In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur der belastingen tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2015 heeft vernietigd. Belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak sinds 25 maart 2014, had op 27 februari 2020 aangifte gedaan voor de OZB 2015. De Inspecteur legde op 11 augustus 2020 een aanslag op, maar het Gerecht oordeelde dat deze te laat was vastgesteld, aangezien de Inspecteur meer dan vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld de aanslag had opgelegd. De Inspecteur stelde in hoger beroep dat de aangifte niet tijdig was gedaan en dat er navorderingsmogelijkheden bestonden. Het Hof verwierp deze stelling en bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij het oordeelde dat de Inspecteur bekend had moeten zijn met de verkrijging van de onroerende zaak door belanghebbende. Het Hof concludeerde dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde en dat de aanslag OZB 2015 niet tijdig was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.