ECLI:NL:OGHACMB:2023:311

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
SXM2023H00003
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake doorbetaling van loon en onrechtmatige schorsing van een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de doorbetaling van loon en de rechtmatigheid van de schorsing van een ambtenaar, de werkneemster, door het Land Sint Maarten. De werkneemster was in dienst als maatschappelijk werker/raadsonderzoeker en was sinds september 2021 ziek gemeld na beschuldigingen van belangenverstrengeling. Het Land had haar arbeidsovereenkomst niet verlengd en haar per brief op 2 december 2021 geschorst zonder doorbetaling van loon. De werkneemster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en vorderingen ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg, die deels zijn toegewezen. Het Land ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2023 heeft de werkneemster, bijgestaan door haar gemachtigde, geconcludeerd dat de bestreden beschikking bevestigd moest worden. Het Hof heeft de grieven van het Land tegen de toewijzing van de vorderingen van de werkneemster beoordeeld. Het Hof oordeelde dat het Land onvoldoende bewijs had geleverd dat het loon over januari 2022 was doorbetaald en dat de werkneemster recht had op doorbetaling van loon tot 13 september 2022. Ook oordeelde het Hof dat de schorsing onrechtmatig was, omdat het Land zich niet aan de geldende regels had gehouden voor disciplinaire maatregelen.

Het Hof bevestigde de beschikking van het Gerecht en veroordeelde het Land in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de rechten van ambtenaren in geval van ziekte en de noodzaak voor werkgevers om zich aan de wettelijke procedures te houden bij schorsingen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SXM202200643 – SXM2023H00003
Uitspraak: 15 november 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
het Land Sint Maarten,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna: het Land,
appellante, in eerste aanleg verweerster,
gemachtigde: mr. L.C. Peterson,
tegen
[geïntimeerde]
wonende in Sint Maarten,
hierna: de werkneemster,
geïntimeerde, in eerste aanleg verzoekster,
gemachtigde: mr. S.R. Bommel.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 4 januari 2023 ingekomen beroepschrift, met producties, is het Land in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 23 november 2022 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht). Hierbij heeft het Land bezwaren tegen de beschikking aangevoerd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en de verzoeken van de werkneemster zal afwijzen, met veroordeling van de werkneemster – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
1.2
Op 16 oktober 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden door het Hof in het gerechtsgebouw in Sint Maarten. Aanwezig waren namens het Land mr. Peterson voornoemd en de werkneemster, bijgestaan door mr. Bommel. Mr. Bommel heeft een pleitnota gehanteerd en geconcludeerd (zo begrijpt het Hof) dat het Hof de bestreden beschikking zal bevestigen.
1.3
Beschikking is aangezegd en nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Op 15 januari 2020 is het Land met de werkneemster een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (een jaar) aangegaan. Die arbeidsovereenkomst is verlengd met een jaar en liep dus tot 15 januari 2022.
2.2
De werkneemster werkte in de functie van maatschappelijk werker/raadsonderzoeker bij de afdeling Voogdijraad van het Ministerie van Justitie (hierna: de Voogdijraad).
2.3
Naar aanleiding van tegen de werkneemster geuite beschuldigingen (over belangenverstrengeling en schending van vertrouwelijkheid in een zaak waarin de werkneemster een rapport schreef) heeft op 13 september 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen de werkneemster en het interim-afdelingshoofd van de Voogdijraad, [interim-afdelingshoofd]. Van dit gesprek is door [interim-afdelingshoofd] een proces-verbaal opgemaakt, dat in hoger beroep is overgelegd.
2.4
Kort na dit gesprek heeft de werkneemster zich ziek gemeld. Sindsdien heeft zij geen werkzaamheden meer verricht voor de Voogdijraad/het Land.
2.5
In een brief van het Ministerie van Justitie aan de werkneemster gedateerd 2 december 2021 (ondertekend door [interim-afdelingshoofd] en (op 17 december 2021) door de minister van Justitie) is aan de werkneemster meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd na 15 januari 2022. Ook is aan werkneemster meegedeeld dat zij vanwege de hiervoor genoemde beschuldigingen per afgiftedatum van de brief is geschorst zonder doorbetaling van loon.
2.6
Het Land heeft aan de werkneemster in elk geval tot 1 januari 2022 loon doorbetaald.

