ECLI:NL:OGHACMB:2023:51

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
SXM2021H00061
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake membership fees van de Dawn Beach Club Association tegen Shirpa Shipping Limited

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vereniging Dawn Beach Club Association (DBCA) tegen Shirpa Shipping Limited over de betaling van membership fees voor een perceel in de woonwijk Dawn Beach Club in Sint Maarten. Shirpa heeft van 1999 tot 2021 een bebouwd perceel in eigendom gehad en is volgens DBCA membership fees verschuldigd. De discussie betreft de berekening van deze fees en de vraag of de rechtsvordering van DBCA gedeeltelijk is verjaard. DBCA heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd en stelt dat Shirpa in gebreke is gebleven met betalingen. Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtsvorderingen van DBCA voor de jaren 2010 tot en met 2014 zijn verjaard, maar dat Shirpa voor de jaren 2015 tot en met 2021 wel degelijk een bijdrage moet betalen. Het Hof heeft de uitleg van de restrictive covenants in de statuten van DBCA gevolgd en geconcludeerd dat Shirpa 100% van de membership fee moet betalen, in plaats van de 20% die eerder was voorgesteld. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en Shirpa veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief boeterente en proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SXM202000395 – SXM2021H00061
Uitspraak: 6 april 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de vereniging
DAWN BEACH CLUB ASSOCIATION,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres,
thans appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. K. Huisman,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van Anguilla
SHIRPA SHIPPING LIMITED,
gevestigd in Anguilla,
in eerste aanleg gedaagde,
thans geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mrs. C.R. Rutte en M.H.M. Janssen.
Partijen worden hierna DBCA en Shirpa genoemd.

1.De zaak in het kort

Shirpa heeft vanaf 1999 tot 2021 een bebouwd perceel in eigendom gehad in de woonwijk Dawn Beach Club in Sint Maarten. In verband daarmee is zij membership fees verschuldigd aan de vereniging DBCA. In geschil is hoe die membership fees moeten worden berekend. Verder is de vraag aan de orde of de rechtsvordering van DBCA gedeeltelijk is verjaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 18 mei 2021 ingekomen akte van appel is DBCA in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 6 april 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 29 juni 2021 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft DBCA haar eis vermeerderd en acht grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vermeerderde eis zal toewijzen, met veroordeling van Shirpa in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 13 augustus 2021 ingekomen memorie heeft Shirpa verweer gevoerd tegen de vermeerderde eis, de grieven van DBCA bestreden, incidenteel hoger beroep ingesteld en een grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, met veroordeling van DBCA (uitvoerbaar bij voorraad) in de proceskosten in alle instanties, althans in principaal en incidenteel hoger beroep, met rente.
2.4
Bij op 29 september 2021 ingekomen memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft DBCA de grief van Shirpa bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het incidenteel hoger beroep zal afwijzen, met veroordeling van Shirpa in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
2.5
Op 14 april 2022 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
De Dawn Beach Club (hierna: de woonwijk) is een woonwijk die deel uitmaakt van het complex ‘The Villas of Oyster Pond’ in Sint Maarten.
3.1.2
In 1968 is een notariële akte in de openbare registers ingeschreven met daarin een ‘declaration of restrictions’ (verklaring), afgelegd door een toenmalige bestuurder van de ontwikkelaar, aangeduid als de ‘Subdivider’. De woonwijk moest toen nog ontwikkeld worden. Blijkens deze verklaring bestond het voornemen dat ‘restrictive covenants’ bedongen zouden worden bij de verkoop en levering van ‘homesites’ aan toekomstige perceeleigenaren. De restrictive covenants voorzagen erin dat er een ‘non-profit association’ zou worden opgericht, met als doel:
to care for the general good of the development and vacant and unimproved Homesites, whether such Homesites be owned by the Subdivider or not.
Als 80% van de voorziene homesites verkocht zou zijn, zouden alle in de verklaring genoemde bevoegdheden van de Subdivider worden overgedragen aan de non-profit assocation. Verder zou dan iedere perceeleigenaar lid moeten worden van de non-profit association en een bijdrage moeten betalen. Over die bijdrage staat het volgende in de verklaring:
All persons purchasing property in the platted land (…) do agree to the formation of this non-profit Association and do agree to become a member thereof and further agree to contribute their pro-rata share of the funds necessary to the performance of its aforesaid functions. Membership fees for each Homesite in the platted land shall be paid annually (…). Said Membership Fee shall be One hundred ($100.00) Dollars per annum, unless increased by a majority of the property owners in the Association exclusive of the Subdivider.
