CUR2022H00177, CUR2022H00187, CUR2022H00188 en CUR2022H00190
Datum uitspraak: 24 mei 2023
gemeenschappelijk hof van justitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. appellant 1], handelend onder de naam [appellant 1],
2. [ appellant 2, handelend onder de naam [appellant 2],
3. [ appellant 3], handelend onder de naam [appellant 3],
4. [ appellant 4], handelend onder de naam [appellant 4],
allen wonend in Curaçao (hierna gezamenlijk: [appellanten],
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 15 juni 2022 in zaken nrs. CUR202101843, CUR202101844, CUR202103711 en CUR202104031, in de gedingen tussen:
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de minister)
Bij vier beschikkingen van onderscheidenlijk 7 juni 2021, 9 september 2021 en 22 oktober 2021 heeft de minister de aanvragen van [appellanten] om een vergunning voor het exploiteren van een taxi dan wel kleine autobus, afgewezen (hierna: bestreden beschikkingen).
Bij uitspraak van 15 juni 2022 heeft het Gerecht de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] afzonderlijk hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 27 maart 2023. [appellanten] werden vertegenwoordigd door E.J. Leito, rechtsbijstandverlener. De minister werd vertegenwoordigd door mr. G.N. Hollander, vergezeld door M. Doran, beiden werkzaam bij het ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning.
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
[appellanten] beschikten over een vergunning voor het bedrijfsmatig vervoeren van personen met motorrijtuigen dan wel met kleine autobussen (hierna: taxivergunning) als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening personenvervoer (hierna: Lpv). Deze taxivergunningen zijn op grond van artikel 3, derde lid, van de Lpv van rechtswege vervallen omdat [appellanten] de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Op onderscheidenlijk 7 juli 2020, 9 maart 2021, 18 augustus 2021 en 10 september 2021 hebben [appellanten] de minister verzocht om aan hen een nieuwe taxivergunning te verlenen. Die aanvragen heeft de minister bij de bestreden beschikkingen afgewezen omdat [appellanten] ouder zijn dan 65 jaar.
3. Het Gerecht heeft overwogen dat de minister bevoegd was op de aanvragen van [appellanten] te beslissen omdat op grond van de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao (hierna: de Overgangsregeling) voor "bestuurscollege" "de minister" moet worden gelezen. Over de leeftijdsgrens van 65 jaar is overwogen dat dat een keuze is van de formele wetgever die door de rechter moet worden gerespecteerd. Van verboden discriminatie is geen sprake omdat de keuze van de wetgever niet van redelijke grond is ontbloot. Aan die keuze ligt namelijk ten grondslag dat personen van 65 jaar en ouder met pensioen gaan en aanspraak hebben op een financiële voorziening van de overheid. Zij hebben daarmee andere voldoende middelen van bestaan om in het onderhoud van zichzelf en hun gezin te voorzien. De personen jonger dan 65 jaar die op de wachtlijst voor een taxivergunning staan, moeten daarom een kans krijgen op de vrijgekomen taxivergunning zodat zij daarmee in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Verder heeft het Gerecht overwogen dat het feit dat [appellanten] een eenmanszaak hebben opgericht, niet betekent dat artikel 3, derde lid, en artikel 12, onder c, van de Lpv buiten toepassing moeten worden gelaten. Een eenmanszaak heeft geen rechtspersoonlijkheid, zodat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen [appellanten] en hun eenmanszaak. Ten slotte is er ook geen sprake van een inmenging op het recht op ongestoord genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) omdat de aangevraagde taxivergunningen al van rechtswege waren vervallen. Voor zover er wel sprake is van een inmenging, is die inmenging bij wet geregeld en wordt daarmee het algemeen belang gediend. Ook is voldaan aan de vereisten van een "fair balance", aldus het Gerecht.
4. [ [appellanten] betogen dat sinds 16 maart 2020 niet langer de minister bevoegd is om een taxivergunning te verlenen, maar slechts de Landsontvanger. De door de Landsontvanger afgegeven motorrijtuigenbelastingkaarten voor hun taxi's en kleine autobus gelden al als ontheffing, zodat zij niet ook nog een taxivergunning nodig hebben.
