ECLI:NL:OGHACMB:2023:46

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
H-140/2020 100.00667/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag en bewijslevering in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor gekwalificeerde doodslag en andere strafbare feiten. De zaak betreft een schietincident op 21 maart 2019 waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], is overleden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 oktober 2020.

Tijdens de zitting heeft het Hof kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. R.J. Boswijk, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, en van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.D.M. Roseburg, die vrijspraak heeft bepleit. Het Hof heeft vastgesteld dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven, omdat het zich niet kan verenigen met de inhoud daarvan. Het Hof heeft de tenlastelegging beoordeeld, die onder andere doodslag en diefstal met geweld omvatte, en heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader(s) opzettelijk het leven van het slachtoffer hebben beroofd.

Het Hof heeft de bewijsvoering grondig geëvalueerd, waarbij het heeft gekeken naar de telecomgegevens, DNA-onderzoek en verklaringen van getuigen. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het delict, maar het Hof heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor zijn betrokkenheid. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij het Hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Tevens is er aandacht besteed aan de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is geacht.

Uitspraak

Zaaknummer: H-140/2020

Parketnummer: 100.00667/19
Uitspraak: 6 maart 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 21 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], adres: [adres 1],
thans gedetineerd in [locatie].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R.J. Boswijk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat het Hof aanvullende bewijsmiddelen opneemt.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof zich met de inhoud daarvan niet kan verenigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1
primair:
hij op of omstreeks 21 maart 2019 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet een of meerdere keren met een of meerdere vuurwapen(s) in de rug en/of het bovenlichaam en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld dan wel een poging diefstal met geweld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 maart 2019 te Sint Maarten, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededaders, een of meerdere keren met een of meerdere vuurwapen(s) in de rug en/of het bovenlichaam en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2019 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
het met een of meerdere vuurwapen(s) een of meerdere keren te schieten in de
rug en/of bovenlichaam en/of het lichaam van die [slachtoffer],
ten gevolge van welk bovenomschreven feit die [slachtoffer] is overleden,
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 21 maart 2019 te Sint Maarten, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met zijn mededader(s), een of meerdere vuurwapen(s) te richten op die [slachtoffer] en/of met een of meerdere vuurwapen(s) een of meerdere keren te schieten in de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2019 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere vuurwapen(s), in de zin van de Vuurwapenverordening, en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Het bewijs
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen (opgenomen in de aan het vonnis gehechte bijlage) zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Deze bijlage maakt onderdeel uit van het vonnis.
Overwegingen omtrent het bewijs

De verdachte als inzittende van de door het slachtoffer bestuurde auto?

Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat:
  • de verdachte zich op 21 maart 2019 tijdens het nachtelijk uur heeft opgehouden in de nachtclub [naam nachtclub 1];
  • de verdachte toen was gekleed in een lange
  • de verdachte vervolgens van daar is gegaan naar de nachtclub [naam nachtclub 2];
  • het latere slachtoffer [slachtoffer] op dat parkeerterrein heeft gesproken met twee mannen, en dat één van die mannen als passagier is ingestapt in de door [slachtoffer] bestuurde auto en heeft plaatsgenomen op de achterbank van die auto;
  • [naam 1] voorin de auto zat, op de passagiersstoel;
  • [naam 1] over het signalement van die laatstbedoelde man als getuige heeft verklaard dat hij een donkere huidskleur had, een groen T-shirt en een petje droeg. Zijn leeftijd schat hij op 20-30 jaar;
  • [naam 1] voorts heeft verklaard dat de man van zijn telefoon gebruik heeft gemaakt;
  • de verdachte volgens zijn verklaring gebruik heeft gemaakt van een telefoon met het nummer dat eindigt op [telefoonnummer 1](hierna: de [telefoonnummer 1]);
  • in de nacht van 21 maart 2019 dat toestel frequent verbinding heeft gemaakt met andere telefoons, waaronder die met het nummer dat eindigt op [telefoonnummer 2], in gebruik bij [naam 2], een goed bevriende huisgenoot van de verdachte;
  • op 31 maart 2019 een telefoongesprek is gevoerd door de verdachte met [naam 2]. De verdachte maakte toen gebruik van een telefoon, voorzien van het nummer dat eindigt op [telefoonnummer 3];
  • onderzoek naar locaties, tijdstippen en telecomgegevens uitwijst dat de [telefoonnummer 1] zich in de nacht van 20 op 21 maart 2019 bevindt op dezelfde locaties als waar de door [slachtoffer] bestuurde auto heeft gereden, en dat de [telefoonnummer 1] zich die nacht bevindt op locaties waarvan door middel van met camera’s vastgelegde beelden is vastgesteld dat ook de verdachte zich daar bevond;
  • DNA-onderzoek, dat is verricht op sporenmateriaal dat is veiliggesteld op een handvat (binnenzijde achterportier links) van de toen en daar door [slachtoffer] bestuurde auto, heeft uitgewezen dat dat sporenmateriaal valt te herleiden tot de persoon van de verdachte.
Het Hof gaat voorbij aan verdachtes ontkenning dat hij toen en daar inzittende is geweest van de door [slachtoffer] bestuurde auto.
Het Hof schrijft op grond van wat is komen vast te staan over (de locaties en telecomgegevens van) de telefoon eindigend op nummer [telefoonnummer 1] (hierna ook te noemen: de [telefoonnummer 1]) toe aan het gebruik daarvan door de verdachte. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd die noopt tot een ander oordeel. Weliswaar heeft hij gesteld dat hij de [telefoonnummer 1] eerder wel tot zijn gebruik heeft gehad, doch niet meer op 21 maart 2019, maar in de kern is het bij die stelling gebleven. Daarmee is die stelling niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat de verdachte na 14 maart 2019 voor de reclassering niet meer bereikbaar was, impliceert geenszins dat hij de 8547 op 21 maart 2019 niet meer tot zijn gebruik heeft gehad.
Het Hof acht het in die auto aangetroffen, en op grond van DNA-onderzoek tot de persoon van de verdachte te herleiden spoor, tevens redengevend voor het bewijs.
In het licht van de overige gebezigde bewijsmiddelen moet het ervoor worden gehouden dat hij het is geweest die het spoor bij gelegenheid van zijn aanwezigheid in de auto heeft achterlaten, in de tijdspanne voorafgaand en tijdens het delict toen hij was gezeten op de achterbank van de door [slachtoffer] bestuurde auto.
Ondersteuning voor deze bewijsconclusie dat het de verdachte is geweest die toen en daar als passagier in de auto van [slachtoffer] heeft gezeten vindt het Hof in wat door twee politieambtenaren in hun proces-verbaal is gerelateerd naar aanleiding van wat een beredeneerde vergelijking van videobeelden ieder van hen heeft uitgewezen [1] .

