V.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] met nummer 202103300930.G van 30 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (dossierpagina’s 134-138).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 maart 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 2] (roepnaam: [roepnaam getuige 2]):
[verdachte] was de schutter die in de avonduren van 19 maart 2021 [slachtoffer] in de Batavierenwijk doodschoot. Ik stond met [slachtoffer] (het latere slachtoffer) te praten. [verdachte] stond op dat moment achter of naast het slachtoffer. Op een gegeven moment hoorde ik schoten en zag ik dat het slachtoffer op de grond lag. [verdachte] stond naast hem. Ik zag dat [verdachte] een vuistvuurwapen in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] gericht een schot op [slachtoffer] die op de grond lag, loste.
Voor de schietpartij (het Hof begrijpt: eerder op de dag van 19 maart 2021) was er een discussie tussen de man genaamd [getuige 1] en [verdachte]. Deze discussie ging over het slachtoffer, namelijk het gedrag van het slachtoffer tegenover de buren van de wijk.
Die avond kwam het slachtoffer in de wijk. Ik liep naar hem toe om te vragen wat er gaande was. Hij begon met mij te discussiëren, het motief daarvan was dat [getuige 1] hem had gezegd dat de buren hem, dus het slachtoffer, een ongewenste gast in de wijk vonden. Zij wilden hem niet in de wijk hebben. Gaande de discussie kwamen [getuige 1] en [verdachte] erbij.
Overwegingen omtrent het bewijs
Het Hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast:
- in het kader van een al langer bestaand conflict stond de verdachte daarin tegenover [getuige 1] en het latere slachtoffer [slachtoffer], deze laatstgenoemde bij leven een goede vriend van [getuige 1];
- op 19 maart 2021 omstreeks 20.00 uur heeft de verdachte op straat in de wijk Batavier een ontmoeting gehad met o.a. [getuige 1] en diens oma, [getuige 3];
- tegen de achtergrond van dat conflict is de verdachte toen in discussie geraakt met [getuige 1], onder meer over eerder vertoond gedrag van [slachtoffer];
- bij die gelegenheid heeft de verdachte bij herhaling tegen [getuige 1] gezegd “kijk dat ik jouw brother (Hof: [slachtoffer]) hier niet in de buurt zie”, heeft hij een vuurwapen tevoorschijn gehaald en heeft hij gedreigd, op dat moment om daarmee op [getuige 1] te schieten. Door een interventie van [getuige 3] is de verdachte weggelopen;
- diezelfde dag omstreeks 21.48 uur heeft [slachtoffer], nadat hij is komen aanrijden, zijn auto midden op straat in de wijk Batavier (voor de oprit van [adres]) tot stilstand gebracht, en is vervolgens uitgestapt;
- kort daarna vormt zich op straat nabij die auto een groepje, dat bestaat uit [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2], op grond van lichaamstaal en de verklaring van [getuige 2] kennelijk met elkaar in discussie;
- de verdachte staat op dat moment achter die auto van [slachtoffer] en observeert dat groepje;
- vervolgens loopt de verdachte vanachter die auto weg en voegt zich bij dat groepje;
- op dat moment heeft de verdachte een vuurwapen in zijn rechterhand, terwijl hij de rechterarm gestrekt naast het lichaam houdt;
- terwijl de anderen kennelijk voortgaan met hun discussie en ongeveer een halve minuut is verstreken schiet de verdachte, op dat moment staand achter [slachtoffer], van zeer nabij op zijn hoofd, waarop [slachtoffer] valt. Vervolgens vuurt de verdachte, staand naast de liggende [slachtoffer] nog een aantal kogels op hem af.
Met betrekking tot het bewijs van de strafverzwarende omstandigheid van de voorbedachte raad overweegt het Hof als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen inzicht kunnen of willen geven in het hoe en waarom van zijn doodschieten van [slachtoffer]. Weliswaar heeft hij enerzijds gewezen op een feitelijke dreiging die van [slachtoffer], jegens hem, staand bij dat groepje zou zijn uitgegaan, maar anderzijds heeft hij gesteld dat hij zich van de gang van zaken weinig tot niets kan herinneren. Voor het aannemen van het door de verdachte gesuggereerde geval, waarin hij zich toen en daar geconfronteerd wist met het feitelijk tonen van of dreigen met een vuurwapen door [slachtoffer] jegens hem bestaat geen grond. Daarom heeft het Hof in overwegende mate acht te slaan op de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen, en voorts wat door getuigen is verklaard, ook over wat aan de schietpartij vooraf is gegaan, voor zover dat in een betekenisvol verband kan worden gebracht met de aan de verdachte verweten gedraging.
