ECLI:NL:OGHACMB:2023:32

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
H-2/22 790.128495/2022
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding Wegenverkeersverordening Curaçao met betrekking tot lichtdoorlatendheid van ruiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor twee overtredingen van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 (WVVC). De verdachte, geboren in 1999, werd op 11 november 2021 betrapt op het rijden met een motorvoertuig waarvan de voorruit en voorzijruiten waren beplakt met materiaal dat de lichtdoorlaatbaarheid onder de wettelijke norm van 70% bracht. Het gerecht in eerste aanleg had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van NAf 75,- per overtreding, subsidiair 1 dag hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit.

Tijdens de zitting op 23 februari 2023 heeft het Hof de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, gehoord, die bevestiging van het vonnis waarvan beroep heeft gevorderd. De verdediging voerde aan dat niet was aangetoond met welk apparaat de lichtdoorlaatbaarheid was gemeten en of dit apparaat aan de vereisten voldeed. Het Hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de meting te bevestigen, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de tweede overtreding.

Het Hof heeft het vonnis van het gerecht vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tweede overtreding, maar heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de eerste overtreding door met beplakte ruiten te rijden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van NAf 75,-, bij gebreke van betaling te vervangen door 1 dag hechtenis. De uitspraak werd gedaan op 16 maart 2023.

Uitspraak

Zaaknummer: H-2/22

Parketnummer : 790.128495/22
Uitspraak : 16 maart 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao, (hierna: het gerecht) van 19 januari 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde (te weten twee overtredingen van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000, hierna: WVVC) veroordeeld tot een geldboete van NAf 75,- per overtreding telkens subsidiair 1 dag hechtenis.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2023.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en haar gemachtigden, de heren D.M. Ruiter en E.F.R. Ruiter, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het Hof deels tot andere overwegingen en beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
zij op 11 november 2021 als bestuurder van een motorvoertuig heeft gereden op de [straatnaam] te Curaçao, terwijl enig materiaal aan/op/tegen de voorruit was geplakt en enig materiaal aan/op/tegen de voorzijruiten was geplakt waardoor de lichtdoorlaatbaarheidsnorm minder dan 70% bedroeg.
Vrijspraak van de 2e overtreding (overtreding van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm doordat materiaal tegen de voorzijruiten was geplakt)
De verdachte wordt ervan verdacht op 11 november 2021 als bestuurder in een motorvoertuig te hebben gereden, waarvan de voorzijruiten van dat motorvoertuig beplakt waren met een materiaal als gevolg waarvan de lichtdoorlaatbaarheidsnorm minder dan 70% bedroeg. In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 11 november 2021 heeft de verbalisant verklaard dat uit de door hem in het bijzijn van de bestuurder gedane meting van de beplakte linker voor- en rechtervoorzijruiten is gebleken dat de lichtdoorlaatbaarheid van beide ruiten 32% bedroeg.
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat niet is gebleken met welk apparaat (merk, model serienummer) de lichtdoorlaatbaarheid is gemeten en voorts of dit apparaat gecertificeerd en/of geijkt is.
Uit het Landsbesluit houdende algemene maatregelen, houdende aanwijzing van apparatuur om de lichtdoorlatendheid van ruiten van motorvoertuigen te meten (“het Landsbesluit”) alsmede de Instructie meting lichtdoorlatendheid (“de Instructie”) volgt welke apparatuur geschikt is om de lichtdoorlatendheid van ruiten van motorvoertuigen te meten en aan welke voorschriften dit apparaat dient te voldoen. Uit de inhoud van het dossier blijkt niet dat de desbetreffende lichtdoorlatendheid van de voorzijruiten van de verdachte is gemeten met een apparaat dat voldoet aan de vereisten zoals omschreven in het Landsbesluit en de Instructie. De procureur-generaal heeft ter terechtzitting aangegeven niet te kunnen bevestigen dat de meting heeft plaatsgevonden met het daartoe aangewezen apparaat noch dat die meting op de voorgeschreven wijze is verricht.
Het Hof stelt vast dat de stukken in het dossier niet ook inhouden een relaas waaruit blijkt hoe en met welk apparaat de meting van lichtdoorlatendheid is verricht. Gelet daarop is het voor het Hof niet mogelijk te controleren of de meting op de juiste wijze is verricht. Het verweer in eerste aanleg is in hoger beroep andermaal gevoerd. Dit een en ander heeft de procureur-generaal niet ertoe gebracht het dossier aan te vullen met bescheiden, die alsnog die rechterlijke controle mogelijk maakt. Het Hof ziet, mede gelet op het soortelijk gewicht van de in deze zaak op het spel staande belangen, geen grond om ambtshalve de procureur-generaal te verzoeken dergelijke bescheiden te verstrekken. Dat betekent voor het bewijs dat er in het onderhavige geval een manco is dat aan bewezenverklaring in de weg staat.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van het hierna weergegeven bewijsmiddel en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 november 2021 als bestuurder van een motorvoertuig heeft gereden op de [straatnaam] te Curaçao, terwijl enig materiaal aan/op/tegen de voorruit was geplakt
en enig materiaal aan/op/tegen de voorzijruiten was geplakt waardoor de lichtdoorlaatbaarheidsnorm minder dan 70% bedroeg.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddel
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.