3.De procedure bij het Gerecht

3.1
De werkneemster heeft (samengevat en na vermeerdering van eis) verzocht:
( i) een verklaring voor recht dat de schorsing onrechtmatig is;
(ii) doorbetaling van loon over 1 tot en met 15 januari 2022, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
(iii) doorbetaling van loon vanaf 15 januari 2022 tot aan de dag dat werkneemster arbeidsgeschikt is verklaard, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
(iv) vergoeding van 15 (niet genoten) vakantiedagen over 2021 en betaling van de (niet uitgekeerde) vakantietoelage over 2020 en 2021, vermeerderd met wettelijke rente;
( v) betaling van buitengerechtelijke incassokosten van NAf 2.000, met wettelijke rente;
met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht de vorderingen (i) (ii) en (iv) toegewezen. Vordering (iii) heeft het Gerecht in die zin toegewezen dat het Land is veroordeeld tot betaling aan de werkneemster van een uitkering overeenkomend met het salaris dat zij gedurende haar ziekteverlof zou hebben ontvangen als zij nog in dienst was geweest en wel tot 13 september 2022. Over alle bedragen heeft het Gerecht de wettelijke rente toegewezen en de wettelijke verhoging afgewezen. Vordering (v) is toegewezen tot NAf 500 en het Land is veroordeeld in de proceskosten.

