andere verdachte [medeverdachte 1] gemoeide zittingstijd beantwoordt het Hof die laatste vraag ontkennend.
Alles overziend is met de gedingfase van het hoger beroep een periode van bijna 2 jaren en 7 maanden gemoeid geweest. Dat is langer dan de tot uitgangspunt te nemen behandelingsduur van 16 maanden. Het langere tijdsverloop wordt evenwel verklaard en gebillijkt door wat hierboven door het Hof is gereleveerd. Van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is daarom geen sprake.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, naast op de door het Gerecht aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:138 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mr. W.J. Geurts-de Veld en mr. R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mrs. P. Dingemanse en A.F. van der Heide, (zittings)griffiers, en op 8 juni 2023 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.proces-verbaal van bevinding mogelijk motief moord op [slachtoffer] van 30 augustus 2020 (dossierpagina’s 158-162) en het proces-verbaal van relaas van 27 februari 2020.
2.verklaring [medeverdachte 2], als getuige afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2020