3.1Veertig (40) blokken inhoudende een hoeveelheid op marihuana gelijkende kruid.
5. Een proces-verbaal van weging, testen en opsturen van monsters naar het laboratorium in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 4] op 30 juni 2020 (doorgenummerde pagina 296 ev). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Bij weging van eenenveertig (41) van doorzichtig plastic en folie papier
bewerkte pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste op
hennep gelijkend kruid, twee (2) kleine doorzichtige plastic pak, elk
inhoudende een geringe hoeveelheid op hennep gelijkend kruid en drie
doorzichtige plastic zakjes, elk inhoudende een geringe hoeveelheid op
hennep gelijkend kruid, bleken deze een gezamenlijk brutogewicht van
23786 gram te hebben.
Voornoemde verdovende middelen werden tijdens de huiszoeking op het adres [adres] in een vriezer en in een slaapkamer aangetroffen en in beslag genomen.
Wij, verbalisanten, testten vervolgens afzonderlijk vanuit vijf (5) van de reeds omschreven pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste op hennep gelijkend kruid met de van dienstwege verstrekte en daartoe
bestemde Narcotest. Wij zagen het volgende:
Bij de door ons gebruikte Narcoticatest ("Duquenois Reagent System")
waarmede wij het hennep kruid testten op de aanwezigheid van hennep, trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden, dat het geteste hennep kruid vermoedelijk hennep betrof, een middel vermeld in de Opiumlandsverordening 1960, zoals gewijzigd.
Overwegingen omtrent het bewijs
Het Hof leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen af dat hennep en één (scherpe) patroon zijn aangetroffen tijdens een doorzoeking van de woning op het adres [adres].
Uit de verklaringen van [medeverdachte] en de verdachte zelf volgt dat deze woning een verblijfplaats van de verdachte is. De verdachte werd ook voorafgaand aan de doorzoeking op 30 juni 2020 in deze woning aangetroffen in de meest achtergelegen slaapkamer. Uit de plattegrond die als bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking is gevoegd maakt het Hof op dat dat slaapkamer 4 betrof, die grenst aan de bij de woning behorende porch aan de achterzijde van die woning.
In het feit dat deze voorwerpen zijn aangetroffen in de woning die een verblijfplaats van de verdachte is en waar hij ook verbleef ten tijde van de doorzoeking, ligt besloten dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan en dat hij daarover feitelijke macht had in de zin dat hij over de hennep en het (scherpe) patroon kon beschikken.
Kleine hoeveelheden hennep en de (scherpe) patroon zijn aangetroffen op een kast in de aan de verdachte toe te schrijven slaapkamer 4. De overige hennep is aangetroffen in twee ijskasten die stonden op die bij de woning behorende porch. Deze vindplaatsen brengen het Hof tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep en het (scherpe) patroon in zijn woning. Een die conclusie ontzenuwende verklaring heeft de verdachte niet gegeven. Voor de hennep in de ijskasten is daarbij ook redengevend de aanzienlijke hoeveelheid die is aangetroffen (40 blokken) en die aldus niet gemakkelijk over het hoofd is te zien, en het gegeven dat de slaapkamer van de verdachte uitkomt op die porch waar deze ijskasten stonden.
Aldus acht het Hof het aanwezig hebben van 23786 gram hennep en het voor handen hebben van één (1) scherpe patroon wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
het opzettelijk handelen in strijd met artikel 4 van de Opiumlandsverordening 1960.
overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel en bespreking van een verweer
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven die zien op verdovende middelen en wapens.
De verdachte is in 2016 samen met anderen, waaronder zijn toen nog minderjarige zoon, terwijl zij midden in de nacht op hoge snelheid met meerdere voertuigen in colonne reden, door de politie staande gehouden. In een van de auto’s die tot de colonne behoorde, werden zeer forse groothandelshoeveelheden verdovende middelen (ruim 182 kilo cocaïne en ruim 11 kilo hennep) en wapens (1 hagelgeweer en 6 pistolen) met losse onderdelen en munitie aangetroffen.
