ECLI:NL:OGHACMB:2023:60

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
AUA2021H00038
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over achterstallig loon en overuren van een werknemer in de beveiligingssector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [werknemer], die in dienst was bij Aruba Security and Crime Prevention N.V. (ASCP) en betaling van achterstallig loon voor gewerkte overuren vordert. De werknemer is in 2014 in dienst getreden als security officer en is in 2019 ontslagen. Hij stelt dat hij gemiddeld 238,33 uur per maand heeft gewerkt, maar ASCP betwist deze claim en voert aan dat de werknemer niet zoveel uren heeft gewerkt als hij stelt. De werknemer heeft zijn stelling niet voldoende onderbouwd met bewijs, terwijl ASCP voldoende bewijs heeft geleverd om de betwisting te ondersteunen. Het Hof heeft de zaak opnieuw behandeld na een rechterswisseling en heeft de argumenten van beide partijen gehoord. Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat de werknemer zijn vordering niet heeft bewezen en dat ASCP niet meer gegevens had hoeven overleggen dan zij heeft gedaan. De beschikking van het Gerecht in eerste aanleg is bevestigd, en de werknemer is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: AUA202001594 – AUA2021H00038
Uitspraak: 25 april 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[WERKNEMER],
wonende in Aruba,
in eerste aanleg verzoeker, thans appellant,
gemachtigde: mr. R.L.F. Dijkhoff,
tegen
de naamloze vennootschap
ARUBA SECURITY AND CRIME PREVENTION N.V.,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith.
Partijen worden hierna [werknemer] en ASCP genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 24 maart 2021 ingekomen beroepschrift is [werknemer] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 9 februari 2021 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht). Hierbij heeft [werknemer] vier grieven tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en zijn verzoeken alsnog zal toewijzen, kosten rechtens.
1.2
Mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 9 februari 2021. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten toegelicht, [werknemer] aan de hand van een pleitnota waarvan exemplaren zijn overgelegd, en ASCP aan de hand van een verweerschrift waarvan ook exemplaren zijn overgelegd. Vooraf had de advocaat van ASCP producties (via WeTransfer) ter beschikking gesteld aan het Hof en aan de advocaat van [werknemer]. Na verder partijdebat en beantwoording van vragen van het Hof is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating producties aan de zijde van [werknemer].
1.3
Op 1 februari 2022 heeft [werknemer] een akte uitlating ingediend.
1.4
Na de mondelinge behandeling van 9 februari 2021 heeft een rechterswisseling plaatsgevonden. Op verzoek van [werknemer] is de zaak opnieuw mondeling behandeld. Dat is op 27 maart 2023 gebeurd ten overstaan van de leden van het Hof die deze beschikking geven. Bij die gelegenheid hebben partijen opnieuw hun standpunten toegelicht. [werknemer] heeft zich bediend van een pleitnota en ASCP van aantekeningen. Van deze pleitnota en aantekeningen zijn weer exemplaren overgelegd. Partijen hebben verder gedebatteerd en vragen van het Hof beantwoord.
1.5
Beschikking is aangezegd en bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
ASCP drijft of dreef een onderneming op het gebied van beveiliging en bewaking. In dat kader hield zij zich bezig met geldtransporten.
2.1.2
In 2014 is [werknemer] bij ASCP in dienst getreden in de functie van security officer. Vanaf 2016 was hij belast met geldtransporten. In 2019 is hij ontslagen.
2.2
In deze rechtszaak heeft [werknemer] betaling verzocht van achterstallig loon voor gewerkte overuren, met nevenverzoeken. Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht de verzoeken afgewezen. Hiertegen is het hoger beroep van [werknemer] gericht.
