ECLI:NL:OGHACMB:2023:5

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
SAB2020H00002
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over perceel in langdurig onverdeelde boedel op Saba

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een perceel gelegen op Saba, dat deel uitmaakt van een langdurig onverdeelde boedel. De appellant, geboren in 1936, is de zoon van wijlen [vader], die het perceel in 1969 aan hem heeft verkocht, maar de levering is nooit uitgevoerd. De appellant heeft het perceel sinds lange tijd in gebruik, maar de juridische eigendom is nooit aan hem overgedragen. In eerste aanleg heeft het Gerecht in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, het verzoek van de appellant afgewezen om verstek te verlenen aan de belanghebbenden van het perceel, omdat de oproeping niet correct was uitgevoerd volgens de wettelijke vereisten. De appellant heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van het Gerecht gevraagd en zijn vorderingen opnieuw ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat de oproeping niet voldeed aan de eisen van de wet en dat de appellant zijn vordering niet kan onderbouwen zonder de erfgenamen van zijn vader te betrekken. Het Hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor de appellant om aanvullende informatie te verstrekken over de erfgenamen van zijn vader, zodat de zaak verder kan worden behandeld. De beslissing van het Hof houdt iedere verdere beslissing aan tot de volgende zitting.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SAB201900012 – SAB2020H00002
Uitspraak: 18 januari 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende op Saba,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. M.N. Hoeve,
tegen
DE BELANGHEBBENDEN
van het perceel gelegen in [district], SABA,
omschreven in meetbrief [nummer],
met een oppervlakte van [getal] m2,
ten name van wijlen [vader],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
in eerste aanleg gedaagden, thans geïntimeerden,
niet verschenen.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op akte van appel van 6 maart 2020 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 24 januari 2020 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Saba (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij memorie van grieven van 23 juni 2020, met producties, heeft [appellant] een grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten in beide instanties.
1.3
De akte van appel en de memorie van grieven zijn ter inzage geplaatst op de openbaar toegankelijke website van het Gemeenschappelijk Hof. Bij exploot van 9 november 2021 zijn geïntimeerden opgeroepen om op 11 maart 2022 vóór 10.00 uur te reageren door indiening van een memorie van antwoord. De officier van justitie heeft dit exploot op 9 november 2021 getekend voor gezien. In opdracht van de deurwaarder is op 10 november 2021 een oproeping geplaatst in The Daily Herald en op 12 november 2021 een oproeping in de Landscourant van Sint Maarten.
1.4
Er is geen memorie van antwoord ingediend.
1.5
Op de voor pleidooi bepaalde dag heeft de gemachtigde van [appellant] afgezien van pleidooi en is van de zijde van geïntimeerden niemand verschenen.
1.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1 [
[appellant] heeft, verkort weergegeven, het volgende gesteld.
2.1.1 [
[appellant] is geboren in 1936. Zijn vader is [vader], geboren in 1884. [vader] is tweemaal gehuwd geweest. Hij had vier kinderen uit zijn eerste huwelijk en vijf kinderen uit zijn tweede huwelijk, onder wie [appellant]. De tweede echtgenote had twee voorkinderen. Niet alle erfgenamen van [vader] zijn bekend.
2.1.2 [
[vader] is met zijn beide echtgenotes overeengekomen dat zijn kinderen uit het eerste huwelijk recht hebben op zijn nalatenschap, voor zover dat zich op Saint Barthélemy bevindt, en dat zijn kinderen uit het tweede huwelijk recht hebben op zijn nalatenschap, voor zover dat zich op Saba bevindt.
2.1.3
Op 29 augustus 1969 heeft [vader] het perceel als omschreven in meetbrief [nummer] Saba, district [district] (hierna: perceel [nummer]) verkocht aan [appellant]. Op 27 augustus 1970 is [vader] overleden zonder dat het perceel [nummer] aan [appellant] was geleverd.
2.1.4
Sinds lange tijd heeft [appellant] perceel [nummer] in gebruik. Perceel [nummer] is omheind met een betonnen muur.