In 2019 heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van een groothandelshoeveelheid van ruim 176 kilo cocaïne, met daarbij een vuurwapen. Deze cocaïne is in de nacht op het strand Daaibooi aan land gebracht en vervolgens in de mondi verstopt. Tenslotte zijn in 2020 bij de verdachte in zijn woning en de daarbij behorende porch ruim 23 kilo hennep en een (scherpe) patroon aangetroffen.
Verdovende middelen zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het betreft hier bovendien steeds zeer aanzienlijke hoeveelheden, die bestemd moeten zijn geweest voor de verdere verspreiding en (groot)handel. De verspreiding en handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met allerlei vormen van (zware) criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. In die zin zijn de steeds in de nabijheid van de verdovende middelen aangetroffen vuurwapens en munitie exemplarisch. Het Hof rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is, zo blijkt uit zijn uittreksel uit het justitieel documentatieregister, in 2000 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van langere duur voor een soortgelijk misdrijf. Aan dit gegeven kent het Hof strafverzwarende betekenis toe.
Namens de verdachte is aangevoerd dat door het Hof van de oplegging van gevangenisstraf moet worden afgezien omdat hij detentieongeschikt is. Daarbij is in den brede gewezen op de ondermaatse detentieomstandigheden in het SDKK en de visuele beperkingen en verdere medische situatie van de verdachte, die door de toepassing van voorlopige hechtenis verder zouden zijn verslechterd. Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het Hof stelt voorop dat het in het bestek van het gevoerde verweer heeft te onderzoeken of de feitelijke grondslag van het verweer is komen vast te staan. In zoverre heeft het Hof zich rekenschap te geven van de vraag of de verdachte ongeschikt is in detentie te verblijven. Daarbij wordt tot uitgangspunt de voorziene detentie in het SDKK genomen, doch reeds op deze plaats memoreert het Hof de mogelijkheden van detentie elders in het koninkrijk, die in het geval van de tenuitvoerlegging van een door het Hof opgelegde straf eventueel kunnen worden benut. Zonder dat het Hof voorbijgaat aan de constateringen van het CPT ten aanzien van de detentieomstandigheden in het SDKK, wijst het Hof er voorts op dat thans de vraag aan de orde is of detentie, in het licht van het in het EVRM bepaalde (zie onder meer EHRM 27 maart 2018, Sukhovoy tegen Rusland), van de verdachte gevergd kan worden.
Daarbij zal enerzijds de (medische) toestand van de verdachte in ogenschouw moeten worden genomen en anderzijds de kwaliteit van de geboden zorg en voorzieningen in het SDKK, als – gelijk reeds is overwogen – de meest voor de hand liggende inrichting waar de verdachte die detentie zal dienen te ondergaan. Afweging van deze beide factoren zal voor het Hof leiden tot het antwoord op de vraag of de verdachte voor het ondergaan van een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt, gezien wat over verdachtes gezondheidstoestand thans is komen vast te staan.
Het Hof ontleent aan de inhoud van de stukken die zich in het dossier bevinden het bestaan van de volgende beperkingen ten aanzien van de gezondheid van de verdachte:
- visuele beperking (nagenoeg blind);
- diabetes;
- verhoogde bloeddruk;
- verminderde nierfunctie door diabetes;
- aantasting zenuwen voeten door diabetes.
Dat de verdachte ook is gediagnosticeerd met ernstige problemen met zijn hart, zoals gesteld door de raadsman, is het Hof niet gebleken. In zijn over de verdachte uitgebrachte medisch rapport van 26 oktober 2022 constateert internist dr. [arts] weliswaar een hoge bloeddruk en hoge hartfrequentie bij de verdachte, maar schrijft hij voorts dat het hart van de verdachte geen bijzonderheden vertoont.