2.3 [
[werknemer] heeft, verkort weergegeven, het volgende gesteld (mede gelet op zijn verklaring bij de mondelinge behandeling op 27 maart 2023). Hij moest van maandag tot en met zaterdag werken. Doordeweeks ging het als volgt. [werknemer] moest om 7.00 uur op het werk verschijnen om het geld dat de vorige dag was opgehaald te selecteren en onder te verdelen in groepen. De laatste opdracht die hij dagelijks moest uitvoeren, was het geldtransport van Dial Rent to Own. [werknemer] moest het geld van dat bedrijf transporteren nadat dat bedrijf haar deuren om 18.00 uur gesloten had en het kassageld had geteld. Zo eindigde zijn werkdag dagelijks om 19.00 uur. Hij had een tussenpauze van twee uur en werkte dus doordeweeks tien uur per dag. Op zaterdag werkte hij van 13.00 uur tot 19.00 uur. Het in totaal door hem gewerkte aantal uren komt uit op 238,33 uur per maand.
[werknemer] heeft geen producties in het geding gebracht die steun bieden aan deze stellingen.
2.4
ASCP heeft betwist dat [werknemer] gemiddeld 238,33 uur per maand moest werken. Ter motivering van die betwisting heeft zij onder meer het volgende aangevoerd. [werknemer] kwam regelmatig vroeger op het werk dan nodig was voor zijn werkzaamheden. [werknemer] hoefde (evenals de andere werknemers die belast waren met geldtransporten) slechts een half uur voor het eerste geldtransport op het werk te verschijnen. Dat was voldoende voor alle voorbereidingshandelingen. [werknemer] hoefde geen geld te sorteren, maar moest tassen (met geld erin) sorteren. Dat ging om drie tot vijf tassen. De vestigingsplaats van Dial Rent To Own is zo dicht bij de werkplek van ASCP gelegen dat een geldtransport bij rustig verkeer slechts acht minuten duurt.
2.5
Bij verweerschrift in eerste aanleg heeft ASCP ter motivering van haar betwisting verder aangevoerd dat er tot 31 augustus 2017 twee weekdiensten waren die elkaar afwisselden. In de ene week werkte [werknemer] doordeweeks van 7.00 uur tot 16.00 uur met één uur pauze, dus in totaal acht uur per dag; in de andere week werkte hij doordeweeks van 7.00 uur tot 19.00 uur met twee uur pauze, dus in totaal tien uur per dag. Vanaf 31 augustus 2017 werkte [werknemer] door de week steeds van 8.00 uur tot 19.00 uur met twee uur pauze, dus in totaal negen uur per dag. ASCP heeft drie schriftelijke verklaringen van werknemers overgelegd, waarin dit wordt verklaard.
2.6
In hoger beroep heeft ASCP ter nadere onderbouwing van haar betwisting als productie H1 overzichten overgelegd, getiteld
armored transport log, voor de maanden januari tot en met augustus 2019.
Als
transport officersworden daarop verschillende namen genoemd, één of twee per dag, onder wie op de meeste dagen [werknemer], maar niet op alle dagen. Per dag staan er een ochtenddienst met tijden vanaf
first pick-uptot
last depositen een middagdienst met tijden vanaf
first pick-uptot
last depositvermeld. Daartussen staat per dag de
break durationvermeld.
Onderaan staan gemiddelden. In januari 2019:
- ochtenddienst 3 uur en 8 minuten;
- middagpauze 3 uur en 40 minuten;
- middagdienst 1 uur en 43 minuten.
De totale werkdag inclusief middagpauze duurde dan volgens dit overzicht in januari 2019 gemiddeld 8 uur en 31 minuten.
In de andere maanden in 2019 duurde de totale werkdag volgens de overzichten gemiddeld:
februari 8 uur en 29 minuten
maart 8 uur en 21 minuten
april 8 uur en 24 minuten
mei 7 uur en 34 minuten
juni 8 uur en 28 minuten
juli 9 uur en 8 minuten
Bij de
first pick-upin de ochtend staan tijden variërend van 8.08 uur tot 12.57 uur en bij de
final depositin de middag staan tijden, variërend van 17.20 tot 19.00 uur.
Bij de overzichten voor de maanden april 2019 tot en met augustus 2019 is er ook een kolom
logbook: [werknemer] inopgenomen. Hier staan tijden vermeld, variërend van 7.05 uur tot 8.05 uur, maar ook tijden als 12.20 uur en 12.40 uur. Bij diverse dagen staat
N/A (not available).