Verder vermeldt de verklaring onder meer:
2)
Residential Construction: No Homesite in the platted land shall be used for other than single-family residence purposes. There shall not exist on any Homesite, at any time, more than one residence. (…)
3.1.3
In 1969 zijn meetbrieven uitgegeven van diverse percelen in de woonwijk. Onder meer zijn dat de meetbrieven 213/1969 tot en met 219/1969.
3.1.4
In 1986 is meetbrief 305/1986 uitgegeven. In die meetbrief staat dat het perceel waarop de meetbrief betrekking heeft (perceel 305/1986, ook aangeduid als lot 15A/2), deel uitmaakt van het in meetbrief 216/1969 omschreven perceel en dat het een oppervlak heeft van 925 vierkante meter.
3.1.5
In 1999 heeft Shirpa perceel 305/1986 gekocht en in eigendom verkregen (hierna: het perceel van Shirpa). Het perceel was toen bebouwd. Bij de verkrijging heeft Shirpa de restrictive covenants aanvaard.
3.1.6
Op 22 april 2009 is DBCA opgericht. In haar statuten staat onder meer (de woonwijk is aangeduid als ‘subdivision’):
PURPOSE
Article 2
The purpose of the Association is to function as the non-profit organization described in [Hof: de hiervoor in 3.1.2 bedoelde verklaring] (…), and as such to be the organization in which is vested all privileges, rights, powers, duties and authority of the Subdivider (…), and thereto:
a. to care for the general good of the subdivision;
b. to administer, maintain and/or improve existing roads, parking areas, green areas and utilities or other facilities within and to the benefit of the subdivision which at any time may be owned by or entrusted to the Association;
c. to protect and preserve the rights and interests of the owners within the subdivision;
d. to take care of the assessment for and the collecting of charges for use and maintenance of the roads and utilities serving the subdivision;
e. to control the observance by the owners of the restrictive covenants imposed upon the owners in the aforementioned deeds of conveyance;
f. to represent the owners in matters regarding the subdivision.
(…)
MEMBERS
Article 4
1. The members of the Association shall consist exclusively of the owners of Homesites of the Dawn Beach Club Subdivision. The term “owner” wherever used in this constitution will refer to the private persons, partnerships, corporations or other legal persons or entities who or which separately or together own one or more Homesites of the Dawn Beach Club Subdivision, according to the plat thereof.
2. In case of joint ownership or ownership by a corporation or other legal entity, they/it shall appoint one duly authorized person to represent the owner(s). Such a person is considered to be an owner and is as such subject to all the rights and obligations thereof.
(…)
MEMBER RIGHTS AND OBLIGATIONS
Article 5
1. (…)
2. Members are obligated to contribute their pro-rata share of the funds necessary to the performance of the functions of the Association mentioned in Article 2.
3.1.7
Volgens notulen van een algemene ledenvergadering van DBCA van 5 december 2009 bedragen de ‘membership dues’ voor 2010: USD 950 per lot. Volgens notulen van een algemene ledenvergadering van DBCA van 3 december 2011 is besloten tot: ‘membership fee raise to $ 1,050’.
3.1.8
Vanaf 2010 tot aan de datum van het inleidend verzoekschrift heeft Shirpa geen bijdragen aan DBCA betaald, ondanks ontvangen invoices.
3.1.9
In 2012 heeft de toenmalige voorzitter van DBCA in een e-mail bericht dat het oorspronkelijke perceel 216/1969 lijkt te zijn gesplitst in vijf percelen en dat hij daarom voorstelt ‘to bill 20% of the normal lot fee to each of the sub lots’.
Voor 2012 heeft DBCA (aanvankelijk) 50% van USD 1.050,- bij Shirpa gefactureerd; voor 2013 tot en met 2016 heeft zij 20% van USD 1.050,- bij Shirpa gefactureerd.
3.1.10
Bij brief van 6 januari 2017 heeft de toenmalige voorzitter van DBCA aan notarissen bericht:
This is to advise that, effective January 1, 2017, annual Homeowner Association membership fees applicable to owners of residential property in Oyster Pond, Upper Princes Quarter, Sint Maarten, are US$1,050.00/lot. An additional fee of US$1,000.00/home applies to owners of completed homes or homes in construction, excluding homes accessed directly from Oyster Pond Road.