Verdachtes daderschap van en deelneming aan doodslag

Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat:
  • [Slachtoffer] op aanwijzen van de verdachte naar een locatie is gereden, waar verdachte aan het latere slachtoffer te kennen heeft gegeven dat hij met het oog op het bij wijze van dienstverlening aan [slachtoffer] ophalen van c.q. contact kunnen leggen met een vrouw/prostituee is uitgestapt en vervolgens bij de auto is teruggekeerd, niet met een vrouw maar met een man, waarop beiden zijn ingestapt en op de achterbank daarvan hebben plaatsgenomen, verdachte achterin rechts, en de andere man (man 2) achterin links, achter [slachtoffer];
  • [Naam 1] het gezelschap van de verdachte en man 2, toen en daar in de nacht en in die buurt als onaangenaam heeft ervaren en zijn zorg daarover met [slachtoffer] heeft gedeeld, en aan [slachtoffer] heeft gevraagd hem naar huis te brengen;
  • rijdend op de [straatnaam 1], [naam 1] vanuit de richting van de passagiers op de achterbank een geluid heeft gehoord dat hij herkende als het geluid van het laden van een vuurwapen. Schuin achteromkijkend in de auto heeft hij gezien dat man 2 met zijn hand half in zijn broek zat, waarop voor [naam 1] de maat vol was, hij [slachtoffer] voor gevaar heeft gewaarschuwd, waarop hij zich uit de rijdende auto heeft laten vallen en van daar is gevlucht.
Het Hof stelt aldus vast dat de verdachte aan [slachtoffer] heeft voorgewend dat hij
– kort gezegd – een bemiddelende rol kon vervullen tussen [slachtoffer] en een prostituee en daartoe [slachtoffer] naar een buurt en locatie heeft gedirigeerd, vervolgens is uitgestapt en zonder tekst of uitleg met man 2 bij de auto is teruggekeerd, waarop de verdachte en man 2 in de auto zijn gestapt en op de achterbank daarvan hebben plaatsgenomen, terwijl [slachtoffer] en [naam 1] zich voorin die auto bevonden. De andere man was in het bezit van een vuurwapen, welk vuurwapen kennelijk hoorbaar voor de inzittenden is geladen.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts dat:
  • [slachtoffer] zwaar gewond door schotletsel (kennelijke inschotverwonding schouderblad rechts en uitschotverwonding buik, ter hoogte en links van de navel) op het wegdek van [straatnaam 3] is aangetroffen, terwijl in zijn nabijheid zijn auto onbemand is aangetroffen;
  • [Slachtoffer] op [sterfdatum] 2019 als gevolg van voornoemd letsel aan zijn verwondingen is overleden;
  • onderzoek heeft uitgewezen dat in de bestuurdersstoel van de auto tot vuurwapengebruik te herleiden perforatiesporen en een projectiel zijn aangetroffen;
  • onderzoek heeft uitgewezen dat de kogelbaan loopt in een rechte baan van boven naar beneden, en begint ter hoogte van de achterbank, recht achter de bestuurdersstoel;
  • kort na het door [slachtoffer] bekomen letsel de verdachte en man 2 uit de auto zijn gestapt en zich van daar uit de voeten hebben gemaakt;
  • de echtgenote van [slachtoffer] heeft gezien dat hij $ 400 althans een paar honderd dollar in zijn portemonnee had, voorafgaand aan zijn optreden als DJ op de avond van 20 maart 2019;
  • [Slachtoffer] die avond als DJ heeft opgetreden en dat daarvoor aan hem $ 200 dollar in contanten is uitbetaald;
