ECLI:NL:OGHACMB:2023:296

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
SXM2022H00096
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling ziekengeld aan arbeidsongeschikte werknemer

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever, Taliesin Construction N.V., over de betaling van ziekengeld. De werknemer, die sinds 1997 in dienst is bij Taliesin, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin zijn vorderingen gedeeltelijk zijn toegewezen. De werknemer heeft gesteld dat hij van 27 april 2021 tot en met 18 april 2022 arbeidsongeschikt is geweest en dat Taliesin gehouden is om 80% van zijn loon te betalen over deze periode. Het Hof heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat het niet duidelijk is of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in deze periode uitkeringen heeft gedaan en heeft beide partijen opgedragen om hierover informatie te verstrekken. Het Hof heeft de beslissing over de toelating tot kosteloos procederen aangehouden en de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling. De uitspraak is gedaan op 15 mei 2024.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: SXM202200395 – SXM2022H00096
Uitspraak: 15 mei 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
[WERKNEMER],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld,
tegen
de naamloze vennootschap
TALIESIN CONSTRUCTION N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.C. Peterson.
Partijen worden hierna [werknemer] en Taliesin genoemd.

1.De zaak in het kort

Dit kort geding tussen een werkgever en een werknemer heeft in hoger beroep nog slechts betrekking op de betaling van ziekengeld over een periode waarin de werknemer arbeidsongeschikt is geweest (en mogelijk op betaling van loon over de periode daarna). Het Hof wijst een tussenvonnis.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 12 augustus 2022 ingekomen akte van appel is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 22 juli 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 2 september 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [werknemer] één grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis (gedeeltelijk) zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog geheel zal toewijzen, met veroordeling van Taliesin in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Een memorie van antwoord is niet ingekomen.
2.4
Op 10 maart 2023 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