3.1.11
Op 4 maart 2020 heeft DBCA met verlof van het Gerecht conservatoir beslag doen leggen op het perceel van Shirpa. Bij verzoekschrift van 6 mei 2020 heeft DBCA deze bodemzaak ingeleid. Op 16 juli 2020 heeft Shirpa USD 1.638,- aan DBCA betaald. Bij verzoekschrift van 17 juli 2020 heeft DBCA opheffing van het beslag gevorderd. Bij in kort geding gewezen vonnis van 28 augustus 2020 heeft het Gerecht die vordering afgewezen. Shirpa heeft haar perceel verkocht en op 18 maart 2021 geleverd aan de koper. Het beslag is daarbij opgeheven onder de afspraak dat de notaris een deel van de koopsom onder zich houdt voor de duur van deze bodemzaak. Op 6 april 2021 heeft het Gerecht zijn vonnis in deze bodemzaak uitgesproken.
Vordering, bestreden vonnis en omvang hoger beroep
3.2
In deze bodemzaak heeft DBCA betaling gevorderd van USD 13.360,- als lot fees over de jaren 2010-2020, te vermeerderen met rente en boetes, en betaling van toekomstige jaarlijkse lot fees, eventueel te vermeerderen met rente en boetes.
Het bedrag van USD 13.360,- is als volgt berekend:
2010 950,- (zie notulen 5 december 2009)
2011 950,-
2012 1.050,- (zie notulen 3 december 2011)
2013 1.050,-
2014 1.050,-
2015 1.050,-
2016 1.050,-
2017 1.050,-
2018 2.050,- (zie brief 6 januari 2017)
2019 2.050,-
2020 2.110,- (inclusief USD 60 ‘from collection/deed’)
--------- +
totaal 14.410,-
onverklaard verschil 1.050,- (mogelijk een telfout m.b.t. 2012-2017)
---------- -
saldo 13.360,-
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht Shirpa veroordeeld tot, verkort weergegeven, betaling van USD 210,- per jaar over de jaren 2015 tot en met 2017 en USD 410,- per jaar over de jaren 2018 tot en met 2021. Hiertoe heeft het Gerecht, verkort weergegeven, als volgt overwogen. De rechtsvorderingen met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2014 zijn verjaard (rov. 4.14). Voor de jaren 2015 tot en met 2021 behoeft Shirpa slechts een vijfde deel te betalen van de membership fee die berekend wordt aan de eigenaar van een volledige Homesite (als bedoeld in de restrictive covenants), omdat Shirpa slechts een fractie van een Homesite in eigendom heeft (rov. 4.9-4.10). Vanaf 2018 moet Shirpa een vijfde deel betalen van de verhoogde membership fee (rov. 4.11-4.12). Verder heeft het Gerecht Shirpa veroordeeld tot betaling van boeterente (rov. 4.16), buitengerechtelijke incassokosten (rov. 4.17) en proceskosten (rov. 4.21).
3.4
In hoger beroep heeft DBCA haar eis vermeerderd met, verkort weergegeven, USD 13.483,- aan kosten voor rechtskundige bijstand.
Het incidenteel hoger beroep van Shirpa is gericht tegen haar veroordeling in de proceskosten.
De rechtsvorderingen met betrekking tot 2010-2014 zijn verjaard
3.5
Tegen het oordeel van het Gerecht dat de rechtsvorderingen met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2014 zijn verjaard, heeft DBCA aangevoerd dat de verjaring is gestuit door rekeningen en aanmaningen die in de jaren 2011 tot en met 2018 zijn verzonden (weliswaar met onjuiste bedragen). Zij heeft in haar memorie van grieven verwezen naar productie 7 bij conclusie van repliek, maar de conclusie van repliek heeft geen productie 7. Blijkens haar pleitnota doelt zij kennelijk op productie 7 bij inleidend verzoekschrift. Dat is een overzicht van e-mails, die zelf niet (voldoende toegankelijk) zijn overgelegd en waarvan voor een deel niet duidelijk is welke attachments eraan gehecht waren. Het is duidelijk dat er ook een aantal aanmaningen tussen de e-mails zitten, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is onvoldoende duidelijk op welke datum of data DBCA heeft aangemaand voor welke factuur of facturen. Indien DBCA doelt op productie 1, onderproductie 7 bij conclusie van antwoord, is ook dat onvoldoende duidelijk. Daarbij zijn (zonder begeleidend overzicht) voor de jaren 2012-2016 jaarlijkse invoices voor het desbetreffende jaar in het geding gebracht, en e-mails waarbij die invoices verzonden zijn. Daarnaast heeft het Hof (bij productie 5 bij inleidend verzoekschrift) invoices aangetroffen over de jaren 2010 tot en met 2020 en invoices waarbij in 2012, 2013 en 2014 ‘finance charges on overdue balance’ in rekening zijn gebracht.