  • op de zitting van de voorstoel in de door [slachtoffer] bestuurde auto diens portemonnee is aangetroffen. De portemonnee van [slachtoffer] was (op wat munten na) leeg en er lag een aantal munten los op de zitting.
Het Hof stelt aldus vast dat de auto als de plaats van het delict heeft te gelden, en dat [slachtoffer] in die auto door een kogel is getroffen, terwijl hij zich in die auto bevond met de verdachte en man 2, beiden gezeten op de achterbank. Die kogel is afgevuurd door één van hen beiden: de verdachte of man 2. Weliswaar is voor het bewijs geen nadere precisering vereist, maar er bestaat een sterke aanwijzing dat het man 2 is die als de schutter heeft te gelden, zulks gelet op zijn zitplaats op de achterbank en het door de politie beschreven sporenbeeld. In dat licht bezien frappeert verdachtes verklaring die door hem ter terechtzitting in eerste aanleg is afgelegd en indachtig zijn zitplaats nadat ook man 2 in de auto was gestapt, waar hij onder meer stelt: ik ben niet de moordenaar. Ik ben niet de schutter [2] .
Op grond van het voorgaande komt het tenlastegelegde medeplegen voor bewezenverklaring in aanmerking. Immers, wat over de feitelijke gang van zaken vastgesteld is kunnen worden dwingt, zonder andersluidende aannemelijke verklaring van de verdachte, die ontbreekt, tot de conclusie dat door de verdachte en man 2 bewust en nauw is samengewerkt op het bestelen van [slachtoffer]: de verdachte heeft [slachtoffer] onder valse voorwendselen gedirigeerd naar man 2, man 2 is door de verdachte opgehaald en meegebracht in de auto van [slachtoffer 2], alwaar het dodelijk letsel aan [slachtoffer 2] is toegebracht, is het niet door hemzelf, dan in elk geval in zijn aanwezigheid door man 2, en [slachtoffer 2] is van zijn geld bestolen en de verdachte en man 2 hebben zich uit de voeten hebben gemaakt.
Dat de verdachte opzet heeft gehad op de levensberoving van [slachtoffer 2] is eveneens genoegzaam komen vast te staan. Het hoe en waarom daarvan is niet met meer precisie opgehelderd kunnen worden, maar vaststaat dat de inzittende [naam 1] de situatie uiteindelijk als dermate feitelijk bedreigend heeft ervaren dat hij zich uiteindelijk uit de rijdende auto heeft laten vallen. Aanknopend bij wat door [naam 1] is verklaard is er een sterke aanwijzing dat het man 2 is geweest die in de auto met het vuurwapen heeft geschoten. Het kan niet anders zijn dan dat ook voor de verdachte kenbaar is geweest dat man 2 in het bezit is geweest van een vuurwapen en dat man 2 dat vuurwapen op enig moment tevoorschijn heeft gehaald. Zo de verdachte al niet vooraf heeft geweten dat de in de auto naast hem gezeten man 2 een vuurwapen bij zich droeg, in elk geval moet het ter hand nemen ervan voor hem kenbaar zijn geweest, op het moment dat het aan het laden van een vuurwapen te relateren geluid kon worden waargenomen. Daarom stelt het Hof, gelijk hiervoor reeds is overwogen, vast dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van dat wapen. Nu niet van contra-indicaties is gebleken en de verdachte het zwijgen ertoe heeft gedaan moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte minst genomen het risico op de koop toe heeft genomen dat het wapen zou worden gebruikt waarvoor het is gemaakt: het afvuren van een of meer kogels.

