ECLI:NL:OGHACMB:2023:87

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AUA2022H00086
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling handhavingsverzoek asbesthoudend materiaal nabij raffinaderij

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een handhavingsverzoek van [verweerster] tegen de minister van Justitie en Sociale Zaken. Het handhavingsverzoek was gericht op het storten van asbesthoudend materiaal op het terrein van de raffinaderij nabij de woonwijk Lago Heights in San Nicolas. De minister had eerder het verzoek afgewezen, stellende dat er geen gevaar voor de gezondheid en veiligheid van omwonenden was. Het Gerecht in eerste aanleg had deze afwijzing vernietigd en de minister opgedragen opnieuw te beschikken.

Het Hof heeft beoordeeld of de minister aan deze opdracht heeft voldaan. Het Hof concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen gevaarlijke situatie is voor de omgeving. De minister heeft na de eerdere uitspraak van het Gerecht onderzoek laten verrichten naar de asbesthoudende materialen en heeft maatregelen getroffen om deze te verwijderen. Tevens is er een periodiek controleprogramma ingesteld om de situatie te monitoren. Het Hof oordeelt dat de minister voldoende heeft aangetoond dat er geen asbesthoudend materiaal aan de buitenlucht wordt blootgesteld en dat de afdeklaag van de asbestopslagplaats in goede staat verkeert.

De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg is vernietigd en het beroep van [verweerster] is ongegrond verklaard. Het Hof benadrukt het belang van voortdurende monitoring van de asbestopslagplaats en de noodzaak voor de minister om [verweerster] op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.

Uitspraak

AUA2022H00086
Datum uitspraak: 7 juni 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 14 maart 2022 in zaak nr. AUA202101650, in het geding tussen:
[verweerster], mede in haar hoedanigheid van erfgenaam van [echtgenoot verweerster], wonend in Aruba (hierna: [verweerster]),
en
de minister

Procesverloop

Bij beschikking van 7 mei 2021 heeft de minister het verzoek van [verweerster] om handhavend op te treden in verband met het storten van asbesthoudend materiaal op het terrein van de raffinaderij, opnieuw afgewezen (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 14 maart 2022 heeft het Gerecht het door [verweerster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de minister opgedragen opnieuw te beschikken.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak, tegelijkertijd met zaak nr. AUA2022H00051, ter zitting behandeld op 29 maart 2023. De minister werd vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, vergezeld door [toezichthouder], toezichthouder bij de Directie Natuur en Milieu (hierna: DNM). [verweerster] is verschenen, vergezeld door [milieudeskundige], milieudeskundige.