3.6
Geen van de invoices kan gelezen worden als herinneringen of aanmaningen met betrekking tot eerder in rekening gebrachte membership fees. Sommige e-mails wel, maar onvoldoende duidelijk is waar die betrekking op hebben. DBCA heeft niet per rechtsvordering gespecificeerd door welk van de door haar bedoelde invoices en
e-mails de verjaring ervan is gestuit. Ook voor het overige heeft DBCA niet voldoende duidelijk stuitingshandelingen aangewezen. Het beroep op stuiting dient daarom te worden verworpen.
3.7
De vordering van DBCA is dus terecht gedeeltelijk afgewezen wegens verjaring. Dat deel van de vordering kan evenmin worden toegewezen op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De verrijking is immers niet ongerechtvaardigd, want zij wordt gerechtvaardigd door het slagende beroep op verjaring.
Shirpa moet niet 20% betalen, maar 100%
3.8
Het Hof zal onderzoeken of Shirpa 100% of slechts 20% dient te betalen van de membership fee die berekend wordt aan de eigenaar van een volledige Homesite. Daartoe dienen de restrictive covenants te worden uitgelegd. Die zijn opgesteld om te gaan gelden voor toekomstige perceeleigenaren. Shirpa is niet betrokken geweest bij de totstandkoming ervan. Daarom komt bij de uitleg van de restrictive covenants een groot gewicht toe aan de bewoordingen ervan, gelezen in het licht van de gehele tekst, en aan de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.9
Het Hof verenigt zich met de door DBCA verdedigde uitleg. Daarvoor hanteert het Hof de volgende drie argumenten.
3.9.1
Ten eerste strookt deze uitleg met de taalkundige betekenis van het woord Homesite. Kennelijk is het perceel van Shirpa niet alleen afgesplitst van perceel 216/1969, maar is op het perceel van Shirpa ook een zelfstandige woning gebouwd. Daarmee is het perceel van Shirpa een zelfstandig perceel met een woning erop geworden en dus een homesite overeenkomstig het algemeen gebruik van de Engelse taal. Het strookt ook met hetgeen in de restrictive covenants onder 2 is opgenomen: een Homesite mag niet meer dan één woning bevatten. Dit voorschrift is nageleefd indien het perceel van Shirpa als een zelfstandige Homesite wordt beschouwd, en niet als het oorspronkelijke perceel 216/1969 ook na de splitsing nog als Homesite wordt beschouwd.
3.9.2
Ten tweede strookt deze uitleg met de aard en het doel van memberships fees, namelijk om bij te dragen aan de bestrijding van de kosten van de vereniging DBCA, gelet op de aard van de door die vereniging nagestreefde doelen. Bij verwezenlijking van die doelen hebben eigenaren van woningen op kleinere percelen in de woonwijk evenzeer baat als eigenaren van woningen op grotere percelen in de woonwijk. Dit geldt bijvoorbeeld voor het onderhoud van de wegen en andere voorzieningen in de woonwijk en voor het behartigen van de belangen van de woonwijk als geheel.
3.9.3
Ten derde blijkt uit artikel 4 lid 2 van de statuten van DBCA dat bij gezamenlijke eigendom van een Homesite een enkele vertegenwoordiger dient te worden aangewezen als member (lid). Als perceel 216/1969 ook na splitsing in 1986 aangemerkt zou moeten blijven worden als een enkele Homesite, zou dat betekenen dat de eigenaren van de subpercelen waarin dat perceel is gesplitst, gezamenlijk een enkele vertegenwoordiger zouden moeten aanwijzen als lid. Dit ligt niet voor de hand, want ieder perceel met een zelfstandige woning zou een volledige eigen stem moeten hebben in de ledenvergadering. Tussen partijen staat ook vast dat eigendom van het perceel van Shirpa lidmaatschap van DBCA met een volledige stem oplevert. Dit strookt ook met art. 2:81 lid 1 BW. Het ligt ook niet voor de hand om aan te nemen dat aan het begrip Homesite in artikel 4 lid 2 van de statuten een andere betekenis moet worden toegekend dan de betekenis die aan dat begrip wordt toegekend in de overige bepalingen van de statuten en in de restrictive covenants. Bijkomend argument hierbij is dat de te betalen bijdrage in de restrictive covenants wordt aangeduid als ‘membership fee’. Daarmee wordt een koppeling gelegd tussen de bijdrage en het (volwaardige) lidmaatschap.
3.1
Hiertegenover staat het door Shirpa genoemde argument dat zowel de statuten als de restrictive covenants de term ‘pro rata’ gebruiken. Pro rata betekent proportioneel oftewel evenredig. Maar de vraag is: evenredig waaraan? Evenredig aan de koopprijs van het perceel, met of zonder bebouwing, aan de (precieze) oppervlakte van het perceel, aan het aantal personen dat het perceel gebruikt of aan nog iets anders? Er kan ook mee bedoeld zijn: voor iedere Homesite moet een membership fee van gelijke hoogte worden betaald, of: de hoogte van de te betalen membership fee is evenredig aan het aantal stemmen in de ledenvergadering. Tegenover de hiervoor in 3.10.1-3.10.3 genoemde argumenten is dit argument van Shirpa daarom van onvoldoende gewicht.
3.11
Weliswaar heeft de toenmalige voorzitter van DBCA in 2012 voorgesteld om 20% in rekening te brengen en is dit vervolgens gedurende een aantal jaren ook daadwerkelijk gebeurd (zij het dat DBCA voor 2012 aanvankelijk niet 20%, maar 50% in rekening heeft gebracht), maar dat legt bij de uitleg van de restrictive covenants niet of nauwelijks gewicht in de schaal. Het voorstel en de daarop gevolgde facturering kunnen bedoeld zijn geweest om een lid die niets betaalde althans tot enige betaling te bewegen en kunnen op verkeerde veronderstellingen gebaseerd zijn geweest. DBCA is niet gebonden aan de door Shirpa verdedigde uitleg vanwege dat voorstel uit 2012 en de daarop gevolgde facturen, ook niet voor de jaren 2015 en 2016 waarvoor (aanvankelijk) op basis van 20% is gefactureerd (en al zeker niet voor latere jaren waarvoor dat niet is gebeurd). Het voorstel en de facturering zijn onvoldoende om aan te nemen dat de ledenvergadering of het bestuur een besluit heeft genomen of bekrachtigd om af te wijken van de bepalingen van de restrictive covenants, zoals hiervoor door het Hof uitgelegd. Shirpa mocht op basis van dat voorstel en die facturering ook niet redelijkerwijs erop vertrouwen dat een dergelijk besluit was genomen. Evenmin mocht zij erop vertrouwen dat DBCA niet later alsnog hogere bedragen in rekening zou brengen. Dit geldt temeer nu Shirpa ook de gefactureerde lagere bedragen onbetaald heeft gelaten. De e-mail uit 2012 van de toenmalige voorzitter van DBCA is ook niet gericht aan Shirpa of aan Mike Sura die in die e-mail als eigenaar van perceel 305/1986 wordt aangeduid. Overigens kan het Hof uit de plattegrond van productie 1, onderproductie 4 bij conclusie van antwoord niet opmaken dat de oppervlakte van perceel 305/1986 (ongeveer) 20% van de oppervlakte van het oorspronkelijke perceel 216/96 beslaat. Het lijkt eerder ongeveer een derde deel van het oorspronkelijke perceel te beslaan. Ook lijkt perceel 216/96 op die plattegrond niet in 1986 in vijf percelen te zijn gesplitst, maar in twee, en lijken er door verdere splitsingen in 1990 en 2003 uiteindelijk vijf percelen te zijn ontstaan.
3.12
Ook de omstandigheid dat door splitsingen en samenvoegingen het aantal leden van DBCA verandert, hetgeen invloed heeft op de inkomsten van DBCA, legt niet of nauwelijks gewicht in de schaal. Niet valt in te zien dat dit effect invloed heeft op de door DBCA te behartigen belangen.
3.13
Op grond van het voorgaande zijn de volgende bedragen toewijsbaar:
2015 1.050,-
2016 1.050,-
2017 1.050,-
2018 2.050,-
2019 2.050,-
2020 2.110,-
3.14
Voor de jaren vanaf 2021 heeft Shirpa “de verschuldigde jaarlijkse betaling, eventueel vermeerderd met rente en boete” gevorderd, zonder bedragen te specificeren. Dat is te algemeen om te kunnen worden toegewezen. Voor de jaren vanaf 2022 komt daarbij dat Shirpa geen bedragen verschuldigd is, omdat zij haar perceel in 2021 heeft verkocht en overgedragen.