4.De beoordeling

de omvang van het hoger beroep
4.1
Het Land heeft grieven aangevoerd tegen de toewijzing van vordering (i) inzake de schorsing (grief 1), tegen de toewijzing van vordering (ii) inzake doorbetaling loon van 1 tot en met 15 januari 2022 (grief 2) en tegen de toewijzing van vordering (iii) inzake doorbetaling loon tot 13 september 2022 (grief 3).
Grief 2
4.2
Het Land heeft aangevoerd dat deze vordering moet worden afgewezen omdat er wel degelijk salaris is betaald over 1 tot en met 15 januari 2022. Als bewijs daarvan heeft het Land een loonstrook overgelegd over januari 2022 en een stuk met als opschrift “Pay With Bank Transfers Report”, kennelijk een uitdraai uit een intern systeem van het Land.
4.3
De bewijslast dat dit bedrag betaald is rust op het Land. Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat het genoemde bedrag werkelijk is overgemaakt naar de bankrekening van de werkneemster, die dit ook in hoger beroep nog steeds expliciet betwist. Grief 2 gaat dus niet op en vordering (ii) moet dus worden toegewezen.
Grief 3
4.4
In artikel 42 lid 1 LMA (Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht) is (samengevat) geregeld dat aan een ambtenaar, wiens dienstverband is geëindigd tijdens ziekte gedurende maximaal 12 maanden na aanvang ziekmelding een uitkering wordt verstrekt gelijk aan het salaris dat zij zou hebben gekregen als zij niet ziek was. In lid 4 van dit artikel staat dat de arbeidsongeschiktheid moet blijken uit een verklaring van de geneeskundige commissie/de geneeskundige bedoeld in artikel 33 Regeling Vakantie en Vrijstelling Dienst Ambtenaren.
4.5
Het Land heeft aangevoerd dat de werkneemster zich niet aan deze regeling houden heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van de werkneemster echter aangevoerd dat aan artikel 33 van genoemde Regeling nooit uitvoering is gegeven en dat de bedoelde geneeskundige commissie niet is opgericht en dat de geneeskundige bedoeld in artikel 33 Regeling Vakantie en Vrijstelling Dienst Ambtenaren niet bestaat. Het Land heeft dit niet betwist, zodat het Hof daarvan uitgaat.
4.6
Het Land heeft verder nog aangevoerd dat de werkneemster haar had moeten informeren over haar ziekte en heeft gesteld dat uit stukken van het SZV blijkt dat de werkneemster op 15 januari 2022 weer arbeidsgeschikt was. Bij die stukken zit een “Sick leave report 2020-2021”waaruit onder meer blijkt dat de werkneemster vanaf 13 september 2021 door de SZV als arbeidsongeschikt is aangemerkt en dat ook controles door SZV hebben plaatsgevonden. Ook heeft het Land een uitdraai overgelegd gedateerd 20 december 2021 (hierna: de uitdraai) waarin naast de gegevens van de werkneemster is vermeld ; “Controle 20-dec-21”,”AO vanaf 13-Sep-21”en “AG per 15-Jan-21”. Volgens het Land blijkt uit met name de laatste aantekening “AG per 15-Jan-21” dat de werkneemster op 15 januari 2022 weer arbeidsgeschikt was.
4.7
De werkneemster heeft betoogd dat de Voogdijraad (en daarmee het Land) wel degelijk op de hoogte was van haar ziekte, dat zij zich bij het SZV heeft gemeld, daar iedere 2 weken is gecontroleerd en dat zij tot 22 december 2021 door het SZV als arbeidsongeschikt is aangemerkt. Daarna is haar door SZV in een persoonlijk gesprek gezegd dat het Land aan SZV had laten weten dat de werkneemster per 15 januari 2022 niet meer in dienst was. SZV heeft de werkneemster laten weten dat zij om die reden per 15 januari 2022 weer arbeidsgeschikt zou worden verklaard. De werkneemster heeft verder verklaringen van haar huisarts (van 23 juni 2022) overgelegd waaruit blijkt dat zij vanaf september 2021 kampt met symptomen van angststoornis/depressie en dat zij daarvoor verwezen is naar een psycholoog. Van die laatste heeft de werkneemster een behandelplan overgelegd (van 4 juni 2022), waaruit blijkt dat zij vanaf oktober tot december 2021 4 sessies van cognitieve gedragstherapie/traumatherapie heeft gevolgd.
4.8
Het Hof oordeelt dat de werkneemster voldoende heeft gesteld en ook onderbouwd om aan te nemen dat zij arbeidsongeschikt was op 15 januari 2022 en dat het Land daar onvoldoende tegenin heeft gebracht. De aantekening door SZV in de uitdraai, waar het Land op gewezen heeft, maakt dit niet anders. De werkneemster heeft een plausibele uitleg gegeven voor die aantekening, waarbij komt dat uit die uitdraai blijkt dat de laatste controle op 20 december 2021 was en het niet voor de hand ligt dat SZV op die datum al haar oordeel klaar had dat de werkneemster op 15 januari 2022 arbeidsgeschikt zou zijn. Dat past wel in de gang van zaken zoals de werkneemster die geschetst heeft.
4.9
Dit betekent dat vordering (iii) moet worden toegewezen en dat grief 3 faalt.
Grief 1
4.1
Vast staat dat de werkneemster is doorbetaald tot en met december 2021. Ter mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van het Land desgevraagd meegedeeld dat zij het salaris over deze periode niet zal gaan terugvorderen van de werkneemster. Uit het standpunt van het Land dat reeds over januari 2022 betaald is, leidt het Hof overigens af dat ook over januari 2022 in geen geval zal worden teruggevorderd.
4.11
Uit het voorgaande volgt dat het Land onvoldoende belang heeft bij behandeling van de eerste grief, die de rechtmatigheid van de schorsing zonder doorbetaling van loon aan de orde stelt.
4.12
Afgezien daarvan geldt dat het Land heeft aangevoerd dat de schorsing bedoeld was als disciplinaire maatregel, maar in dat geval heeft zij zich niet gehouden aan de daarvoor geldende regels, zodat de schorsing naar oordeel van het Hof alleen al om die reden onrechtmatig is opgelegd. Van een disciplinaire maatregel moet immers op grond van artikel 88 LMA (schriftelijk) kennis worden gegeven aan de werknemer. Dat is kennelijk (pas) gebeurd per brief van 2 december 2021, waartegen de werkneemster bezwaar heeft aangetekend. Dat daarop binnen drie maanden na het bezwaar een met redenen omklede beslissing is gevolgd blijkt niet uit het dossier en dat is in strijd met artikel 89 lid 7 LMA. Op grond van artikel 90 lid 1 LMA wordt een dergelijke disciplinaire maatregel niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging door het dienstbelang wordt gevorderd. Het Land heeft niet aangevoerd dat dit het geval is.
4.13
De conclusie luidt dat grief 1 niet opgaat en vordering (i) moet worden toegewezen.
Slotsom
4.14
De grieven gaan niet op, zodat de beschikking waarvan beroep dient te worden bevestigd. Het Land zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt het Land in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de werkneemster tot op heden begroot op NAf 2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, E.W.A. Vonk en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.