Overwegingen

Inleiding
1. [verweerster] woont in de woonwijk Lago Heights in San Nicolas. Deze woonwijk ligt in de directe omgeving van de raffinaderij. Op het terrein van de raffinaderij lag onafgedekt asbesthoudend materiaal. Het materiaal dat verwijderd kon worden, is in 2016 verwijderd en in zakken in een asbestopslagplaats gestort. Daarop is een laag zand aangebracht met daarbovenop fijn en grof gesteente. [verweerster] woont op ongeveer 100 m afstand van deze asbestopslagplaats. Naar aanleiding van de opruimwerkzaamheden heeft [verweerster] de minister op 4 oktober 2016 en 17 oktober 2016 verzocht handhavend op te treden tegen het storten van asbesthoudend materiaal (hierna: handhavingsverzoek). Dit heeft de minister bij de beschikking van 7 juni 2018 afgewezen omdat uit onderzoek van DNM ter plaatse is gebleken dat er geen sprake is van een gevaarlijke situatie voor de nabije omgeving. Deze beschikking heeft het Gerecht bij de uitspraak van 27 mei 2019 vernietigd en het Gerecht heeft de minister opgedragen opnieuw te beschikken met inachtneming van de uitspraak. Daarover heeft het Gerecht samengevat en voor zover van belang in deze procedure het volgende overwogen:
-Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verslagen en de op de waarnemingen gebaseerde conclusies in de inspectierapporten van DNM over de asbestopslagplaats. De rapporten zijn begrijpelijk en consistent. De conclusies van die rapporten worden ook bevestigd in het door AdvocaatGeneraal F. van Deutekom (hierna: de A-G) opgemaakte verslag van het locatiebezoek op 4 mei 2018. Gelet de conclusie van DNM dat de asbestwerkzaamheden conform internationale normen zijn uitgevoerd en het gestorte asbest niet was blootgesteld aan de buitenlucht mocht de minister afzien van handhavend optreden in de zin van sanering van het terrein en het afvoeren van asbesthoudend afval op een wijze waarop dit geen enkel risico meer oplevert;
-In de inspectierapporten is echter vastgesteld dat op het terrein mogelijk asbesthoudend materiaal aan de buitenlucht wordt blootgesteld. Blijkens het verslag van de A-G moet dit onderzocht worden waarna zo nodig maatregelen moeten worden getroffen. Niet is gebleken dat dit nader onderzoek is verricht. Ook moet er blijkens het verslag een periodieke controle plaatsvinden naar mogelijke erosie van de afdeklaag. Niet is gebleken dat een periodiek controleprogramma is opgesteld en uitgevoerd. Het standpunt dat uit onderzoek van DNM is gebleken dat geen sprake is van een gevaarlijke situatie is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd. Met inachtneming hiervan moet de minister het handhavingsverzoek opnieuw beoordelen, aldus het Gerecht in de uitspraak van 27 mei 2019.
1.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de minister het handhavingsverzoek opnieuw afgewezen. DNM houdt twee keer per jaar aan het einde en het begin van het regenseizoen, namelijk in februari/maart en september/oktober, een controle. Deze controle is gericht op het vaststellen van het aantal en de staat van het geborgen asbesthoudend materiaal waardoor kan worden geconstateerd in hoeverre erosie heeft plaatsgevonden. Er is nu dus sprake van een regulier controleprogramma. Op basis van de door DNM opgestelde rapporten is vastgesteld dat er geen erosie is opgetreden en er dus geen sprake is van een situatie die de gezondheid en veiligheid van omwonenden bedreigt of kan bedreigen, aldus de bestreden beschikking.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft overwogen dat in de bestreden beschikking voor wat betreft asbesthoudende (isolatie)materialen in de buitenlucht in het geheel niet gemotiveerd is dat, en waarom, geen sprake is van een gevaarlijke situatie voor de nabije omgeving. De enkele verwijzing ter zitting naar de halfjaarlijkse controlerapporten naar erosie zijn in dit verband onvoldoende. Daarin is namelijk vermeld dat asbesthoudend materiaal is opgemerkt en verwijderd, en dat voor zover nog materiaal wordt gevonden daarvan monsters genomen moeten worden. Daarmee is niet gemotiveerd dat en op welke wijze nader onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van mogelijk asbesthoudende materialen. Over het controleprogramma overweegt het Gerecht dat de minister heeft verwezen naar vijf controlerapporten van DNM, maar daarmee is onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat, waar het betreft erosie, geen sprake is van een gevaarlijke situatie voor de nabije omgeving. Er is niet gemotiveerd dat en waarom verzakking van zand geen gevaarlijke situaties oplevert terwijl dat in deze situatie wel van de minister mag worden verwacht.
Hoger beroep
