ECLI:NL:OGHACMB:2023:50

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
500.00262/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onvolkomenheden in de akte hoger beroep en de lezing van de tenlastelegging in een strafzaak

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 1 november 2021. De verdachte, geboren in 1953, was eerder vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten, maar veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor het onder 3 subsidiair ten laste gelegde. Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld, waarbij de verdachte zijn beroep beperkte tot de veroordeling onder 3 subsidiair. Het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de officier van justitie niet beperkt was, maar enkel gericht op de strafmaat.

Tijdens de zitting heeft de procureur-generaal, mr. A. Tiggelaar, gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, terwijl de raadsman, mr. J.H. Scheidelaar, pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep. Het Hof heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep, ondanks de discussie over de termijn van indiening.

Het Hof heeft de tenlastelegging en de verbeterde lezing daarvan besproken. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was. Het Hof heeft het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit niet strafbaar geacht, omdat de tenlastelegging niet correct was opgesteld. Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Zaaknummer: H-170/21

Parketnummer: 500.00262/20
Uitspraak: 30 maart 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 1 november 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteland],
wonende [woonplaats].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is bij akte beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 3 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep van de officier van justitie is niet bij akte beperkt. Zij heeft echter in haar appelmemorie uitdrukkelijk te kennen gegeven dat het hoger beroep van het openbaar ministerie slechts is gericht tegen de strafmaat. De procureur-generaal heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Het Hof verstaat het hoger beroep daarom in zoverre als door de officier van justitie beperkt te zijn ingesteld. Dit betekent, gehoord de verdachte en de raadsman, dat het Hof het ten laste gelegde onder 1 en 2 niet aan zijn beoordeling zal onderwerpen en verstaat het hoger beroep dan ook niet gericht tegen de vrijspraken van die feiten.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het Hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. A. Tiggelaar en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.H. Scheidelaar, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Voorts heeft hij betoogd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 3 subsidiair, dan wel dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Bespreking van een verweer
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het hoger beroep op 16 november 2021 en daarmee buiten de beroepstermijn is ingesteld.
Het Hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting van het Gerecht is verschenen. Ingevolge het bepaalde in artikel 437, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering moet het hoger beroep in zo’n geval worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Gerecht, in het onderhavige geval uiterlijk op 15 november 2021.
Blijkens de daarvan opgemaakte akte (hierna: de eerste akte) heeft de officier van justitie op 15 november 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht van
19 maart 2021. Op 16 november 2021 heeft de griffiemedewerker een tweede appelakte opgemaakt, waarin is neergelegd dat de officier van justitie op 16 november 2021 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht van
1 november 2021. Op deze aldus ingevulde akte (hierna: de tweede akte) is (het hof begrijpt: door de griffier) geschreven dat “appel is ingediend op de 15de november 2021, welke de foutieve datum van het vonnis vandaag werd gewijzigd van 19 maart 2021 voor 1 november 2021”. Aldus heeft de griffier een kennelijke verschrijving in de eerste akte door het opmaken van de tweede akte willen herstellen. Nu bovendien in de beide aktes het parketnummer van de onderhavige zaak is vermeld met daarbij de volledige naam van de verdachte, lijdt het in het licht van het vorenstaande voor het Hof geen twijfel dat de officier van justitie op 15 november 2021 – en aldus tijdig – hoger beroep heeft ingesteld. Het Hof verwerpt het gevoerde verweer en stelt vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
De tenlastelegging en de lezing daarvan
De tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is – bij inleidende dagvaarding – voor zover in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegd
:

Feit 3

primair: bedrieglijke bankbreuk
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2018 tot en met 2 juni 2020, te Curaçao, als directeur van een rechtspersoon, te weten [rechtspersoon], welke rechtspersoon bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg Curaçao d.d. 2 juni 2020, in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15a, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) geen administratie gevoerd conform voornoemd artikel, althans de administratie en/of jaarcijfers, tenminste bestaande uit een balans en een staat van baten en lasten, niet (geheel) bewaard en/of getoond en/of uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de rechtspersoon [rechtspersoon];
(artikel 2:328 van het Wetboek van strafrecht Curaçao)