2.2
In deze rechtszaak heeft [appellant] het volgende gevorderd:
1. primair: verklaring voor recht dat [appellant] eigenaar is van perceel [nummer];
2. subsidiair: toekenning van de eigendom van perceel [nummer] aan [appellant];
3. veroordeling van verschenen gedaagden tot medewerking aan inschrijving van het recht van eigendom van [appellant] op perceel [nummer], waarbij het vonnis in de plaats treedt van uitgebleven medewerking;
4. bepaling dat [appellant] een afschrift van het vonnis aan de bewaarder van het openbaar register zendt ter inschrijving van het eigendomsrecht van [appellant];
5. veroordeling van verschenen gedaagden in de proceskosten.
2.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht geweigerd verstek te verlenen, de oproeping nietig verklaard en bepaald dat [appellant] de eigen proceskosten dient te dragen.
2.4
Op grond van art. 6 Rv geldt als hoofdregel dat naam en woonplaats van de geëxploiteerden vermeld dienen te worden in het exploot. Art. 5 onder 6° Rv bevat uitzonderingen voor gezamenlijke erfgenamen van een overledene, maar in dit geval worden “de belanghebbenden van [een] perceel” opgeroepen en is ook niet betekend overeenkomstig de voorschriften van art. 5 onder 6° Rv. Er is dus geen exploot uitgebracht overeenkomstig de voorschriften van art. 5-6 Rv.
2.5
Voor zover [appellant] zijn vordering geldend wil maken wegens nakoming van de met zijn vader afgesloten koopovereenkomst (zijn primaire grondslag), stuit dat reeds af op het voorgaande. Ten overvloede overweegt het Hof daarover als volgt. Nu perceel [nummer] niet aan [appellant] is geleverd (zoals hij weet), gebruikt hij het perceel niet krachtens een vermeend eigen zakelijk recht, maar krachtens een rechtsverhouding tot zijn vader (of tot diens erfgenamen), namelijk krachtens een verbintenisrechtelijke aanspraak op levering ten titel van koop. Die aanspraak dient hij geldend te maken bij de gezamenlijke erfgenamen van [vader], aangezien perceel [nummer] in de nalatenschap valt als een vermogensbestanddeel en de aanspraak tot levering, indien die moet worden aangenomen, een vordering op de nalatenschap is.
2.6
Voor zover [appellant] zijn vordering geldend wil maken wegens verkrijgende verjaring (zijn subsidiaire grondslag) stuit ook dat af op hetgeen hiervoor is overwogen over de wijze waarop het exploot is uitgebracht. Ten overvloede overweegt het Hof daarover als volgt. Nu perceel [nummer] niet aan [appellant] is geleverd (zoals hij weet), kan geen sprake zijn van bezit en dus ook niet van verkrijgende verjaring.
2.7 [
[appellant] heeft in hoger beroep een vonnis uit een andere zaak overgelegd, waarin verstek is verleend tegen “de belanghebbenden van [een ander] perceel”, maar daaraan kan [appellant] geen rechten ontlenen.
2.8 [
[appellant] heeft (meer subsidiair) aanspraak gemaakt op toewijzing van het perceel aan hem op de voet van art. 3:200a BW. Voor een onderzoek in rechte van de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering is de gevolgde wijze van oproeping in overeenstemming met de wet, namelijk met art. 3:200f lid 5 BW. Daarnaast dienen echter het openbaar lichaam Saba en alle bekende erfgenamen van [vader] te worden opgeroepen op de voet van art. 3:200f lid 6 BW. Op de aanspraak dient niet bij vonnis, maar bij beschikking te worden beslist. De aanspraak dient te worden behandeld op een mondelinge behandeling. Een verzoek om toewijzing op de voet van art. 3:200a BW kan niet goed beoordeeld worden zonder dat de rechter ter plaatse is geweest om de onroerende zaak te bezichtigen.
2.9
Ten behoeve van het voorgaande dient [appellant] een zo volledig mogelijk overzicht te verstrekken van naam, woonplaats en adres van alle bekende erfgenamen van [vader], met een aanduiding van welke ontbrekende informatie verhindert dat alle erfgenamen worden opgespoord. Hij dient dit te doen met behulp van een notaris. De zaak zal naar de rol worden verwezen om hem in de gelegenheid te stellen deze informatie bij akte te verstrekken.
2.1
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van 6 april 2023 voor akte aan de zijde van [appellant];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, S. Verheijen en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 18 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.