Eindconclusie: de doodslag is een gekwalificeerde doodslag

Gelet op de inhoud van al de gebezigde bewijsmiddelen en de feitelijke gang van zaken die daaruit blijkt, zoals door het Hof is uiteengezet, en in aanmerking genomen de zeer korte tijdspanne [3] waarbinnen de doodslag en die diefstal van [slachtoffers] geld zich hebben voltrokken, komt het Hof tot de slotsom dat de doodslag in oorzakelijk verband heeft gestaan met die diefstal, zodat de verdachte en man 2 met de doodslag van [slachtoffer] het tenlastegelegde oogmerk hebben gehad. Dat oogmerk heeft bestaan in het voorbereiden van die diefstal en/of het gemakkelijk maken daarvan en/of het verzekeren van het bezit van dat gestolen geldbedrag en/of het bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of man 2 als zijn mededader verzekeren van straffeloosheid. Feiten of omstandigheden op grond waarvan een andere aanleiding voor de doodslag van [slachtoffer] heeft plaatsgehad zijn weliswaar in abstracto denkbaar, maar hebben zich op grond van wat ter terechtzitting is verhandeld niet aan het Hof opgedrongen, te minder nu de verdachte ervoor heeft gekozen iedere betrokkenheid bij het aan hem door het openbaar ministerie gemaakte verwijt te ontkennen.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
primair:
hij op
of omstreeks21 maart 2019 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s)met dat opzet
een of meerdere kerenmet een
of meerderevuurwapen
(s)in de rug
en/of het bovenlichaam en/of het lichaamvan die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal
met geweld dan wel een poging diefstal met geweld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader
(s)straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op
of omstreeks21 maart 2019 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, een
of meerderevuurwapen
(s), in de zin van de Vuurwapenverordening, en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:260 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van doodslag, gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 en 11 van de Vuurwapenverordening juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van overtreding van een bij artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening gesteld verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gekwalificeerde doodslag. Hij is in de nacht van 21 maart 2019 onder valse voorwendselen in de auto bij het slachtoffer en een vriend van het slachtoffer gestapt. Hij heeft het slachtoffer naar een bepaalde locatie gedirigeerd, is uitgestapt en is zonder tekst of uitleg met een andere man bij de auto teruggekeerd, waarop zij beiden op de achterbank hebben plaatsgenomen. Vanaf het moment dat de auto weer is gaan rijden, werd de sfeer grimmig en was het geluid van (door)laden van een vuurwapen hoorbaar. De vriend van het slachtoffer heeft zich daarop uit de rijdende auto laten vallen en is gevlucht. Kort daarna is het slachtoffer in zijn rug geschoten en is geld uit zijn portemonnee weggenomen door de verdachte en/of zijn mededader. De verdachte en zijn mededader zijn daarop gevlucht. Vier dagen later is het slachtoffer aan zijn verwondingen overleden.
Vastgesteld moet worden dat de verdachte en zijn mededader hebben gehandeld uit louter hebzucht en in de kern daaraan het leven van een man ondergeschikt hebben gemaakt. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is een groot en onherstelbaar verlies en onnoemelijk veel verdriet toegebracht.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.
In dat verband zoekt het Hof aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een gekwalificeerde doodslag als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren gegeven.
Het Hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte kennisgenomen van:
  • de strafkaart van de verdachte;
  • het voorlichtingsrapport van de Stichting Justitiële Inrichtingen Sint Maarten van 15 december 2021;
  • een psychiatrisch rapport van 23 september 2022, uitgebracht door dr. F.G.M. Heijtel.
Ten nadele van de verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat uit voornoemde strafkaart volgt dat de verdachte al eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, ook tot gevangenisstraf.
Uit de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten volgt dat de verdachte een zeer zware jeugd heeft gehad. De psychiater heeft beschreven dat de verdachte het kind is van verslaafde ouders en dat zijn moeder ook gedurende de zwangerschap alcohol en middelen heeft gebruikt, waardoor het mogelijk is dat de verdachte met een foetaal alcoholsyndroom ter wereld is gekomen. Zijn moeder heeft hem na 3 maanden achtergelaten, en hij heeft haar daarna nooit meer gezien. De verdachte is opgegroeid bij zijn grootouders die een snack aan huis beheerden waar met name ’s nachts zich van alles afspeelde dat haaks staat op een veilig pedagogisch klimaat, zoals prostitutie, en waar ook een levensdelict is gepleegd. Op jonge leeftijd heeft de verdachte ook andere ernstige trauma’s meegemaakt, zoals het vinden van een lijk en het gewelddadig overlijden van een vriend.
