ECLI:NL:OGHACMB:2023:8

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
SXM2021H00067
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van een testament en de rol van de notaris in de nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, staat de rechtsgeldigheid van een testament centraal. De appellant, wonend in het Verenigd Koninkrijk, heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend om te verklaren dat een onderhandse akte, gedateerd 29 september 2001, de uiterste wil van de erflaatster, geboren in 1931 en overleden in 2012, vertegenwoordigt. De akte is door de notaris [notaris 1] in Sint Maarten aangetroffen en betreft een dossier van een oud-notaris. De appellant vordert onder andere dat de notaris wordt verplicht om een verklaring van erfrecht af te geven en over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap.

De procedure begon met een beschikking van het Hof op 5 november 2021, waarin werd verzocht om recente uittreksels uit de basisadministratie. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 november 2022, waarbij de appellant via videoverbinding deelnam. De advocaten van beide partijen hebben hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de onderhandse akte niet kan worden aangemerkt als de laatste wil van de erflaatster, wat leidde tot het hoger beroep van de appellant.

Het Hof heeft vastgesteld dat de vordering van de appellant niet gebaseerd is op een wettelijke bepaling die vereist dat er bij beschikking moet worden beslist. Daarom moet de zaak bij vonnis worden beslist. De appellant heeft zijn vordering gewijzigd, waarbij hij ook de opvolger van de notaris in de procedure heeft betrokken. Het Hof heeft besloten om een nadere mondelinge behandeling te gelasten, waarbij de betrokken partijen opnieuw zullen worden opgeroepen. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SXM202000430 – SXM2021H00067
Uitspraak: 18 januari 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in het Verenigd Koninkrijk,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. S.H.M. Ibrahim,
tegen

1.[NOTARIS 1],

wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J. Veen,
en

2.[GEÏNTIMEERDE 2],

3.
[GEÏNTIMEERDE 3],
4.
[GEÏNTIMEERDE 4],
5.
[GEÏNTIMEERDE 5],
allen wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg aangemerkt als belanghebbenden,
thans aangemerkt als geïntimeerden,
niet verschenen,
en