1. Op 11 november 2021 heeft er een verkeerscontrole plaatsgevonden. De verbalisant {verbalisant] heeft het volgende gerelateerd:

“Ik constateerde dat de voorruit beplakt was. (…) De bestuurster hiervan door mij in kennis gesteld, verklaarde na te zijn gewezen op het zwijgrecht: “Mi no tin pèrmit pa e tintnan.”
(vrije vertaling van het Hof: “ik heb geen vergunning voor de tinten”) [1]

2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:

“Ik heb op 11 november 2021 in een door mij gekochte auto gereden. De ruiten waren getint.” [2]
Bewijsoverweging
De gemachtigden hebben in hoger beroep primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de gedraging die onder het bereik van artikel 88 lid 1 sub c onder 2 van de WVVC valt. Haar wordt immers verweten met beplakte ruiten te hebben gereden, terwijl voormeld artikel slechts het plakken, aanbrengen of aanhechten verbiedt. Nu de bestuurder in voormeld artikel niet als de normadressaat is aangemerkt, kan de verdachte het delict niet hebben gepleegd.
Het Hof overweegt als volgt.
Het strafrechtelijk verwijt dat aan de verdachte is gemaakt houdt feitelijk in dat zij als bestuurder van een auto op 11 november 2021 heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg [straatnaam]), terwijl de voorruit daarvan was beplakt (artikel 88 lid 1 sub c onder 2 van de WVVC).
Artikel 88 WVVC is opgenomen in hoofdstuk IV van de WVVC, getiteld ‘Technische Eisen’. Volgens de redactie daarvan richt artikel 88 lid 1 sub c onder 2 WVVC zich tot degene die materiaal aan, op of tegen de ruiten heeft gehecht, geplakt of aangebracht.
Letterlijke lezing hiervan brengt derhalve mee dat degene die een auto bestuurt waarvan de voorruit in weerwil van die bepaling is beplakt, zich op grond van de letterlijke wettekst kan disculperen als hij niet degene is geweest die die ruit aldus heeft gemodificeerd, mits hem overigens niet het verwijt treft dat hij daarmee het verbod van artikel 21 WVVC heeft overtreden.
Het Hof ziet in dat deze wijze van redigeren minst genomen verwarring zaait, nu artikel 88 lid 1 sub c onder 2 WVVC zich taalkundig gezien niet richt tot de bestuurder. Het Hof ziet echter ook onder ogen dat de andere in hoofdstuk IV genoemde artikelen niet een dergelijke wijze van redigeren kennen, maar dat daarin stuk voor stuk, ook in de overige bepalingen van artikel 88 WVVC, imperatief wordt vermeld aan welke eisen een auto dient te voldoen zonder zich daarbij te richten tot een verkeersdeelnemer. Uit deze bepalingen van hoofdstuk IV gelezen in combinatie met artikel 119 WVVC, dat kort gezegd bepaalt dat handelen in strijd met de bepalingen uit de WVVC wordt beschouwd als een misdrijf of overtreding leidende tot een straf, volgt dat de normadressaat van de bepalingen in hoofdstuk IV de bestuurder van een auto is, welke auto niet voldoet aan vermelde inrichtingseisen. Dit maakt dat het ook niet anders kan zijn dan dat met de normadressaat van artikel 88 lid 1 sub c onder 2 van de WVVC de bestuurder moet zijn bedoeld, ondanks de verwarrende wijze van redigeren van deze bepalingen. Aldus acht het Hof bewezen dat de verdachte, als bestuurder van een auto, in strijd heeft gehandeld met artikel 88 lid 1 sub c onder 2 van de WVVC.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Namens de verdachte is subsidiair aangevoerd dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging nu haar handelen, het rijden in een auto waarvan de ruiten beplakt zijn, geen voor de verdachte strafbaar feit oplevert.
Het Hof verwerpt dit verweer, in aanmerking genomen wat onder het kopje ‘Bewijsoverweging’ is overwogen.
Het bewezenverklaarde is voorzien bij artikel 88 van de WVVC 2000 en strafbaar gesteld in artikel 119, tweede lid, van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Feit 1
Handelen in strijd met artikel 88 van de WVVC 2000.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding door met beplakking op de voorruit van haar auto te rijden. Hierdoor wordt het uitzicht van de bestuurder van de auto belemmerd, met het risico op gevaar en hinder op de weg.
De verdachte heeft ervan afgezien in te gaan op een transactieaanbod van de officier van justitie, omdat zij haar zienswijze heeft willen gieten in het vat van een verweer, waarmee zij een beslissing van de rechter heeft gevraagd. Het Hof ziet in dat gegeven geen reden om de op te leggen geldboete te verhogen.
Gelet op het voorgaande acht het Hof de geldboete zoals door het gerecht is opgelegd passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:54, 1:55 en 1:58 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven bewezen verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
NAf 75,-(zegge: vijfenzeventig Nederlands Antilliaanse gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, S. Verheijen en R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mrs. O.H.M. Leito en V. Girigoria-Hernandes, (zittings)griffiers, en op 16 maart 2023 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Pro-Justitia oproeping/ proces-verbaal van 11 november 2021, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 790-128495.
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2023, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.