ECLI:NL:OGHACMB:2023:298

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
CUR202204540 – CUR2023H00117
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de nietigheid van ontslag op staande voet en doorbetaling van loon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer die op staande voet is ontslagen door zijn werkgever, BGS LINNEN AND SERVICES B.V. De werknemer, die sinds 7 mei 2022 in dienst was als chauffeur en wasserij medewerker, werd op 11 augustus 2022 ontslagen na een aanrijding waarbij hij beschuldigd werd van roekeloos rijgedrag. De werknemer heeft het ontslag betwist en verzocht om doorbetaling van zijn loon, wedertewerkstelling en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Gerecht in eerste aanleg heeft geoordeeld dat het ontslag nietig is, maar heeft de loonvordering van de werknemer gematigd tot drie maanden. De werknemer is in hoger beroep gegaan tegen deze matiging en de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft geoordeeld dat de werkgever verplicht is tot doorbetaling van het loon van de werknemer tot de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 20 februari 2023. De wettelijke verhoging is beperkt tot maximaal 10%. De werkgever is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Uitspraak: 12 december 2023
Zaaknr: CUR202204540 – CUR2023H00117
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg verzoeker, thans appellant,
hierna te noemen: de werknemer,
gemachtigden: mrs. R.M.L. Conquet en D.J. Brug,
-tegen-
de besloten vennootschap
BGS LINNEN AND SERVICES B.V,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. A. Faria.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 13 februari 2023 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curacao (hierna: het Gerecht). De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2 [
appellant] is in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking door indiening op 24 maart 2023 van een beroepschrift, met een productie.
1.3
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 24 oktober 2023 in Curacao. Verschenen zijn de werknemer, bijgestaan door zijn gemachtigden voornoemd en de werkgever, vertegenwoordigd door de heer B.B.J. Westmaas, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht aan de hand van een schriftelijke toelichting op het beroepschrift respectievelijk een pleitnota. Ook zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
De werkgever handelt in industrieel linnengoed voor wasserijen, hotels en resorts. Zij verzorgt daarnaast het industrieel wassen van linnengoed voor hotels, resorts, restaurants en ziekenhuizen en biedt in dat verband op- en afhaaldiensten aan.
2.2
De werknemer is op 7 mei 2022 voor onbepaalde tijd bij de werkgever in dienst getreden in de functie van chauffeur en wasserij medewerker. Hij was onder meer verantwoordelijk voor het ophalen en afleveren van linnengoed van en naar klanten. Zijn salaris bedroeg NAf 1.876,- bruto per maand.
2.3
Bij brief van 11 augustus 2022 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
U wordt verweten opzettelijk en roekeloos de eigendommen van de werkgever te hebben beschadigd, althans aan ernstig gevaar te hebben blootgesteld, daarnaast heeft u opzettelijke en roekeloos uzelf en anderen aan ernstig gevaar blootgesteld. U hebt grote schade aan [de werkgever] veroorzaakt.
[…] Op 10 augustus 2022 heeft u tussen 14.15 en 14.30 uur een zware aanrijding veroorzaakt op de Weg naar Santa Catharina met [ons] voertuig […]. Deze aanrijding is het gevolg van uw roekeloos handelen. U bent op de hoogte van de door […] gehanteerde beleidsregels voor het rijden van de voertuigen. Door de werkgever is een maximumsnelheid van 80 km/u in stand. Daarnaast blijven de maximumsnelheden van de wet gelden. Desondanks heeft u op 10 augustus 2022 verschillende keren alle maximumsnelheden overschreden. Het GPS-systeem van het voertuig heeft op 10 augustus 2022 verschillende keren een melding gestuurd dat u te snel aan het rijden was.
[…]
Hieruit volgt dat u dus opzettelijk en roekeloos aan het rijden was. Gelet op de ernst van het bovenstaande zijn wij tot het besluit gekomen om uw arbeidsovereenkomst met [de werkgever] […] op grond van de hierboven genoemde dringende redenen ex artikel 7A:1615p BW met onmiddellijke ingang te beëindigen.
2.4
Bij brief van 30 september 2022 heeft de gemachtigde van de werknemer de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
2.5
De werknemer heeft sinds het incident niet meer gewerkt en is nog steeds onder medische en therapeutische behandeling.