3.1 [
[werknemer] heeft verzocht om toelating tot kosteloos procederen in hoger beroep. Daartoe heeft hij een
proof of application for legal assistancevan 5 augustus 2022 overgelegd. Nu [werknemer] geen beslissing op deze aanvraag, geen gele kaart en geen bewijs van onvermogen heeft overgelegd, kan het Hof thans geen beslissing geven op zijn verzoek om toelating tot kosteloos procederen in hoger beroep. Indien hij het bewijs alsnog overlegt, zal het Hof alsnog erop beslissen.
Feiten
3.2
Het Hof gaat uit van het volgende.
3.2.1
In 1997 is [werknemer] in dienst getreden van Taliesin, die een bouwbedrijf exploiteert. In 2021 werkte [werknemer] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als chauffeur voor een loon van NAf 1.327,17 bruto per twee weken.
3.2.2
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [werknemer] Taliesin gesommeerd om achterstallig loon te betalen, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, om loonstroken te verstrekken en om het loon door te betalen.
3.2.3
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is niet geëindigd.
Vorderingen
3.3
In dit kort geding heeft [werknemer] in eerste aanleg gevorderd, verkort weergegeven:
a. primair betaling van USD 13.951,39 met wettelijke verhoging en wettelijke rente, subsidiair nakoming van een vaststellingsovereenkomst die volgens [werknemer] op 17 december 2021 tot stand is gekomen;
b. bevel tot doorbetaling van het loon met wettelijke verhoging totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
c. betaling van USD 25 voor gemaakte kosten in verband met een ongedekte cheque;
d. bevel om loonstroken te verstrekken over bepaalde perioden van twee weken.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen gedeeltelijk toegewezen. Het Gerecht heeft de vordering tot doorbetaling van (toekomstig) loon (hiervoor verkort weergegeven onder b) echter afgewezen. Hiertoe heeft het Gerecht overwogen dat [werknemer] arbeidsongeschikt is, dat Taliesin tot niet meer is gehouden dan doorbetaling van het loon gedurende betrekkelijk korte tijd en dat Taliesin die verplichting is nagekomen.
Beoordeling door het Hof
3.5 [
[werknemer] heeft bij memorie van grieven gesteld dat hij van 27 april 2021 tot en met 18 april 2022 arbeidsongeschikt is geweest. Sinds 25 april 2022 werkt hij weer voor Taliesin, aldus [werknemer]. Bij pleitnota in hoger beroep heeft Taliesin deze stellingen van [werknemer] bevestigd.
3.6
In hoger beroep heeft [werknemer] zich op het standpunt gesteld dat Taliesin gehouden is 80% van het loon te betalen over de periode 7 november 2021 tot en met 18 april 2022 (met wettelijke verhoging). Hieraan heeft [werknemer] art. 5 Landsverordening ziekteverzekering ten grondslag gelegd. Volgens [werknemer] heeft Taliesin ziekengeld voor [werknemer] ontvangen, maar niet aan hem doorbetaald.
3.7
De Landsverordening ziekteverzekering is per 1 oktober 2022 vervallen. Op dit geschil is zij van toepassing, omdat de periode van arbeidsongeschiktheid vóór die datum is gelegen. Art. 5 lid 6 Landsverordening ziekteverzekering luidde:
Tijdens het dienstverband of de werkzaamheden is de werkgever in geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer verplicht een uitkering gelijk aan het ziekengeld waarop de werknemer over de betreffende loontermijn tegenover de Bank recht heeft, aan de werknemer uit te betalen op de dag waarop het loon moet worden uitbetaald of zou moeten worden uitbetaald indien de werknemer niet arbeidsongeschikt zou zijn. De werkgever die een uitkering volgens het bepaalde in de voorgaande volzin heeft uitbetaald, heeft, in plaats van de werknemer, tegenover de Bank recht op het betreffende ziekengeld en op uitbetaling daarvan uiterlijk zeven dagen na de schriftelijke aanvraag bij de Bank, in te dienen na afloop van de maand waarin de uitkering wordt uitbetaald. Indien de werkgever de uitkering niet tijdig uitbetaalt, keert de Bank het ziekengeld aan de werknemer uit.
3.8
Bij memorie van grieven heeft [werknemer] berichten van de SVB met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid overgelegd, waarvan de oudste een
date reportedvan 5 juli 2021 vermeldt en de jongste een
date reportedvan 11 april 2022. In een bericht dat als
date reported5 april 2022 vermeldt, is bij
fit for workingevuld: 11 april 2022. [werknemer] heeft gesteld dat Taliesin ziekengeld voor [werknemer] heeft ontvangen, maar niet aan hem heeft doorbetaald. Talieson heeft dat betwist.
3.9
Het is het Hof vooralsnog niet duidelijk of de SVB in de periode van 27 april 2021 tot en met 25 april 2022 uitkeringen heeft gedaan in verband met de arbeidsongeschiktheid van [werknemer], en zo ja, tot welke bedragen, op welke data en aan wie (aan de werknemer, aan de werkgever of aan nog iemand anders?). Beide partijen (of hun advocaten) dienen zich tot de SVB te wenden om hiervan een schriftelijk overzicht te verkrijgen, en dienen dat overzicht bij gelijktijdige akte na tussenvonnis in het geding te brengen. Het Hof zal de zaak daarom naar de rol verwijzen voor akte na tussenvonnis. Beide partijen zullen daarna in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte na tussenvonnis in te dienen.
3.1
Indien de SVB geen uitkeringen heeft gedaan (ook dat kan de SVB desgevraagd schriftelijk bevestigen), dienen partijen zich uit te laten over de vraag hoe dat komt.
3.11
Verder heeft [werknemer] onder 10 en 11 van de memorie van grieven weliswaar beschreven hoe zijn vordering met betrekking tot de (uitkering gelijk aan) ziekengeld volgens hem moet worden berekend, maar hij heeft de berekening niet uitgevoerd en daarom onvoldoende gespecificeerd welk bedrag (in guldens of in dollars) Taliesin naar de stellingen van [werknemer] verschuldigd is in verband met de periode van arbeidsongeschiktheid. [werknemer] dient in zijn akte na tussenvonnis een voldoende duidelijke berekening met een eenduidige uitkomst in het geding te brengen. Desgewenst kan hij zijn vordering op basis daarvan aanpassen.
3.12
Ook dienen partijen zich bij akte na tussenvonnis uit te laten over de vraag of [werknemer] loon ontvangt voor de werkzaamheden die hij sinds 25 april 2022 heeft uitgevoerd en of daarover geschil bestaat. Dit kan betekenis hebben voor de vraag of hij voldoende belang heeft bij een vordering ter zake van sinds 25 april 2022 verdiend loon en ter zake van toekomstig loon.
3.13
Indien [werknemer] inmiddels een bewijs van onvermogen heeft verkregen, kan hij dat overleggen.
3.14
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
houdt de beslissing op het verzoek van [werknemer] om toelating tot kosteloos procederen in hoger beroep aan (zie 3.1 hiervoor);
verwijst de zaak naar de eerstvolgende rol van Sint Maarten (de datum is nog niet bekend) voor gelijktijdige akte na tussenvonnis van beide partijen (zie 3.9 tot en met 3.13 hiervoor), waarna beide partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld gelijktijdig een antwoordakte na tussenvonnis in te dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.W.A. Vonk en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 15 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.