subsidiair: eenvoudige bankbreuk

dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2018 tot en met 2 juni 2020, te Curaçao, als directeur van een rechtspersoon, te weten [rechtspersoon], welke rechtspersoon bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg Curaçao d.d. 2 juni 2020, in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, niet in ongeschonden toestand tevoorschijn heeft gebracht: de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarmee hij en/of zijn mededader(s) ingevolge artikel 15a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een administratie heeft/hebben gevoerd, en (ook niet) de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die hij en/of zijn mededader(s) ingevolge dat artikel heeft/hebben bewaard,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de administratie ingevolge voornoemd artikel niet (geheel) bewaard en/of getoond en/of uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de rechtspersoon [rechtspersoon]
(artikel 2:327 van het Wetboek van strafrecht Curaçao)
De lezing van de tenlastelegging
De tenlastelegging is ter terechtzitting in eerste aanleg blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal onderwerp van debat geweest, in die zin dat de officier van justitie heeft overwogen een wijziging van de tenlastelegging te vorderen. De officier van justitie heeft van het doen van die vordering met zoveel woorden afgezien, en met instemming van de verdediging heeft het Gerecht de tenlastelegging verbeterd gelezen.
Die verbeterde lezing houdt in dat het verwijt niet aan de verdachte als directeur van de vennootschap wordt gemaakt, maar dat het de rechtspersoon is geweest die verboden gedragingen heeft verricht. De verdachte zou op zijn beurt tot die gedragingen opdracht hebben gegeven althans daaraan feitelijk leiding hebben gegeven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen.
Het Hof heeft recht te doen op de grondslag van de tenlastelegging, en derhalve niet op de verbeterde lezing daarvan door het Gerecht. Het Hof zal het Gerecht in die even bedoelde lezing niet navolgen, omdat die lezing niet een herstel van een misslag is maar een wijziging van die tenlastelegging oplevert, die slechts in de gedingfase van de eerste aanleg op de voet van artikel 317 Sv kon plaatsvinden.
Vrijspraak feit 3 primair:
Met de procureur-generaal en de verdediging is het Hof van oordeel dat voor het onder 3 primair ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. De verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging, in onderling verband en samenhang beschouwd – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2018 tot en met 2 juni 2020, te Curaçao, als directeur van een rechtspersoon, te weten [rechtspersoon], welke rechtspersoon bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg Curaçao d.d. 2 juni 2020, in staat van faillissement is verklaard,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,niet in ongeschonden toestand tevoorschijn heeft gebracht: de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarmee hij
en/of zijn mededader(s)ingevolge artikel 15a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een administratie heeft
/hebbengevoerd,
en (ook niet) de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die hij en/of zijn mededader(s) ingevolge dat artikel heeft/hebben bewaard,
immers heeft
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)de administratie ingevolge voornoemd artikel niet
(geheel) bewaard en/ofgetoond en/of uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de rechtspersoon [rechtspersoon].
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Overneming van het door het Gerecht gebezigde bewijs
Het Hof verenigt zich met de door het Gerecht gemaakte selectie van de bewijsmiddelen. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen dan ook over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
Bewijsoverweging
Het Hof verenigt zich met de bewijsoverweging in het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de zinsnede in de laatste alinea van die overweging: “… en dat de verdachte daarvoor als feitelijk leidinggevende strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden.” Het Hof neemt de bewijsoverweging voor het overige over, die op deze plaats wordt geacht te zijn ingelast en verwijst daarnaar. Hetgeen de verdediging daartegen heeft ingebracht, kan naar het oordeel van het Hof niet tot een ander oordeel leiden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert geen strafbaar feit op.
Het Hof overweegt daartoe dat de tenlastelegging is opgesteld met het oog op de normhandhaving van het in die tenlastelegging specifiek genoemde delict “eenvoudige bankbreuk” en het daaraan gekoppelde artikel 2:327 Sr. In artikel 2:327 Sr is strafbaar gesteld – voor zover hier van belang – het niet in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van – kort gezegd – de gevoerde en bewaarde administratie. De normadressaat van deze strafbaarstelling is de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard en niet de directeur van de failliet verklaarde rechtspersoon, zoals ten laste is gelegd. De op deze wijze ten laste gelegde gedraging kan om die reden niet aan de verdachte – die immers niet zelf de failliet is in de zin van artikel 2:327 Sr – worden verweten. Het Hof is daarom van oordeel dat het bewezen geachte feit niet strafbaar is. De verdachte moet dan ook ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, F.V.L.M. Wannyn en R. Veldhuisen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.P. Versluis, (zittings)griffier, en op 30 maart 2023 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier: