ECLI:NL:OGHACMB:2023:323

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
H-62/22
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao inzake strafbare voorbereidingshandelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdachte op 16 mei 2022 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor strafbare voorbereidingshandelingen. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft samen met anderen voorbereidingen getroffen voor een misdrijf, waaronder afpersing en diefstal met geweld. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, die een zwaardere straf van zes jaren heeft geëist. De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten intensief contact hebben gehad en dat zij zich hebben voorbereid op een beroving van een Chinese man. Het Hof heeft de bewezenverklaring van de tenlasteleggingen aangepast en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Het vonnis is gewezen op 26 april 2023.

Uitspraak

Zaaknummer: H-62/22

Parketnummer: 500.00261/21
Uitspraak: 26 april 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 16 mei 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en meer subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof komt tot een andere bewezenverklaring dan het Gerecht. Het vonnis kan daarom niet in stand blijven.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 7 oktober 2021, althans in de maand oktober 2021 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren of meer is gesteld, te weten (het medeplegen van) wederrechtelijke vrijheidsberoving (als bedoeld in artikel 2:249 van het Wetboek van Strafrecht) en/of gijzeling (als bedoeld in artikel 2:250 van het Wetboek van Strafrecht) en/of afpersing (als bedoeld in artikel 2:294 van het Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging (als bedoeld in artikel 2:291 van het Wetboek van Strafrecht) (gericht tegen [slachtoffer], althans een andere persoon), opzettelijk
 één of meerdere geldbedrag(en) (bestemd voor de aanschaf van een vluchtauto),
en/of
  • één of meerdere mobiele telefoons, en/of
  • één of meerdere auto’s (met getinte ruiten), althans één of meerdere
vervoersmiddelen, en/of
 een shotgun met munitie, althans een vuurwapen,
althans voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf/die misdrijven heeft verworven en/of vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 2
hij op of omstreeks één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 7 oktober 2021, althans in de maand oktober 2021 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, (te weten een shotgun) en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenveroordeling 1930, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de inhoud van de tapgesprekken en de waarnemingen van het observatieteam de conclusie dat sprake was van strafbare voorbereidingshandelingen niet kunnen dragen.
Het Hof overweegt als volgt.
Voorbereidingshandelingen zijn in het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar gesteld in artikel 1:120. Artikel 1:120, eerste lid, Sr luidt:

Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld alsmede van het misdrijf omschreven in artikel 2:175 is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
Voor positieve beantwoording van de vraag of de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen zijn bewezen, moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen, stoffen, informatiedragers en vervoermiddelen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachte dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn opzet op het begaan daarvan was gericht.​
Het hof leidt uit de inhoud van het dossier het volgende af.
In de onderhavige zaak komen vijf verdachten voor, te weten [verdachte] (ook wel [bijnaam verdachte]), [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3](ook wel [bijnaam medeverdachte 3]) en [medeverdachte 4]. Het Hof zal de verdachten zoveel mogelijk aanduiden bij hun achternaam.
Op
1 oktober 2021zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 3]: “Want ik ga de auto halen en kijken of we die film kunnen doen” en “men heeft me een informatie gegeven. Die gekke heeft me een informatie vandaag doorgegeven.”
[medeverdachte 1] maakt op
2 oktober 2021een afspraak om een auto te huren. Dit omdat hij de auto die hij gisteren heeft gehuurd maar één dag kan huren en hij de auto gedurende een langere periode nodig heeft.
Op
4 oktober 2021vinden er tussen 06:37 uur en 20:45 uur diverse telefonische contacten plaats tussen (a) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], (b) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en (c) [medeverdachte 1] en [verdachte]. Om 06:37 uur vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 1] of hij het ding komt doen, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat het goed is en dat hij nu daar naartoe gaat. Om 07:17 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 3]: “Luister me, want ik wil dat de film vandaag afspeelt, flikker, zodat je niet gaat werken om de auto te voltooien”. Om 07:22 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat hij met [bijnaam medeverdachte 3] (het Hof begrijpt: [medeverdachte 3]) is en dat ‘zij’ willen dat de film vandaag is. Daarna vinden er diverse gesprekken plaats waaruit blijkt dat er problemen zijn met een auto. [medeverdachte 1] zegt op een gegeven moment tegen [verdachte] dat ze ‘die van hem gaan repareren’, maar er wordt ook gesproken over het stelen van een auto, waarop [verdachte] antwoordt dat dat zijn eerste optie was. Om 20:45 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 3] dat hij kijkt of ‘de gekke’ geld op zich heeft.
Uit de waarnemingen van het observatieteam blijkt dat op 4 oktober 2021 om 11:21 uur een witte [automerk/model 1] met kenteken [kentekenplaatnummer 1] wegrijdt bij de woning van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 3] bestuurt de auto, [medeverdachte 2] zit naast hem. Om 12:26 uur wordt gezien dat [medeverdachte 1] ook in de auto zit. Tot omstreeks 14:58 uur rijden zij rond, waarna de auto wordt geparkeerd bij de Elmerstraat 9 (de woning van [medeverdachte 1]).
Op
5 oktober 2021vinden er weer diverse telefonische contacten plaats tussen
( a) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], (b) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en (c) [medeverdachte 1] en [verdachte]. Uit die gesprekken kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] nodig heeft voor de auto en dat [verdachte] het geld nog niet heeft maar zo gaat halen. Om 13:12 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] ‘vandaag is het film’. Om 13:14 uur laat [verdachte] aan [medeverdachte 1] weten dat hij de 1500 thuis heeft. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij naar het huis van [verdachte] kan komen om de auto te bezichtigen. Om 16:34 uur heeft [medeverdachte 1] contact met een vrouw, die een auto te koop heeft aangeboden. Om 20:49 uur zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat de film vandaag niet meer kan worden gedaan.
Uit de waarnemingen van het observatieteam blijkt dat de witte [automerk/model 1] met kenteken [kentekenplaatnummer 1] op 5 oktober 2021 tussen 12:20 uur en 23:13 uur onderweg is. Tot 14:15 uur rijdt [medeverdachte 1] in de auto. Vanaf 14:19 uur zit [medeverdachte 3] ook in de auto en vanaf 14:40 uur zit [medeverdachte 2] er ook bij. Gezien is dat [medeverdachte 3] een kort ritje maakt in een witte [automerk/model 2] met kenteken [kentekenplaatnummer 2] en later (omstreeks 19:51 uur) in een groene [automerk/model 3] met kenteken [kentekenplatnummer 3]. Om 20:07 uur vertrekt [medeverdachte 2] om 20:07 uur met laatstgenoemde auto.
Op
6 oktober 2021heeft [verdachte] meermalen contact met [medeverdachte 4] over (het teruggeven van) het vuurwapen, zo blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 4] bij de politie in combinatie met de inhoud van de tapgesprekken. [verdachte] zegt om 12:14 uur tegen [medeverdachte 4] ‘Ik ben in het film "[bijnaam medeverdachte 4]". Mis er nog een beetje. Om de actie van de film te zetten. Geef me een kans’ en ‘We zijn al bij het plek en alles "[bijnaam medeverdachte 4]". Op hem wachten’. Om 17:18 uur geeft [medeverdachte 4] aan dat hij zich voorstelt dat het een serieuze zaak van [verdachte] is en dat hij zal wachten.
Ook vinden er die dag weer diverse telefonische contacten plaats tussen (a) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], (b) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en (c) [medeverdachte 1] en [verdachte].
Op 6 oktober 2021 om 10:57 uur zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij en de anderen de chatgesprekken die ze met hem hebben gehad moeten wissen. Op een vraag van [verdachte] of ze vandaag gaan, zegt [medeverdachte 1] dat ze al hier zijn en dat ze de auto al hebben getint. Het wachten is op het naar buiten komen van de Chinees. Uit het gesprek kan verder worden afgeleid dat het over een vluchtauto gaat, dat hoe meer ogen ze hebben hoe beter en dat er vier naar binnen zullen gaan. [verdachte] antwoordt daarop dat een iemand de witte auto moet bewaken en dat er drie naar binnen zullen gaan. Ook wordt gesproken over het verdelen in vijven van ‘het ding’ (het Hof begrijpt: de buit). Om 11:04 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat ze op ‘hem’ aan het wachten zijn. Om 12:11 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat de auto is gemonteerd. Ze wachten tot de man naar buiten komt. [medeverdachte 1] is daar met [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] gaat hij zo halen. [verdachte] vraagt hem nog een keer om alle gesprekken te wissen, hetgeen [medeverdachte 1] al heeft gedaan. [medeverdachte 1] zegt verder: ‘Jij en ik zullen de Chinees jagen en die en die zullen de Chinees ook bij de twee woningen jagen’ en ‘we missen alleen maar dat de Chinees naar buiten komt vriend’. [medeverdachte 1] vraagt hoe het met de vent van de ‘bicha’ is gegaan en zegt dat [verdachte] tegen hem (het Hof begrijpt: die vent van de ‘bicha’) moet zeggen dat hij [verdachte] tot ongeveer 19.00 uur moet geven. Het Hof begrijpt dat met ‘bicha’ een vuurwapen wordt bedoeld. Immers, direct hierop, om 12.14 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 4] om mede te delen dat ze nog bezig zijn (ik ben in de film, we zijn al op de plek, we wachten op hem) en vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 4] om hem nog een kans te geven, waarop [medeverdachte 4] antwoordt met: ‘Doe maar, jij bent verantwoordelijk voor het geld, vandaag’. Uit de verklaringen van [medeverdachte 4] bij de politie, blijkt dat dit gesprek gaat over een vuurwapen, namelijk de bij [medeverdachte 4] aangetroffen en in beslaggenomen shotgun.
Om 13:37 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat hij een ronde ging doen en dat hij de gouden wagen en de zwarte wagen heeft zien staan. [verdachte] antwoordt dat hij er nu langs gaat om een kijkje te nemen. Om 16:22 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte]: “Red de "bicha" dan. Om het ter hand te hebben.” Om 16:40 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat hij nog een ronde is gaan doen. Het lijkt erop dat hij er is. Nu moeten ze wachten tot klootzak weer gaat. [verdachte] geeft aan dat hij ‘het ding’ nog niet gaat ophalen.
Gezien is dat de witte [automerk/model 1] met kenteken [kentekenplaatnummer 1] en de groene [automerk/model 3] met kenteken [kentekenplaatnummer 3] omstreeks 10:00 uur achter elkaar op de [straat]
rijden. De groene [automerk/model 3] met kenteken [kentekenplaatnummer 3] wordt geparkeerd op de [adres 1]. [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn daarbij aanwezig. Om 16:00 uur stappen [medeverdachte 2] en een onbekende man in de witte [automerk/model 1], die op dat moment door [medeverdachte 3] werd bestuurd. Nadat [medeverdachte 3] is uitgestapt rijden [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de onbekende man in de witte [automerk/model 1] over een onverharde weg naar het gehucht ‘[wijk]’.
Om 17:34 uur rijdt [medeverdachte 1] diezelfde route. Nu als passagier in de [automerk/model 4] met kenteken [kentekenplaatnummer 4], zijnde de auto van [verdachte]. Door de getinte ruiten kon niet worden waargenomen wie de bestuurder was.
Het Hof gaat, gelet op het telefoongesprek van 16:53 uur waarin [medeverdachte 1] aan [verdachte] vraagt om hem op te halen, ervan uit dat [verdachte] de bestuurder van zijn eigen auto was.
Op
7 oktober 2021heeft [verdachte] wederom diverse contacten met [medeverdachte 4] over (het teruggeven van) het wapen en met [medeverdachte 1] over waar zij zich bevinden.
Op die datum om 10:18 uur wordt gezien dat de [automerk/model 4] met kenteken [kentekenplaatnummer 4] wordt benaderd door – naar later is gebleken – [medeverdachte 4], waarna [medeverdachte 4] een boodschappentas met inhoud van de bestuurder overneemt. Door de getinte ruiten kon niet worden gezien wie de bestuurder van de [automerk/model 4] was. Wel is gezien dat [medeverdachte 1] als bijrijder in die auto zat.
Kort daarop is [medeverdachte 4] aangehouden en is een shotgun met munitie aangetroffen en in beslaggenomen. [medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij dit vuurwapen met munitie zojuist van [verdachte] had gekregen en dat [verdachte] de bestuurder van de [automerk/model 4] was.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het Hof dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de periode van 1 tot en met 7 oktober 2021 intensief contact met elkaar hebben gehad en met elkaar zijn opgetrokken. Uit die contacten leidt het Hof af dat het de bedoeling was om een Chinese man te beroven (diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld, dan wel afpersing, zijnde een feit waarop een gevangenisstraf staat van meer dan acht jaar). De door de verdachten gebezigde woorden ‘film maken, ronde doen, vluchtauto, naar binnen, wachten tot de Chinees vertrekt, de Chinees jagen en de ding verdelen’ spreken in dit verband boekdelen en zijn – bezien in samenhang met de observatie en de verklaring van [verdachte], inhoudende dat [medeverdachte 1] bij hem is gekomen met een plan om iemand te beroven, naar het oordeel van het Hof – niet voor andere uitleg vatbaar. Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat de verdachten de beroving van [slachtoffer] op het oog hadden. Immers, [verdachte] heeft verklaard dat het plan was om een Chinese man van het project waarmee [verdachte] bezig was te beroven. In de tapgesprekken wordt gesproken over een Chinees met een zwarte en goudkleurige auto en uit de observaties blijkt dat wordt rondgereden in de wijk [wijk]. [slachtoffer] heeft het bouwproject van [verdachte] bezocht en rijdt in een zwarte en goudkleurige auto. Bovendien heeft [slachtoffer] verklaard dat [verdachte] op 30 september 2021 heeft gezien dat hij (veel) contant geld had en dat [verdachte] die dag is meegereden naar de woning van [slachtoffer]. Vervolgens, een dag later, op 1 oktober 2021 in de ochtend belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] en zegt dat de gekke (het Hof begrijpt: [verdachte]) hem vandaag een informatie heeft doorgegeven en dat hij de auto gaat halen en kijken of we die film kunnen beginnen. Gebleken is dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad en dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] auto’s voorhanden heeft gehad en dat deze voorwerpen bestemd waren voor het genoemde misdadige doel.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft ook ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit.
Het Hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot het vuurwapen leidt het Hof uit het dossier het volgende af.
[medeverdachte 4] heeft [verdachte] op 6 en 7 oktober 2021 meermalen telefonisch verzocht om het vuurwapen aan hem te geven. [verdachte] spreekt op 6 oktober 2021 met [medeverdachte 1] over het wapen ([verdachte] zegt in dat gesprek dat hij net met een andere vriend heeft gepraat, en dat het laatste tijdstip dat men hem gaf vandaag om 12:00 uur was. [medeverdachte 1] vraagt: ‘Van de bicha’, hetgeen [verdachte] bevestigt).
Op 7 oktober 2021 omstreeks 10:19 uur heeft [verdachte] het vuurwapen aan [medeverdachte 4] overhandigd. Dit blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 4] en de waarnemingen van het observatieteam. Uit die waarnemingen blijkt verder dat [medeverdachte 1] op dat moment bij [verdachte] in de auto zat. Kort na de overdracht is [medeverdachte 4] aangehouden en worden een shotgun en munitie onder hem inbeslaggenomen.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen en munitie is vereist dat de verdachte het wapen en de munitie bewust aanwezig had en dat de verdachte feitelijke macht over het wapen en de munitie kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Aan deze voorwaarden is, gelet op de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in de onderhavige zaak voldaan.
Het Hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de shotgun en munitie samen met een ander, te weten [medeverdachte 1], voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 7 oktober 2021, te Curaçao,
tezamen en in vereniging met anderen,
 auto’s
en
tezamen en in vereniging met een ander
 een shotgun met munitie,
ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren of meer is gesteld, te weten afpersing als bedoeld in artikel 2:294 van het Wetboek van Strafrecht en/of diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging als bedoeld in artikel 2:291 van het Wetboek van Strafrecht gericht tegen [slachtoffer], opzettelijk
voorhanden heeft gehad.
Feit 2
hij omstreeks de periode van 1 oktober 2021 tot en met 7 oktober 2021, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten een shotgun en munitie, in de zin van de Vuurwapenveroordeling 1930, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte – zo het Hof dit mocht aannemen – in ieder geval op enig moment afstand heeft genomen van het plan. Dit blijkt volgens de raadsvrouw onder meer uit het feit dat de verdachte en het beoogde slachtoffer bij een zakelijke bespreking zijn geweest, zonder dat de verdachte de anderen hiervan in kennis heeft gesteld, dat de verdachte het wapen heeft teruggegeven aan de eigenaar en nadien geen nieuw wapen heeft aangeschaft en er na 7 oktober 2021 niet meer over het plan is gesproken.
Het Hof overweegt dat voor de beoordeling van een beroep op vrijwillige terugtred mede bepalend is of er sprake is geweest van een, geheel of in overwegende mate van de spontane wil van de verdachte te herleiden, besluit om voltooiing van het voorbereide delict te verhinderen. Indien en voor zover externe factoren aan dit besluit hebben bijgedragen komt betekenis toe aan de onderlinge verhouding tussen deze factoren en hetgeen omtrent de interne besluitvorming van de verdachte is gebleken, in die zin dat de mate waarin deze nog over beslisruimte beschikte bepalend is voor het vrijwillige karakter van diens terugtred. Voorts komt betekenis toe aan de aard en de intensiteit van de bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen. Deze kunnen een zodanig karakter hebben dat van enige vorm van terugtred geen sprake meer kan zijn, dan wel dat eisen gesteld moeten worden aan de wijze waarop de verdachte intreding van de gevolgen of voltooiing van het delict verhindert.
Vooropgesteld wordt dat de verdachte ter terechtzitting op dit punt geen verklaring heeft willen geven. Ook overigens biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de juistheid van het door de raadsvrouw gestelde. Uit het dossier kan slechts worden afgeleid dat de verdachte pas na herhaald aandringen het vuurwapen op 7 oktober 2021 aan [medeverdachte 4] heeft teruggeven. Dit is onvoldoende om een beroep op vrijwillige terugtred te doen slagen. Het Hof betrekt daarbij dat uit de tapgesprekken kan worden afgeleid dat het de bedoeling was ‘de film’ op die datum al te hebben afgerond. Hetzelfde geldt, nog daargelaten de juistheid ervan, voor de stelling dat de verdachte de anderen niet in kennis heeft gesteld van een zakelijke bespreking die hij met het beoogde slachtoffer zou hebben. Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van voorbereiding van het plegen van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten overtreding van artikel 2:291 en/of 2:294 van het Wetboek van Strafrecht;
Ten aanzien van feit 2
medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld in artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
De verdachte is samen met anderen betrokken geweest bij voorbereidingshandelingen voor afpersing en/of diefstal met geweld, dan wel bedreiging met geweld. Deze handelingen hebben bestaan uit het verkennen van de locatie waar het beoogde slachtoffer woont, het onderhouden van contacten met elkaar en het voorhanden hebben van auto’s en een vuurwapen met munitie. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de betrokkenheid van de verdachte gedurende ongeveer een week op verschillende momenten gestalte heeft gekregen. Gedurende de periode dat de verdachte en zijn medeverdachten zich bezig hielden met de voorbereidende activiteiten was sprake van een gezamenlijke oriëntatie, gericht op het gemeenschappelijke doel. Die gedeelde oriëntatie en het voorhanden hebben van auto’s blijken in het bijzonder uit de voor het bewijs gebezigde tapgesprekken. Het Hof leidt hieruit af dat sprake was van doelbewuste en afgestemde voorbereidingshandelingen. Het Hof schrijft de verdachte een initiërende rol toe.
Daarbij heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit en bezit van munitie. Verboden en ongecontroleerd vuurwapenbezit brengt de veiligheid van mens en goed in gevaar en leidt tot algemene gevoelens van onveiligheid binnen de samenleving.
Tegenover al het voorgaande, dat noopt tot oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf, heeft de verdachte niets verklaard wat van enige betekenis kan zijn in zijn voordeel. Hij heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in de omstandigheden waaronder hij tot het plegen van het bewezenverklaarde is gekomen. Vergelding als strafrechtelijke reactie op het door de verdachte gepleegde feit is dan ook een belangrijk doel van de straf die het Hof zal opleggen. Op het bewezenverklaarde dient een stevige reactie van de strafrechter te volgen. Het Hof beoogt hiermee duidelijk te maken dat bij een feit als het onderhavige als uitgangspunt heeft te gelden dat de strafrechtspleging bijdraagt aan de algemene preventie van strafbare feiten en in dat verband een afschrikkende werking dient te hebben. Gelet echter op de straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken, acht het Hof de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf – ook afgezet tegen het in dit geval geldende strafmaximum van zevenenhalf jaar – bovenmatig.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, geen bijzonderheden die in strafmatigende of strafverhogende zin zouden moeten meewegen.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straf passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:120, 1:123, 1:136,
2:291, 2:294 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Vuurwapenverordening 1930.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Verheijen, G.C.C. Lewin en F.V.L.M. Wannyn, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op 26 april 2023 ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
Mrs. Verheijen en Wannyn zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.