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden oordeelt het Hof dat het doden van [slachtoffer] het beoogde gevolg is van een tevoren door de verdachte genomen besluit. Immers, door de getuigen [getuige 1], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 2] is verklaard dat de verdachte zijn redenen had om onverholen en dreigend (verbaal en met een vuurwapen) duidelijk te maken dat [slachtoffer] zich niet (in de wijk Batavier) moest vertonen. Toen na verloop van ongeveer een uur en drie kwartier aan de verdachte bleek dat [slachtoffer] zich toch in die wijk begaf heeft de verdachte ervoor gekozen, nadat hij eerst een groepje onder wie [slachtoffer] en [getuige 1] op afstand heeft geobserveerd, zich – met een vuurwapen in de hand – bij dat groepje te voegen. Na ommekomst van ongeveer een halve minuut ziet de verdachte kennelijk zijn kans schoon en schiet hij [slachtoffer], terwijl hij achter hem staat, van zeer nabij neer. Direct daarop aansluitend vuurt de verdachte, staand naast de reeds neergeschoten [slachtoffer], nog meer kogels op diens lichaam af, alsof een doodvonnis wordt voltrokken.
Alles bijeen genomen stelt het Hof vast, dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat het schieten door de verdachte het gevolg is van een reeds eerder door de verdachte genomen besluit, waarbij voor de verdachte de gelegenheid heeft bestaan om na te denken over zijn voorgenomen daad, om zich daarvan rekenschap te geven en welbewust de consequenties daarvan te aanvaarden: (de mogelijkheid tot) kalm beraad en overleg heeft voor hem bestaan.
Dat door de verdachte niet met voorbedachte raad zou zijn gehandeld, maar wel als gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging volgt niet uit wat door het Hof is vastgesteld. Contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad bij de verdachte zijn door hem niet ondubbelzinnig aangedragen, terwijl die zich evenmin op grond van de stukken in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting aan het Hof hebben opgedrongen. Dat de verdachte nog enige tijd de discussie heeft aangehoord, voordat hij de trekker heeft overgehaald ziet het Hof niet als een contra-indicatie voor voorbedachte raad. Het enkele feit dat de verdachte niet direct heeft geschoten toen hij zich bij het groepje voegde, kan niet afdoen aan de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden die duiden op het verwezenlijken van een reeds eerder door de verdachte genomen besluit.
Het voorgaande voert het Hof tot de conclusie dat ook de aan de verdachte verweten strafverzwarende omstandigheid van voorbedachte raad voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
Het Hof acht – op grond van de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
dat hij, op
of omstreeks19 maart 2021 te Curaçao, opzettelijk en
– al dan nietmet voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en
-al dan niet-na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen
één ofmeerdere schoten gelost op
en/of in de richting vandie [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
één ofmeerdere schotwonden aan/in het lichaam heeft bekomen tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
dat hij, op
of omstreeks19 maart 2021 te Curacao, een vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Overweging ten aanzien van de strafbaarheid van het feit
De raadsvrouw heeft betoogd dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. In dat vonnis is het in eerste aanleg gedane beroep op noodweer verworpen. Voor het geval de paragrafen 28 tot en met 30 van haar pleitnota desondanks dienen te worden gelezen en begrepen als een beroep op noodweer, overweegt het Hof als volgt.
Uit de met een camera vastgelegde beelden van het schietincident volgt niet dat er sprake is geweest van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor, waartegen de verdachte zich diende te verdedigen. Op die beelden is te zien dat de verdachte met een vuurwapen in zijn rechterhand, zijn rechterarm gestrekt langs zijn lichaam, naar het latere slachtoffer en [getuige 1] en [getuige 2] toeloopt en bij hen gaat staan. Daar staat de verdachte ongeveer een halve minuut zonder opvallende bewegingen te maken. Hij lijkt zich niet in de discussie tussen de andere drie personen te mengen. Op het moment dat het slachtoffer met zijn lichaam in de richting van [getuige 2] en weg van de verdachte draait, strekt de verdachte zijn rechterarm en schiet hij staande achter het slachtoffer richting het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer valt daarop op de grond en te zien is dat de verdachte nog enkele schoten afvuurt in de richting van het slachtoffer, terwijl hij op straat ligt.
Het Hof is van oordeel dat uit het voorgaande niet volgt dat sprake is geweest van een noodweersituatie. De overige stukken in het dossier maken dat evenmin aannemelijk. Daar komt bij dat de verdachte, daarnaar ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk gevraagd, zulks ook niet in hoger beroep heeft aangevoerd of verklaard. Zoals reeds hierboven in het kader van het bewijs is overwogen, heeft de verdachte weliswaar gewezen op een feitelijke dreiging die van het slachtoffer jegens hem zou zijn uitgegaan, maar hij heeft ook en met name verklaard dat hij zich van de gang van zaken weinig tot niets meer kan herinneren. Het beroep op noodweer ten aanzien van feit 1– voor zover dat is gedaan – wordt derhalve verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 impliciet primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd: