ECLI:NL:OGHACMB:2023:62

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
CUR2022H00044
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. P.J.J. Vonk
  • mr. J. Snitker
  • mr. drs. M.G.J.M. van Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen een belastingaanslag en de doorzendingsplicht van de Inspecteur

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep dat door belanghebbende is ingesteld tegen een uitspraak van de Inspecteur der Belastingen. Belanghebbende had op 1 oktober 2010 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2009 ontvangen, waartegen hij op 17 augustus 2011 bezwaar maakte. De Inspecteur verklaarde hem echter niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur zijn tweede bezwaarschrift, ingediend op 6 juli 2012, ten onrechte niet had doorgestuurd naar het Gerecht, waardoor hij meende tijdig beroep te hebben ingesteld. Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift pas op 29 juli 2020 was ingediend, ver buiten de wettelijke termijn van twee maanden na de uitspraak op bezwaar van 29 juni 2012.

In hoger beroep werd de vraag of het Gerecht terecht tot deze niet-ontvankelijkheid was gekomen, opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat er geen algemene doorzendplicht bestond voor de Inspecteur, zoals in de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is vastgelegd. De Inspecteur had het tweede bezwaarschrift van belanghebbende niet als beroepschrift hoeven doorzenden, omdat het niet duidelijk was dat belanghebbende daadwerkelijk beroep wilde instellen. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij werd vastgesteld dat belanghebbende niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De uitspraak van het Gerecht werd derhalve bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

CUR2022H00044
Datum uitspraak: 4 april 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Curaçao,
appellant in hoger beroep (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 2 maart 2022 in de zaak BBZ nr. CUR20203756, in het geding tussen:
belanghebbende
en
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Curaçao,
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 1 oktober 2010 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 575.000.
1.2.
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2011 daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2012 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
1.3.
Hiertegen heeft belanghebbende op 6 juli 2012 bij de Inspectie der belastingen, een tweede bezwaarschrift ingediend.
1.4.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende op 29 juli 2020 beroep heeft ingesteld tegen voormelde uitspraak op bezwaar. Het gemotiveerde beroepschrift is gedagtekend 21 september 2020. Die dag is een bedrag van NAf 50 aan griffierecht betaald. De Inspecteur heeft op 21 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Gerecht heeft bij bovenvermelde uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.1.
Belanghebbende heeft per email van 9 maart 2022, pro forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht en dit nader gemotiveerd bij schrijven van 5 mei 2022.
1.6.2.
Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 200.
1.6.3.
De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.7.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8.
Belanghebbende heeft op 30 september 2022 een nader stuk met bijlagen toegezonden aan het Hof, die dit heeft doorgestuurd aan de Inspecteur. De Inspecteur heeft op 31 september 2022 een pleitnota ingediend, die is doorgestuurd naar belanghebbende.
1.9.
Deze zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 1 november 2022. Daar is alleen [A] namens de Inspecteur verschenen.
1.10.
Aan het eind van de behandeling van het hoger beroep is het onderzoek ter zitting gesloten.
1.11.
Na het sluiten van de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende zich gemeld. Deze verklaarde zich te hebben vergist in het aanvangstijdstip van de zitting. De Inspecteur was toen niet meer aanwezig. Door de voorzitter is aan de gemachtigde medegedeeld dat de zaak bij afwezigheid van belanghebbende of diens gemachtigde, bij ontbreken van bericht van verhindering of vertraging, in het bijzijn van de Inspecteur is behandeld en de zitting na afloop daarvan is gesloten.

2.Feiten

2.1.
In deze zaak wordt uitgegaan van de navolgende, door het Gerecht vastgestelde, feiten en omstandigheden aangezien partijen deze in hoger beroep niet hebben bestreden.