3. De minister betoogt dat in lijn met de opdracht in de uitspraak van 27 mei 2019 zorgvuldig en voldoende is gemotiveerd dat geen sprake is van een gevaarlijke situatie voor de nabije omgeving van de asbestopslagplaats. In 2016 heeft DNM uitvoerig onderzoek gedaan naar mogelijke schadelijke stoffen, waaronder asbesthoudende materialen. Na het locatiebezoek van de A-G is opnieuw onderzoek verricht en zijn maatregelen getroffen. Ook worden er halfjaarlijks nacontroles verricht en daaruit blijkt dat geen sprake is van erosie, geulvorming of verzakking van de afdeklaag. Dat is in de aangevallen uitspraak niet onderkend.
3.1.
De vraag die het Hof moet beantwoorden is of de minister uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van het Gerecht van 27 mei 2019. Dat betekent dat handhaving in de vorm van sanering en afvoer van het asbesthoudend afval niet meer aan de orde is. Het Gerecht heeft in zijn uitspraak van 27 mei 2019 geoordeeld dat de minister zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een gevaarlijke situatie omdat i. nog nader onderzoek moest worden verricht naar asbesthoudend materiaal dat aan de buitenlucht werd blootgesteld, en ii. er geen periodiek controleprogramma was. Met inachtneming van deze twee punten moest de minister het handhavingsverzoek van [verweerster] opnieuw beoordelen. Het Hof is van oordeel dat de minister aan die opdracht van het Gerecht heeft voldaan. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat, zoals ook de inspecteur van DNM ter zitting heeft toegelicht, na het locatiebezoek van de A-G onderzoek is verricht naar de mogelijk asbesthoudende materialen die tijdens dat locatiebezoek zijn aangetroffen. Dit bleek inderdaad asbesthoudend materiaal te zijn, waarna het gehele oppervlak van de asbestopslagplaats is schoongemaakt en vermoedelijk asbesthoudend materiaal is verwijderd en geborgen. De inspectierapporten van DNM van 8 maart 2019 en 28 juni 2019 bevestigen dit. Na het nadere onderzoek heeft DNM halfjaarlijks geïnspecteerd of er asbesthoudend materiaal aan de buitenlucht wordt blootgesteld en of de afdeklaag van de asbestopslagplaats tekenen vertoont van erosie, geulvorming of verzakking. De conclusies in de daarvan opgestelde inspectierapporten zijn steeds dat er geen asbesthoudend materiaal wordt blootgesteld en dat de afdeklaag niet erodeert of verzakt. Dat heeft de inspecteur van DNM ter zitting van het Hof opnieuw bevestigd.
3.2.
Hieruit blijkt dat nader onderzoek is verricht naar mogelijk asbesthoudend materiaal dat aan de buitenlucht wordt blootgesteld en dat maatregelen zijn getroffen door dit materiaal te verwijderen en te bergen. Ook is er een periodiek controleprogramma ten aanzien van de afdeklaag van de asbestopslagplaats, waarbij opnieuw wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van aan de buitenlucht blootgesteld asbesthoudend materiaal. Door deze maatregelen en gelet op de conclusies in de inspectierapporten is het Hof van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat voldoende is uitgesloten dat de afdeklaag van de asbestopslagplaats nog asbesthoudend materiaal bevat dat aan de buitenlucht wordt blootgesteld. Weliswaar staat in het rapport van 28 juni 2019 dat als men goed zoekt er hier en daar stukken isolatiemateriaal gevonden zullen worden en dat een test moet uitwijzen of dit asbesthoudend is, maar dat geeft geen hard aanknopingspunt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal. De minister heeft zich gelet op de opdracht van het Gerecht deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het handhavingsverzoek moet worden afgewezen omdat er geen sprake is van een situatie die de gezondheid en veiligheid van omwonenden bedreigt of kan bedreigen. Dat [verweerster] zich desondanks zorgen maakt over haar gezondheid en veiligheid, is begrijpelijk. Het gaat immers om een precaire situatie, maar dat neemt niet weg dat de minister met de bestreden beschikking aan de opdracht van het Gerecht heeft voldaan. Het betoog van de minister slaagt.
Slotsom
4. Het hoger beroep van de minister is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep ongegrond verklaren. De minister hoeft de proceskosten van [verweerster] niet te vergoeden.
5. Het Hof overweegt ten overvloede dat de asbestopslagplaats, zoals de gemachtigde van de minister en de inspecteur van DNM hebben aangegeven, constante aandacht behoeft en voortdurend in de gaten moet worden gehouden. De inspecteur van DNM heeft aangegeven dat zal worden bezien of er over de asbestopslagplaats een laag cement kan worden gestort om uit te sluiten dat er erosie, geulvorming of verzakking plaatsvindt. Het Hof benadrukt het belang van voortvarende besluitvorming hierover en gaat ervan uit dat de minister [verweerster] van de uitkomst op de hoogte zal stellen.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 14 maart 2022 in zaak nr. AUA202101650;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
III.
gelastdat het Land Aruba aan de minister van Justitie en Sociale Zaken het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 75,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.