Uitspraak
1.[erfgenaam 1],
[erfgenaam 2],
1.[erfgenaam 3],
[erfgenaam 4],
Het verloop van de procedure
De beoordeling
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2] tegen [erfgenaam 3] en [erfgenaam 4]. De appellanten, [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2], hebben op 8 januari 2021 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, dat op 18 december 2020 was uitgesproken. In hun memorie van grieven hebben zij zeven grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis en afwijzing van de vorderingen van de geïntimeerden, [erfgenaam 3] en [erfgenaam 4]. Deze laatste partijen hebben in hun memorie van antwoord incidenteel hoger beroep ingesteld en een grief tegen het vonnis aangevoerd.
De zaak is op 14 februari 2022 mondeling bepleit, waarbij de gemachtigden van beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het Hof heeft op 21 maart 2023 uitspraak gedaan, waarbij het heeft besloten om iedere beslissing in het kort geding aan te houden in afwachting van het verdere verloop van de bodemzaak. Het Hof heeft geen spoedeisend belang vastgesteld dat zich tegen deze aanhouding verzet. De zaak is op de rol doorgehaald, maar kan opnieuw worden opgeroepen indien een van de partijen voldoende belang heeft bij voortzetting van het kort geding.
De uitspraak is gedaan door de rechters G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en J. de Boer, en is ter openbare terechtzitting in Curaçao uitgesproken. De beslissing houdt in dat het Hof de zaak doorhaalt, maar dat partijen de mogelijkheid hebben om het kort geding opnieuw op de rol te plaatsen indien nodig.