Ontvankelijkheid beroep
2.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
2.2
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
2.3
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 29 juni 2012. Het beroepschrift is op 29 juli 2020 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
2.4
Belanghebbende heeft op 6 juli 2012 (wederom) tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Hij stelt dat de Inspecteur dit geschrift had moeten doorzenden naar het Gerecht om te worden behandeld als beroepschrift. Volgens belanghebbende heeft hij om deze reden tijdig beroep ingesteld.
2.5
Bij schrijven van 21 juni 2016 heeft de Inspecteur op het tweede bezwaarschrift gereageerd. In zijn schrijven is voor zover van belang het volgende vermeld:
“(…) De dagtekening van de aanslag is 1 oktober 2010. Tegen deze aanslag heeft u op 17 augustus 2011, en dus te laat, een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 29 juni 2012 is de heer [belanghebbende] niet ontvankelijk verklaard. De aanslag is niet ambtshalve verminderd. Op 6 juli 2012 heeft u voor de tweede keer bezwaar gemaakt. Ik kan ermee akkoord gaan dat dit geschrift als een tijdig ingediend beroepschrift wordt aangemerkt. U dient het dan zelf als een beroepschrift in te dienen. Aangezien de rechter niet aan een inhoudelijke behandeling kan toekomen heb ik een aantal vragen gesteld om te kunnen komen tot een beoordeling van het vastgestelde belastbaar inkomen. Aangezien ik geen antwoord krijg op mijn vragen moet ik ervan uitgaan dat het belastbaar inkomen niet te hoog is vastgesteld. (…)”.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of het Gerecht het door belanghebbende ingestelde beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het beroep ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.3.
De Inspecteur stelt dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en – naar het Hof begrijpt – tot terugwijzing naar het Gerecht voor de inhoudelijke behandeling van de door belanghebbende aangevoerde beroepsgronden. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft als volgt geoordeeld:
“2.6 Voorop wordt gesteld dat de ontvankelijkheid van het beroepschrift ambtshalve door het Gerecht wordt beoordeeld. Dat de Inspecteur het geschrift van 6 juli 2012 als een beroepschrift heeft gekwalificeerd, betekent niet dat daarom een rechtsgang bij de rechter wordt geopend.
2.7
In de ALL is geen algemene doorzendplicht vergelijkbaar met artikel 6:15 Awb opgenomen. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur – in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel – brengen mee dat de Inspecteur het ten onrechte bij hem ingediende beroepschrift zo spoedig mogelijk doorzendt naar de bevoegde rechter (vgl. Raad van Beroep, 7 november 1996, ECLI:NL: ORBBNAA:1996:BU5559). In de regel geldt dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan de Inspectie der belastingen dan beslissend is voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend (vgl. GEA Curaçao 3 oktober 2019, ECLI:NL: OGEAC:2019:225). Naar het oordeel van het Gerecht leidt de doorzendverplichting uitzondering als de belanghebbende niet bedoeld heeft om beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar.
2.8
Die uitzondering doet zich hier voor. Het geschrift is ingediend door een professionele rechtshulpverlener en was kennelijk bedoeld als een verzoek aan de Inspecteur om zijn beslissing te heroverwegen. Belanghebbende voert immers zelf aan (zie pleitnota 28 juni 2021) dat de vragen die de Inspecteur heeft gesteld naar aanleiding van voormeld schrijven volledig zijn beantwoord en dat alle onderliggende documenten zijn overgelegd. Die bedoeling leidt het Gerecht ook af uit de omstandigheid dat belanghebbende, ondanks de mededeling van de Inspecteur dat hij het geschrift (desgewenst) zelf als een beroepschrift moet indienen, dit niet heeft gedaan. Hij heeft pas op 21 september 2020 een beroepschrift ingediend bij het Gerecht, waarbij hij voormeld geschrift als bijlage heeft gevoegd.
2.9
Belanghebbende heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd voor het niet inachtneming van de beroepstermijn. De termijnoverschrijding wordt niet verschoonbaar geacht. Belanghebbende is derhalve niet ontvankelijk in zijn beroep.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid van het beroep
5.1.
In artikel 31, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (verder: ALL) is bepaald dat belanghebbende die grieven heeft tegen een ingevolge de belastingverordening door de Inspecteur gedane uitspraak op bezwaar, binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak op bezwaar, in beroep kan komen bij het Gerecht.
5.2.
In het onderhavige geval heeft de Inspecteur op 29 juni 2012 uitspraak gedaan op het eerder door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2009. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5.3.
Belanghebbende heeft de Inspecteur op 6 juli 2012 een brief toegestuurd, waarop de Inspecteur bij brief van 21 juli 2016 heeft gereageerd en belanghebbende onder meer heeft medegedeeld dat hij tegen de aan hem op 1 oktober 2010 opgelegde aanslag op 17 augustus 2011, en dus te laat, in bezwaar is gekomen.
5.4.
Belanghebbende heeft bij de hiervoor onder 1.4 vermelde brief bij het Gerecht een beroepschrift ingediend tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar van 29 juni 2012. Dat is na het verstrijken van de termijn van twee maanden genoemd in artikel 31, lid 1, van de ALL.
5.5.
In artikel 5, lid 4 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken is, voor zover hier van belang, bepaald dat de termijn waarbinnen beroep moet zijn ingesteld niet verbindend is, indien ten genoegen van het Gerecht wordt aangetoond dat de inachtneming ervan door bijzondere omstandigheden is verhinderd (verschoonbare termijnoverschrijding).
5.6.
Deze bepaling brengt met zich dat op belanghebbende de bewijslast rust feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting door de Inspecteur aannemelijk te maken, die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5.7.
Belanghebbende is in op hem rustende bewijslast niet geslaagd. Hij heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding met betrekking tot de indiening van het beroepschrift verschoonbaar is.
5.8.
Met betrekking tot het antwoord op de vraag of het tegen de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2009 gerichte bezwaarschrift tijdig is ingediend, wordt ten overvloede overwogen dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, het betoog van belanghebbende met betrekking tot de wijze van verzending van die aanslag en redenen van het, na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn, indienen van het bezwaarschrift wordt verworpen, aangezien belanghebbende tegen die betwisting onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Slotsom
5.10.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond. Beslist moet worden als volgt.

6.Griffierecht en proceskosten

Gelet op het voorgaande zijn geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het (hoger) beroep heeft moeten maken

7.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. P.J.J. Vonk, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. Wegens ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. J. Snitker.
De beslissing is op 4 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.