3.De beoordeling

3.1
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal het Hof de werknemer toelating verlenen om in hoger beroep kosteloos te procederen.
3.2
De werknemer heeft in dit geding verzocht -kort weergegeven- om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet nietig is, de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van het loon inclusief wettelijke verhoging en rente, tot wedertewerkstelling van de werknemer en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.3
Het Gerecht heeft voor recht verklaard dat het aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet nietig is, de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van drie maanden loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7A: 1614q BW met een maximum van 10%, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente en de verzochte buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Het Gerecht heeft verder de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 20 februari 2023 op grond van gewichtige redenen onder toekenning aan de werknemer van een vergoeding van NAf 1.876,- bruto.
3.4
Het beroepschrift van de werknemer richt zich tegen de matiging van de loonvordering tot drie maanden en tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Ter zitting heeft de werknemer daarnaast een grief aangevoerd tegen de matiging van de wettelijke verhoging. De werkgever heeft daartegen verweer gevoerd.
3.5
Bij de verdere beoordeling geldt als uitgangspunt dat het aan [appellant] gegeven ontslag op staande voet nietig is en dat de werkgever in beginsel verplicht is tot doorbetaling van het loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. De rechter is slechts bevoegd een vordering tot doorbetaling van loon te matigen indien toewijzing in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Daarbij dient hij de terughoudendheid te betrachten die met deze maatstaf strookt en van die terughoudendheid in zijn motivering te doen blijken en dient hij alle bijzonderheden van het geval in aanmerking te nemen bij zijn oordeel omtrent de aanvaardbaarheid van de gevolgen van toewijzing van de vordering tot doorbetaling van loon (vgl. HR 16 april 2010, LJN BL1532, NJ 2010, 228 , rov. 3.5, en HR 1 juni 2012, LJN BV7347, NJ 2012, 343, rov. 3.4).
3.6
Het Gerecht heeft in rov. 4.7 geoordeeld
“Nu [appellant] slechts drie maanden voor [de werkgever] heeft gewerkt, zou bij toewijzing van de loonvordering totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd een wanverhouding ontstaan. Het gerecht ziet in deze omstandigheid aanleiding om de loonvordering naar analogie van artikel 7A:1615r lid 3 BW te matigen tot drie maanden.”
3.7
Het hof ziet anders dan het Gerecht in enkel de duur van het dienstverband met inachtneming van de in rov. 3.5 genoemde maatstaf geen grond om de loonvordering te matigen. De werkgever heeft verder aangevoerd dat zij als gevolg van de aanrijding schade heeft geleden onder meer omdat zij genoodzaakt was een nieuwe vrachtwagen te kopen. Dat als gevolg daarvan doorbetaling van zes maanden loon tot onaanvaardbare (financiële) gevolgen voor de werkgever leidt is niet gebleken. De werkgever heeft daarentegen ter zitting verklaard dat het in principe niet heel zwaar zal wegen en dat zij financieel in staat is om het loon door te betalen. De werkgever is dan ook gehouden tot doorbetaling van het loon van [appellant] totdat de arbeidsovereenkomst is ontbonden, te weten 20 februari 2023.
3.8.
Ten aanzien van de wettelijke verhoging ziet het Hof met het Gerecht overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof aanleiding deze te beperken tot maximaal 10%. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt.
3.9. [
appellant] heeft als productie 5 bij het beroepsschrift een overzicht overgelegd ter onderbouwing van de door hem gestelde buitengerechtelijke incassokosten. Het overzicht bevat slechts verrichtingen ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de proceskosten reeds een vergoeding plegen in te sluiten. Aan [appellant] kan ingevolge art. 63a Rv dan ook geen vergoeding op grond van art. 6:96 lid 2 BW worden toegekend.
3.10.
De slotsom is dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd met dien verstande dat de werkgever zal worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon van de werknemer tot 20 februari 2023. De werkgever wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof:
verleent [appellant] toestemming om kosteloos te procederen;
bevestigt de bestreden beschikking met dien verstande dat de werkgever aan de werknemer het loon dient door te betalen tot 20 februari 2023;
veroordeelt de werkgever in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de werknemer gevallen tot aan de uitspraak begroot op NAf 287,50 aan verschotten en NAf 3.000,- aan gemachtigdensalaris.
Aldus gegeven door mrs. E.A. Saleh, C. J.H.G Bronzwaer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 12 december 2023 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.