4.1. Het Hof stelt vast dat het op grond van artikel 2, eerste lid, van de Lpv alleen is toegestaan personen bedrijfsmatig te vervoeren of te doen vervoeren met een daartoe op grond van artikel 3 van de Lpv verleende taxivergunning, een op grond van artikel 12b van de Lpv verkregen hulpbestuurderskaart of een ontheffing voor het exploiteren van motorrijtuigen bedoeld in artikel 15 van de Lpv. Het bestuurscollege van het toenmalige eilandgebied Curaçao was gelet op de tekst van deze bepalingen bevoegd om een taxivergunning dan wel een ontheffing te verlenen, dan wel te beslissen op een verzoek van een hulpbestuurder tot inschrijving in het register waarna een hulpbestuurderskaart kan worden verkregen. Zoals het Gerecht terecht heeft overwogen, moet op grond van artikel 6, vijfde lid, van de Overgangsregeling voor "bestuurscollege" "de minister" worden gelezen. De minister is dus bevoegd om een taxivergunning te verlenen en daarmee ook bevoegd om te beslissen op een aanvraag om een taxivergunning. Dat geldt ook voor het verlenen van een ontheffing of de beslissing tot het inschrijven van een hulpbestuurder in het register. Daar is sinds 16 maart 2020 niets aan veranderd. Voor het oordeel dat een door de Landsontvanger afgegeven motorrijtuigenbelastingkaart sinds 16 maart 2020 als taxivergunning of ontheffing geldt, bestaat gelet op de hiervoor genoemde bepalingen in de Lpv geen grond. Het betoog slaagt niet.
5. [ [appellanten] voeren verder aan dat zij bij de Kamer van Koophandel & Nijverheid zijn ingeschreven als eenmanszaak. Zij zijn dus een bedrijf en kunnen om die reden geen 65 jaar worden. De vergunning kan daarom niet worden geweigerd op de grond dat zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Bovendien leidt dat leeftijdsvereiste tot ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie, zodat ook om die reden de vergunning niet mocht worden geweigerd.
5.1. Alleen al omdat [appellanten] als eenmanszaak zijn ingeschreven en daarmee nog steeds natuurlijke personen zijn en geen rechtspersonen, volgt het Hof [appellanten] niet. Daarnaast kan hun betoog niet slagen omdat de Lpv wat de taxivergunning betreft uitgaat van vergunningverlening aan een natuurlijk persoon. De verleende vergunning is op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lpv namelijk strikt persoonlijk. Bovendien gaan de voorwaarden die in artikel 12, in samenhang gelezen met artikel 5, derde lid, van de Lpv aan vergunningverlening en een vergunninghouder zijn verbonden, over natuurlijke personen, zoals het zijn van Nederlander dan wel woonachtig zijn in Curaçao, het bezitten van een geldig rijbewijs en het leeftijdsvereiste. Een rechtspersoon kan niet aan deze voorwaarden voldoen en kan dus niet in aanmerking komen voor een taxivergunning. De minister heeft de aanvragen van [appellanten] in zoverre op grond van artikel 12, onder c, in samenhang gelezen met artikel 5, derde lid, onder a, van de Lpv op goede gronden geweigerd omdat zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.
5.2. Verder ziet het Hof geen grond voor het oordeel dat er met het stellen van een leeftijdsgrens van 65 jaar sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie. Zoals het Gerecht onder verwijzing naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft overwogen, is daarvan pas sprake indien de Lpv de minister zou noodzaken gelijke gevallen ongelijk te behandelen zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is.