6.[GEÏNTIMEERDE 6],

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
in eerste aanleg aangemerkt als belanghebbende,
thans aangemerkt als geïntimeerde,
niet verschenen.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd. Geïntimeerde 1 wordt hierna [notaris 1] genoemd.
1.
Het verdere verloop van de procedure
1.1
Bij beschikking van 5 november 2021 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor overlegging van recente uittreksels uit de basisadministratie. Verder heeft het Hof de zaak naar een nader te bepalen datum verwezen voor mondelinge behandeling, met opdracht aan de griffier om partijen en belanghebbenden op te roepen.
1.2
Bij akte van 10 december 2021 heeft [appellant] uittreksels uit de basisadministratie en een
certificate of residencyin het geding gebracht.
1.3
Bij e-mail van 2 augustus 2022 heeft mr. Veen zich namens [notaris 1] tot het Hof gewend. Bij e-mail van 1 september 2022 heeft mr. Ibrahim namens [appellant] gereageerd.
1.4
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft in Sint Maarten plaatsgehad op 22 november 2022. [appellant] nam aan de behandeling deel door middel van een videoverbinding. Mrs. Ibrahim en Veen zijn verschenen. Mr. Ibrahim heeft het standpunt van [appellant] toegelicht aan de hand van een pleitnota. Mr. Veen heeft het standpunt van [notaris 1] toegelicht aan de hand van een akte. Beide stukken zijn overgelegd.
1.5
Uitspraak is aangezegd en bepaald op vandaag.
2.
De verdere beoordeling
2.1 [
[appellant] en geïntimeerden 2 tot en met 6 zijn kleinkinderen van [erflaatster] (hierna: de erflaatster). De erflaatster is geboren op [datum] 1931 en overleden op [datum] 2012. [notaris 1] is notaris in Sint Maarten geweest.
2.2
In het protocol dat [notaris 1] heeft overgenomen, al dan niet als waarneemster, heeft zij een dossier aangetroffen, uiteindelijk afkomstig van het notariskantoor van oud-notaris [notaris 2], met daarin een aan de zijkant geopende envelop met verschillende nietgaatjes en een aan die envelop vastgeniete onderhandse akte, gedateerd 29 september 2001, getiteld
Will and Testament of [erflaatster]en ondertekend, bestaande uit drie pagina’s (hierna: de onderhandse akte), met een bijlage. [appellant] heeft als productie 9 bij inleidend verzoekschrift een geschrift in het geding gebracht dat eruit ziet als een kopie van de onderhandse akte. Deze rechtszaak heeft betrekking op de vraag of de onderhandse akte een rechtsgeldig testament belichaamt.
2.3
Bij inleidend verzoekschrift heeft [appellant] het volgende gevorderd:
bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht te verklaren dat de onderhandse akte van 29 september 2001 opgesteld en ondertekend door [erflaatster] en in bewaring gegeven op 12 november 2001, haar uiterste wil is als bedoeld in artikel 4:94 BW, en dat deze uiterste wil geldig is;
2. [notaris 1] binnen twee weken na het door u te wijzen vonnis te bevelen een verklaring van erfrecht af te geven conform de uiterste wil van 29 september 2001;
3. [notaris 1] op te dragen terstond over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap, conform de uiterste wil van 29 september 2001;
4. [notaris 1] te veroordelen in de kosten van het geding.
2.4
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het gevorderde afgewezen. Naar het oordeel van het Gerecht kan niet worden aangenomen dat de onderhandse akte de (laatste) uiterste wil van de erflaatster is. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.5
Er bestaan zaken betreffende nalatenschappen die bij vonnis dienen te worden beslist (zie art. 100 lid 1 Rv) en zaken betreffende nalatenschappen die bij beschikking dienen te worden beslist (zie art. 429c lid 6 Rv). Hetgeen [appellant] gevorderd heeft, is niet gebaseerd op een wettelijke bepaling die voorschrijft dat erover bij beschikking dient te worden beslist. Daarom geldt ingevolge de hoofdregel dat daarover bij vonnis had behoren te worden beslist. Het Hof zal dan ook verder bij vonnis beslissen. Voor de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep maakt dat overigens geen verschil.
2.6
Degenen die eerder als belanghebbenden zijn aangemerkt, dienen als geïntimeerden te worden aangemerkt. Zij zijn (inmiddels) correct opgeroepen, maar niet verschenen.
2.7
Bij e-mail van 2 augustus 2022 heeft mr. Veen het Hof bericht dat [notaris 1] op 1 oktober 2022 de waarneming van haar notarispraktijk neerlegt en met pensioen gaat. Bij akte van 22 november 2022 heeft mr. Veen gesteld dat de datum is verschoven naar 1 november 2022, dat de notarisplaats van [notaris 1] thans vacant is en dat deze voorlopig wordt waargenomen door [notaris 3]. Volgens [notaris 1] heeft [appellant] daarom geen belang meer bij een deel van zijn vordering.
2.8
Naar aanleiding van dit verweer heeft [appellant] zijn vordering gewijzigd. De vordering luidt thans:
bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht te verklaren dat de onderhandse akte van 29 september 2001 opgesteld en ondertekend door [erflaatster] en in bewaring gegeven op 12 november 2001, haar uiterste wil is als bedoeld in artikel 4:94 BW, en dat deze uiterste wil geldig is;
2. [notaris 1] of haar opvolger binnen twee weken na het door u te wijzen vonnis te bevelen een verklaring van erfrecht af te geven conform de uiterste wil van 29 september 2001;
3. [notaris 1] of haar opvolger op te dragen terstond over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap, conform de uiterste wil van 29 september 2001;
4. [notaris 1] of haar opvolger te veroordelen in de kosten van het geding.
2.9
De reden waarom [appellant] [notaris 1] heeft gekozen om in rechte te betrekken, is kennelijk dat zij de notaris was die (al dan niet als waarneemster) het beheer had over het protocol waartoe het dossier behoort waarin de onderhandse akte is aangetroffen. Dat protocol is volgens de stellingen van [notaris 1] nu in beheer van [notaris 3], waarnemend notaris in Sint Maarten. [appellant] heeft een beroep gedaan op art. 71 lid 2 van de Landsverordening houdende nieuwe regels betreffende het notarisambt.
2.1
In het midden kan blijven of [notaris 1] het geding voert “in een betrekking” als bedoeld in art. 185, aanhef en sub c, Rv. In elk geval ziet het Hof in de hiervoor onder 2.9 genoemde omstandigheden aanleiding om de griffier op te dragen [notaris 3] op de voet van art. 12a Rv bij exploot in het geding op te roepen. Het Hof zal een nadere mondelinge behandeling van de zaak gelasten. [appellant] en [notaris 1] kunnen weer via hun advocaten worden opgeroepen. De overige geïntimeerden behoeven niet opnieuw te worden opgeroepen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
gelast een nadere mondelinge behandeling van de zaak in Sint Maarten op een nader te bepalen dag en uur;
stelt het dossier in handen van de griffier van het Hof om [appellant] en [notaris 1] daarvoor op te roepen via hun advocaten, en om [notaris 3], waarnemend notaris in Sint Maarten, daarvoor bij exploot te doen oproepen op de voet van art. 12a Rv;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Verheijen, G.C.C. Lewin en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 18 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.