De psychiater concludeert dat de verdachte een lage intelligentie en een verstandelijke beperking heeft, dat hij niet kan lezen, schrijven en rekenen. Er zijn voorts sterke aanwijzingen voor ADHD: druk gedrag, slecht concentreren, impulsiviteit en rustig worden van XTC. Zijn lage intelligentie, zijn ADHD en het pedagogisch klimaat van de verdachte, gepaard gaande met de even bedoelde trauma’s die hij in zijn leven heeft meegemaakt hebben geleid tot de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis, met gemengde borderline en antisociale aspecten. De verdachte heeft tevens een posttraumatische stressstoornis. Hij heeft daarbij psychotische decompensaties waarbij hij hallucineert en achterdochtig is en mogelijk ook grootheidsfantasie heeft. Het advies van de psychiater is om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het Hof neemt dat advies over en concludeert dat de in dit vonnis onder 1 primair en 2 gekwalificeerde misdrijven aan de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het Hof neemt dat bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf in strafverminderende zin mee.
Het Hof stelt vast dat er weliswaar sterke aanwijzingen zijn dat het niet de verdachte is geweest die aan het slachtoffer het dodelijk letsel feitelijk heeft toegebracht, doch enkel die aanwijzing noopt het Hof niet tot strafmatiging gelet op de in de sleutel van het bewijs vastgestelde bewuste en nauwe samenwerking.
Uit de rapporten volgt dat de verdachte dringend behandeling nodig heeft. Zowel de reclassering als de psychiater zijn van mening dat de verdachte zonder behandeling een gevaar voor de gemeenschap is, zeker als hij zijn bescherming zoekt in wapenbezit en zij schatten het recidiverisico zonder enige vorm van behandeling dan ook als sterk verhoogd (de psychiater) en hoog (de reclassering) in.
De psychiater heeft in zijn rapport opgenomen dat in een veronderstelde Nederlandse situatie de verdachte zonder meer voor de maatregel van TBS in aanmerking zou zijn gekomen. Nu het wetboek in Sint Maarten niet in de mogelijkheid van TBS voorziet (de bepaling is niet in werking is getreden), is het niet mogelijk om die maatregel te adviseren, laat staan op te leggen.
Het is aldus zonneklaar dat in het belang van beveiliging van de maatschappij niet kan worden voorzien door de oplegging van de maatregel van TBS. Dat laat uiteraard onverlet dat het van groot belang is dat de verdachte wel wordt behandeld. De psychiater heeft in zijn rapport beschreven welke behandelingen en medicatie aangewezen zijn en hij heeft daarbij tevens onderkend dat die aangewezen behandeling in de strafgevangenis in Sint Maarten nauwelijks mogelijk is. De procureur-generaal heeft die vaststelling als juist onderschreven. Aldus ligt de vraag voor hoe met strafoplegging ook het strafdoel speciale preventie toereikend kan worden gediend. De kans is immers groot dat dat strafdoel niet wordt gerealiseerd zolang de verdachte van de nodige behandeling verstoken blijft.
Het Hof onderstreept daarom met grote nadruk dat het even wenselijk als noodzakelijk is dat het Land de juiste voorzieningen treft om uitvoering te kunnen geven aan adequate psychiatrische/psychologische behandeling van de verdachte in de strafgevangenis in Sint Maarten.
Nu het er niet naar uitziet dat die behandeling van de verdachte in de gevangenis in Sint Maarten op een redelijke termijn mogelijk is, dat zulks wel in het belang van zowel de verdachte als de maatschappij lijkt te zijn én uit het rapport van de psychiater volgt dat de directeur van de penitentiaire inrichting te Bonaire (JICN) te Bonaire akkoord is met penitentiaire overplaatsing van de verdachte naar Bonaire, neemt het Hof ook dit onderdeel van het advies van de psychiater over.
Het Hof gaat, gehoord de procureur-generaal ter terechtzitting, ervan uit dat bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf het openbaar ministerie zich daarvoor metterdaad inspant.
Het Hof is, na alles te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest in beginsel passend en geboden is.
Het Hof stelt vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In dat verband wijst het Hof erop dat de verdachte op 26 oktober 2020 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep, en dat de behandeling in tweede aanleg eerst vandaag – aldus niet binnen zestien maanden– met een eindvonnis is afgerond. Daarvoor zijn geen die overschrijding billijkende omstandigheden aan te wijzen. Deze overschrijding van de redelijke termijn zal het Hof compenseren, in die zin dat de in beginsel passende gevangenisstraf van 15 jaren met drie maanden zal worden verlaagd, derhalve tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren en negen maanden, met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:136 en 1:138 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
14 (veertien) jaren en 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, S. Verheijen en R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 6 maart 2023 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen “Vergelijking beelden van [nachtclub 1] en beelden van ‘[straatnaam 2]” (documentcode 1905070900.AMB) van 23 december 2019
2.verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 oktober 2020
3.proces-verbaal van bevindingen Interpretatie Telecom van 21 december 2019 opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina’s 197-202)