2.7
Aan ieder overzicht is een setje formulieren gehecht, getiteld
armored transport arrival and departure control sheet. Op die formulieren is handmatig een aantal gegevens ingevuld, met parafen en handtekeningen. Deze formulieren liggen kennelijk ten grondslag aan de overzichten waaraan zij gehecht zijn.
2.8 [
[werknemer] heeft aangevoerd dat ASCP meer gegevens moet hebben die zijn stelling kunnen onderbouwen dat hij gemiddeld 238,33 uur per maand moest werken. Ten eerste moeten er timesheets zijn van de tijden die hij heeft geponst, althans van de tijden waarop hij bij verschijning op het werk door middel van een elektronische kaart de voordeur heeft geopend. Ten tweede moeten er handmatig bijgehouden logboeken zijn waarin de aankomst- en vertrektijden van [werknemer] staan geregistreerd.
2.9
ASCP heeft hiertegen aangevoerd dat er geen ponskaarten werden gebruikt en dat er geen (elektronische) registratie is bijgehouden van de tijden waarop de voordeur van het gebouw met een elektronische kaart werd geopend. Over de handmatig bijgehouden logboeken heeft zij aangevoerd dat hierin niet de werktijden van de werknemers werden bijgehouden, maar de tijden van telefoontjes en bezoeken (in verband met de veiligheid). Zoals hiervoor in 2.6 vermeld, heeft zij kennelijk wel een kolom
“logbook: [werknemer] in”in een deel van haar overzichten verwerkt.
2.10 [
[werknemer] draagt de bewijslast van zijn stelling dat hij gemiddeld 238,33 uur per maand moest werken, aangezien hij die stelling ten grondslag heeft gelegd aan zijn vordering. ASCP heeft deze stelling, gelet op het voorgaande, voldoende gemotiveerd betwist. Ook heeft ASCP voldoende aanknopingspunten voor bewijslevering aan [werknemer] verschaft. Het is niet aannemelijk dat ASCP over meer gegevens met betrekking tot de werktijden van [werknemer] beschikt dan zij heeft overgelegd. Niet kan worden gezegd dat ASCP over meer gegevens dienaangaande had behoren te beschikken. [werknemer] heeft zijn stelling tegenover het voorgaande onvoldoende onderbouwd en niet bewezen. Hij heeft niet voldoende concreet en gespecificeerd aangeboden zijn stelling nader te bewijzen. De stelling wordt daarom gepasseerd. Daarmee komt de grondslag aan zijn vordering te ontvallen. Niet kan worden aangenomen dat [werknemer] meer overuren heeft gewerkt dan ASCP aan hem heeft uitbetaald.
2.11 [
[werknemer] heeft nog gewezen op de
arbeidslijstdie ASCP als productie H3 heeft overgelegd. Daarop staan voor werknemers in diverse functies de werktijden en rusttijden staan vermeld. Bij de functie transport geldvervoerder staat vermeld:
aantal 3
werktijden 07:00-19:00
rusttijden 2 uren
totaal aantal werkuren per dag 8 uren
totaal aantal werkuren per week 45 uren
rustdag per week 1½ in de week vrij
2.12
Kennelijk moet deze
arbeidslijstaldus worden gelezen dat de werktijden niet iedere dag van 7.00 uur tot 19.00 uur zijn, maar dat zij (normaal gesproken) tussen die uitersten liggen. Gelezen in het licht van de hiervoor weergegeven motivering en gedetailleerde onderbouwing van de betwisting door ASCP ziet het Hof in deze arbeidslijst geen aanleiding voor andere oordelen dan hiervoor onder 2.9 zijn gegeven.
2.13
Het hoger beroep faalt. De beschikking waarvan beroep dient te worden bevestigd. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van ASCP gevallen en tot op heden begroot op Afl. 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, E.A. Saleh en C.G. ter Veer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 25 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.