Nevenvorderingen en slotsom
3.15
Het Hof zal de boeterente op dezelfde wijze toewijzen als het Gerecht heeft gedaan, nu geen van beide partijen in hoger beroep daartegen is opgekomen.
3.16
Zoals het Gerecht heeft overwogen (4.20), strekt het reeds betaalde bedrag in mindering op het nog te betalen bedrag. Het Hof zal dat in het dictum tot uitdrukking brengen.
3.17
De buitengerechtelijke kosten heeft het Gerecht volgens het tarief van het Procesreglement 2018 begroot op 1,5 x NAf 1.500,- (tarief 4). Daartegen is DBCA in hoger beroep niet opgekomen, dus het Hof zal deze kosten ook zo begroten. Het Hof wijst een hogere hoofdvordering toe dan het Gerecht, maar dat leidt niet tot toepassing van een ander tarief.
3.18
DBCA heeft aan haar eisvermeerdering (vergoeding van de werkelijke proceskosten) ten grondslag gelegd dat haar ledenvergadering op 9 december 2017 heeft besloten werkelijke proceskosten in rekening te brengen bij ‘delinquent owners’. Aan een dergelijk besluit kan Shirpa echter niet gebonden worden geacht. Het staat haar vrij dit geschil voor de rechter te brengen. Zij dient daarvoor niet gestraft te worden, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. Dat recht kan niet rechtsgeldig worden ingeperkt door een besluit van een ledenvergadering van een vereniging ten aanzien van haar leden. Een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten is niettemin denkbaar, maar alleen in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Bij het aannemen daarvan past terughoudendheid. Dit geldt ook voor een veroordeling van een verwerende partij in de proceskosten van een eisende (en appellerende) partij. Niet is gebleken dat dergelijke buitengewone omstandigheden zich in dit geval voordoen. De vermeerderde eis zal daarom worden afgewezen.
3.19
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering moet alsnog voor een groter deel worden toegewezen. Bij deze uitkomst geldt Shirpa als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Bovendien heeft DBCA moeten procederen om haar vordering gedeeltelijk toegewezen te krijgen en hoger beroep moeten instellen om alsnog een groter deel van haar vordering toegewezen te krijgen. Shirpa zal daarom worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, in beide gevallen berekend volgens het tarief van het in hoger beroep toegewezen bedrag. Het incidenteel appel faalt. Ook in de kosten daarvan zal Shirpa worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Shirpa tot betaling van:
a. USD 1.050,-, te vermeerderen met de boete van 1,5% per maand vanaf 180 dagen na 1 januari 2015 tot aan de dag van de voldoening;
b. USD 1.050,-, te vermeerderen met de boete van 1,5% per maand vanaf 180 dagen na 1 januari 2016 tot aan de dag van de voldoening;
c. USD 1.050,-, te vermeerderen met de boete van 1,5% per maand vanaf 180 dagen na 1 januari 2017 tot aan de dag van de voldoening;
d. USD 2.050,-, te vermeerderen met de boete van 1,5% per maand vanaf 180 dagen na 1 januari 2018 tot aan de dag van de voldoening;
e. USD 2.050,-, te vermeerderen met de boete van 1,5% per maand vanaf 180 dagen na 1 januari 2019 tot aan de dag van de voldoening;
f. USD 2.050,-, te vermeerderen met de boete van 18% vanaf 1 april 2020 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt Shirpa tot betaling van NAf 2.250,- ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
bepaalt dat de betaling van USD 1.638,- op 16 juli 2020 in mindering strekt op het nog te betalen bedrag;
veroordeelt Shirpa in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van DBCA gevallen en tot op heden begroot op NAf 750,- aan vastrecht, NAf 3.000,- aan salaris voor de gemachtigde, NAf 250,- aan nakosten en NAf 2.707.65 aan beslagkosten, al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2021 tot aan de dag van de voldoening, en in geval van betekening van het vonnis van het Gerecht nog te vermeerderen met NAf 150,- aan verdere nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betekening tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt Shirpa in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, aan de zijde van DBCA gevallen en tot op heden begroot op NAf 1.990,- aan verschotten en NAf 7.500,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, G.C.C. Lewin en C.G. ter Veer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 6 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.