Het Hof is eveneens niet gebleken dat de verdachte op dit moment is gediagnosticeerd met de door de raadsman gestelde chronische serieuze depressie. Zo leidt het Hof uit het medisch rapport van [arts] af dat weliswaar door hem voor wat betreft de mentale gezondheid van de verdachte wordt geconstateerd dat hij panic attacks heeft, maar worden door hem geen (vermoeden van een) depressie of depressieve klachten geconstateerd, en begrijpt het Hof voorts dat de internist in die paniekaanvallen evenmin aanleiding ziet om nader onderzoek naar de geestelijke gezondheid van de verdachte te laten verrichten.
Over de vraag of de verdachte detentieongeschikt is, hebben deskundigen zich na verwijzing door het Hof in opdracht van de rechter-commissaris uitgelaten. Het betreft berichten van:
- instellingspsycholoog drs. M. van de Vorst in zijn rapport van 1 oktober 2022, met aanvulling van 17 januari 2023,
- dr. [arts] in zijn rapport van 26 oktober 2022, en
- de aan het SDKK verbonden instellingsarts dr. A.H. Maduro in zijn mailberichten van 26 februari 2023.
Hoewel het Hof het medisch rapport van dr. [arts] als redengevend ziet voor het beeld van de huidige medische situatie van de verdachte, acht het Hof de inhoud daarvan voor beantwoording van de vraag naar detentiegeschiktheid slechts zijdelings van belang. Zoals de procureur-generaal terecht heeft uiteengezet, heeft dr. [arts] bij zijn conclusie niet ook de voorzieningen in het SDKK in ogenschouw genomen, zodat in zoverre niet gezegd kan worden dat de conclusie van dr. [arts]
– de verdachte is niet detentiegeschikt – tot stand is gekomen na afweging van alle en bij uitstek van belang zijnde factoren.
Dat geldt wel voor de conclusie van drs. Van de Vorst in diens rapport, die de verdachte niet detentieongeschikt acht voor zover het de visuele beperkingen van de verdachte betreft. Voorts acht het Hof redengevend de bevindingen van de SDDK-instellingsarts dr. Maduro. Uit de bevindingen van dr. Maduro volgt, dat de benodigde medische zorg aan de verdachte in het SDKK kan worden geboden, en dat zijn extramurale behandeling ook tijdens zijn detentie kan worden gecontinueerd.
Hiermee acht het Hof zich voldoende ingelicht waar het gaat om de beoordeling van het gevoerde verweer van verdachtes detentieongeschikheid. Dit impliceert dat voor het Hof geen noodzaak bestaat om een schouw in het SDKK te houden dan wel het afdelingshoofd van blok 2 (de heer [betrokkene]) als getuige te horen, zodat de daartoe strekkende verzoeken van de raadsman worden afgewezen.
Het Hof is van oordeel dat uit het vorenstaande niet volgt dat de verdachte detentieongeschikt is. De kanttekening die de inrichtingsarts in zijn medische rapport maakt, dat niet 24 uur per dag een arts aanwezig is, maakt dit niet anders, nu wel steeds een arts bereikbaar is en de inrichtingsarts de medische zorg in het SDKK als voldoende kwalificeert. Datzelfde geldt voor de opmerking van dr. Maduro in diens rapport dat het raadzaam is dat de verdachte zijn verdere detentie uitzit zoals op dit moment thuis met (enkel)band(je). Het Hof verstaat deze opmerking in het licht van de overige inhoud van zijn bericht aldus, dat thuis zitten met een enkelband weliswaar beter is voor de verdachte, maar dat daarmee niet wordt gezegd dat de verdachte detentieongeschikt is, zeker niet als in ogenschouw wordt genomen dat Maduro over de vraag of de verdachte al dan niet detentieongeschikt is expliciet geen uitspraken wenst te doen.