Het Hof stelt vast dat de leeftijdsgrens van 65 jaar nog niet was opgenomen in de voorheen geldende Eilandsverordening Huurautodiensten (A.B. 1952, no. 15) en de Eilandsverordening Autobusdiensten (A.B. 1954, no. 46). Dat had tot gevolg dat er geen doorstroming was binnen het gelet op artikel 6, eerste lid, van de Lpv gesloten vergunningensysteem omdat een vergunning pas na overlijden van de vergunninghouder over kon gaan op een ander. Bij de samenvoeging van deze eilandsverordeningen in de Eilandsverordening personenvervoer tegen vergoeding (A.B. 1969, no. 23) is de leeftijdsgrens voor het eerst opgenomen. Daarover heeft de gemachtigde van de minister ter zitting toegelicht dat daarmee beoogd is meer doorstroming te creëren in het gesloten systeem van taxivergunningen. Dat is naar het oordeel van het Hof op zichzelf al een redelijk doel. Daar komt nog bij dat verder ter zitting is toegelicht dat een grotere doorstroming na invoering van de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (hierna: AOV) (P.B. 1960, no. 83) in 1960 nog wenselijker was omdat vergunninghouders na het bereiken van de AOVgerechtigde leeftijd van 60 jaar inkomsten uit ouderdomspensioen genoten en dus niet langer uitsluitend afhankelijk waren van inkomsten uit het vervoeren van personen. Met de leeftijdsgrens heeft de wetgever dus ook willen bereiken dat minder vermogenden die de AOVgerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, sneller in de gelegenheid kunnen worden gesteld om inkomsten uit het vervoeren van personen te verwerven. Er is destijds gekozen voor een leeftijd van 65 jaar om de vergunninghouders nog vijf jaar de gelegenheid te geven om een kleine voorziening op te bouwen naast hun ouderdomspensioen. Deze overgangsperiode is met de verhoging van de AOV-leeftijd in 2013 naar 65 jaar niet langer aan de orde. Gelet op het doel dat de wetgever voor ogen heeft gehad met het opnemen van een leeftijdsgrens van 65 jaar, kan echter niet worden gezegd dat de keuze voor het opnemen van die leeftijdsgrens van redelijke grond ontbloot is. Het betoog slaagt niet.
6. Ten slotte volgt het Hof [appellanten] niet in hun niet onderbouwde betoog dat de bestreden beschikkingen in strijd zijn met de bescherming tegen de ontneming van eigendom zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 16, derde lid, van de Staatsregeling van Curaçao. Daargelaten de vraag of de bestreden beschikkingen leiden tot een inmenging in het eigendomsrecht van [appellanten], was de minister, gelet op wat in 4.1 en 5.1 is overwogen, bevoegd de aanvragen te weigeren op de grond dat [appellanten] de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Deze weigeringsgrond dient gelet op wat in 5.2 is overwogen een gerechtvaardigd algemeen belang, dat de minister ook zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellanten] tot het opnieuw verkrijgen van een taxivergunning. Van een individuele en buitensporige last voor [appellanten] als gevolg van de bestreden weigering is niet gebleken. Het betoog slaagt niet.
7. De hoger beroepen zijn ongegrond zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 1. Bescherming van eigendom
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
Staatsregeling van Curaçao
1. Onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens landsverordening te stellen voorschriften.
2. De schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te zijn, wanneer in geval van nood onverwijld onteigening geboden is.
3. In de gevallen bij of krachtens de landsverordening bepaald bestaat recht op schadeloosstelling of tegemoetkoming in de schade, indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegd gezag wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de uitoefening van het eigendomsrecht wordt beperkt.
Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao
[…]
Artikel 6
[…]
5. Waar melding wordt gemaakt van ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van de Nederlandse Antillen of van het eilandgebied Curaçao, treden daarvoor in de plaats de overeenkomstige met inachtneming van de Staatsregeling ingestelde ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van het land Curaçao.
[…]
Landsverordening personenvervoer
1. Het bedrijfsmatig vervoeren of doen vervoeren van personen met motorrijtuigen op de voor het openbaar vervoer openstaande weg tegen vergoeding mag slechts geschieden krachtens een vergunning ingevolge artikel 3 of krachtens een hulpbestuurderskaart ingevolge artikel 12b benevens een bepaalde vergunning ingevolge artikel 3 of krachtens een ontheffing ingevolge artikel 15.