Aldus is het Hof van oordeel dat de gezondheidstoestand van de verdachte niet maakt dat moet worden afgezien van de oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Het Hof overweegt voorts dat niet op goede grond kan worden aangenomen dat thans van zodanige verslechtering van die toestand moet worden uitgegaan dat zo niet al nu, dan toch op (zeer) korte termijn met verdachtes detentieongeschiktheid rekening moet worden gehouden. Waar de raadsman in dit verband aandacht heeft gevraagd voor de diabetes, als belangrijke bron voor verdachtes klachtenbeeld, kan niet onvermeld blijven dat de bevindingen van
dr. Rooijakkers ook inhouden dat meting van verdachtes suikerwaardes tijdens detentie een verbetering laten zien.
Daarbij komt, dat voor de verdachte, indien zijn gezondheid verslechtert, mogelijkheden bestaan om de omstandigheden waaronder hij is gedetineerd dan wel het voortduren daarvan aan de orde te stellen. Het Hof heeft hierboven al gewezen op de mogelijkheid van detentie elders in het Koninkrijk, terwijl het Wetboek van Strafvordering mogelijkheden biedt om aan de tenuitvoerlegging van de straf klevende bezwaren aan de orde te stellen.
Wel is het Hof met de raadsman van oordeel dat detentie voor de verdachte zwaarder is dan voor de gedetineerde die niet met vergelijkbare klachten en visuele beperking heeft te kampen. Het Hof ziet hierin aanleiding om niet de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren op te leggen, maar een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Deze straf is passend en geboden.
Het Hof stelt vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. In dat verband wijst het Hof erop dat de verdachte op 30 augustus 2021 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep en dat de behandeling in tweede aanleg eerste vandaag – aldus niet binnen 16 maanden – met een eindvonnis is afgerond. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden aan te wijzen, nu de vertraging in de afdoening is gelegen in de tijd die was gemoeid met nader onderzoek dat mede op instigatie van de raadsman heeft plaatsgevonden. Gelet hierop, en mede gezien de (relatief) beperkte mate van de overschrijding in hoger beroep, terwijl de fasen van eerste en tweede aanleg tezamen bezien geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, is het Hof van oordeel dat moet worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Door het Gerecht is in het vonnis waarvan beroep overwogen:
“Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Verbeurdverklaring
De [automerk 3] met kenteken [kentekennummer 3] is vatbaar voor verbeurdverklaring. Dit voertuig behoort immers toe aan de verdachte en met behulp daarvan is het bewezen verklaarde begaan. Het Gerecht zal daarom de verbeurdverklaring van dit voertuig gelasten. Daarbij heeft het Gerecht rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Ten aanzien van de Isuzu [kentekennummer 4] en de in het onderzoek Playboy in beslag genomen telefoons heeft het onderzoek ter terechtzitting naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende aanwijzingen opgeleverd dat deze aan de verdachte toebehoorden en/of zijn gebruikt bij de bewezenverklaarde strafbare feiten.
Ten aanzien van de camouflagekleding overweegt het gerecht dat zeer veel niet nader geïdentificeerde camouflagekleding in beslag is genomen. Dat bij het plegen van het feit camouflagekleding is gebruikt, kan op basis van het onderzoek ter terechtzitting wel worden aangenomen. Echter welke van de tientallen in beslag genomen camouflage kledingstukken dit betreft kan niet worden vastgesteld, zodat het Gerecht niet kan overgaan tot verbeurdverklaring.
Ten aanzien van de Isuzu [kentekennummer 4], de telefoons en de camouflagekleding is het Gerecht niet in staat tot het geven van een last tot teruggave aan een met name genoemde persoon.
Onttrekking aan het verkeer
De in het onderzoek [verdachte] in beslag genomen cocaïne en het vuurwapen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het bewezen verklaarde is namelijk met betrekking tot deze voorwerpen begaan en het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Het Gerecht zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.”
Het Hof verenigt zich met deze overwegingen, neemt deze over en maakt deze tot de zijne.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 1:62, 1:67, 1:68, 1:74, 1:75, 1:123 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 11 van de Vuurwapenverordening en de artikelen 3 en 11 van de Landsverordening verdovende middelen.