1. Vergunningen kunnen door het bestuurscollege worden verleend voor het exploiteren van onderscheidenlijk een kleine autobus, een middelgrote autobus, een taxi, een of meer grote autobussen en een of meer toerwagens. De vergunningen voor het exploiteren van een kleine autobus, een middelgrote autobus, een taxi, een of meer grote autobussen en een of meer toerwagens wordt voor ten hoogste drie (3) jaar verleend.
De vergunningen zijn wat betreft grote autobussen en toerwagens niet overdraagbaar en wat betreft kleine autobussen, middelgrote autobussen en taxi's strikt persoonlijk.
3. Een vergunning voor het exploiteren van onderscheidenlijk een kleine autobus, middelgrote autobus of taxi vervalt van rechtswege wanneer de vergunninghouder de leeftijd van vijfenzestig (65) jaar heeft bereikt.
3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt wat betreft kleine autobussen, middelgrote autobussen en taxi's een vergunning geweigerd indien:
a. de aanvrager niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 12;
b. de aanvrager reeds voldoende middelen van bestaan heeft om in het onderhoud van zichzelf en zijn gezin te voorzien;
c. de aanvrager niet in het bezit is van een getuigschrift B, afgegeven door een door het bestuurscollege aangewezen instantie.
1. Het aantal ten hoogste uit te geven vergunningen voor de exploitatie van een kleine autobus bedraagt driehonderdzestig (360), van een middelgrote autobus veertig (40), van een taxi tweehonderd (200) en van een toerwagen vijftien (15).
[…]
Artikel 12
Als bestuurder van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b tot en met f kan slechts optreden hij die:
a. in het bezit is van een geldig rijbewijs D, voorzover het betreft een kleine, middelgrote of grote autobus, een taxi, een toerwagen, die ingericht is voor het vervoeren van meer dan acht (8) personen, en een geldig rijbewijs B voorzover het betreft een kleine autobus en een taxi die ingericht is voor het vervoeren van niet meer dan acht (8) personen;
b. Nederlander is en in het eilandgebied Curaçao woonachtig is, dan wel een vreemde nationaliteit bezit, doch geboren is in het eilandgebied Curaçao en steeds woonachtig is geweest in het eilandgebied Curaçao;
c. de leeftijd van vijfentwintig (25) jaren heeft bereikt en die van vijfenzestig (65) jaren niet heeft overschreden;
d. van goed zedelijk en maatschappelijk gedrag is en van behoorlijk gedrag is in het wegverkeer;
e. in het bezit is van een diploma, daartoe afgegeven door de Vereniging voor Veilig Verkeer op Curaçao;
f. in het bezit is van een getuigschrift A, daartoe afgegeven door de door het bestuurscollege aangewezen instantie;
g. niet reeds inkomen heeft uit hoofde van een andere dienstbetrekking; dit vereiste is echter niet van toepassing op de bestuurders van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f.
1. De houder van een vergunning mag slechts een overeenkomst sluiten terzake de exploitatie van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 sub b tot en met e, met een hulpbestuurder die ingeschreven is in het register van hulpbestuurders dat door de betrokken commissie wordt bijgehouden.
Als hulpbestuurder mogen slechts de personen worden ingeschreven die voldoen aan de in artikel 12 gestelde eisen.
De aanvrage wordt gericht aan het bestuurscollege en ingediend bij de secretaris van de betrokken commissie.
2. Na de inschrijving verstrekt de secretaris van de betrokken commissie aan de hulpbestuurder een hulpbestuurderskaart ten bewijze van zijn inschrijving in het register van hulpbestuurders.
De hulpbestuurderskaart heeft een geldigheidsduur van ten hoogste drie (3) jaar.
Na verloop van de geldigheidstermijn dient de hulpbestuurder wederom een aanvraag te richten tot het bestuurscollege en in te dienen bij de betrokken commissie ter verkrijg van een nieuwe hulpbestuurderskaart; artikel 12 is van toepassing.
[…]
Artikel 15
1. Ontheffingen kunnen door het bestuurscollege in bijzondere gevallen worden verleend voor het exploiteren van motorrijtuigen.