ECLI:NL:OGHACMB:2023:294

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
CUR2022H00149
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkoop en levering van percelen uit een nalatenschap met meerdere erfgenamen

In deze zaak gaat het om een geschil over de verkoop en levering van twee percelen grond aan de Franklin D. Rooseveltweg te Willemstad, Curaçao, die deel uitmaken van een nalatenschap met meer dan 150 erfgenamen. Zowel de appellante als de geïntimeerden hebben aanspraak gemaakt op de percelen, waarbij de appellante stelt dat zij een ouder recht heeft dan de geïntimeerden. De appellante heeft op een deel van een van de percelen gebouwd, en de geïntimeerden eisen dat deze bebouwing wordt verwijderd. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen van de appellante afgewezen en die van de geïntimeerden grotendeels toegewezen. In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof concludeert dat de geïntimeerden niet onrechtmatig hebben gehandeld door de percelen te kopen en aan zich te laten leveren, aangezien zij mochten aannemen dat de percelen niet rechtsgeldig namens alle erfgenamen aan de appellante waren verkocht. De vorderingen van de appellante zijn daarom afgewezen, en het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht. De appellante wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR201800965 – CUR2022H00149
Uitspraak: 23 april 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
tegen
1.
[GEÏNTIMEERDE 1],
2.
[GEÏNTIMEERDE 2],
beiden wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
thans geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. S.A. Hortencia en S.J.C. Anthonio.
Partijen worden hierna [appellante], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd. Laatstgenoemden worden gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

Dit geschil heeft betrekking op de verkoop en levering van twee percelen grond aan de Franklin D. Rooseveltweg te Willemstad, Curaçao. De percelen maakten deel uit van een nalatenschap met veel erfgenamen. Zowel [appellante] als [geïntimeerden] wilden het kopen en geleverd krijgen. De percelen zijn uiteindelijk verkocht en geleverd aan [geïntimeerden]
[appellante] meent dat zij een ouder recht had dan [geïntimeerden] en dat [geïntimeerden] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld.
[appellante] heeft gebouwd op een deel van een van de percelen. [geïntimeerden] verlangen dat [appellante] het gebouwde op dat perceel wegneemt.
Het Gerecht heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en die van [geïntimeerde 1] grotendeels toegewezen. In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 27 juni 2022 ingekomen akte van appel is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 16 mei 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 5 augustus 2022 ingekomen memorie van grieven heeft [appellante] achttien grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen en die van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 14 oktober 2022 ingekomen memorie van antwoord, met producties, hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellante] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in hoger beroep.
2.4
Bij vonnis van 1 november 2022 heeft het Hof een verzoek van [appellante] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis afgewezen.
2.5
Op 6 juni 2023 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Zijdens [appellante] zijn daarbij producties 33-37 in het geding gebracht, zijdens [geïntimeerden] productie 34.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Sinds 2000 heeft [appellante] een perceel grond in eigendom aan de Franklin D. Rooseveltweg te Willemstad, Curaçao, groot 850 m2, omschreven in meetbrief [A] (hierna: perceel A). Op 28 november 2000 heeft zij een bouwvergunning verkregen voor het uitbreiden van een woonhuis op dat perceel.
3.1.2
Perceel A grenst aan een perceel grond, groot 9.555 m2, omschreven in meetbrief [C] (hierna: perceel C). Perceel C grenst weer aan een perceel grond, groot 400 m2, omschreven in meetbrief [B] (hierna: perceel B). Percelen B en C vormden eerst gezamenlijk één perceel, omschreven in meetbrief [B+C]. Tot begin oktober 2017 stonden deze percelen in de openbare registers op naam van [erflater], ook bekend met de achternamen (…) (hierna: [erflater]), die het in 1873 heeft verkregen.
3.1.3
De percelen A, B en C zijn weergegeven op de volgende kaart (de letters zijn toegevoegd door het Gerecht).
[kaart weggelaten vanwege anonimisering]
3.1.4 [
[erflater] was getrouwd met [echtgenote]. [erflater] en zijn echtgenote hebben meer dan 150 erfgenamen. Onder hen zijn de volgende:
- [ erfgenaam 1], geboren in 1939 (hierna: [erfgenaam 1]);
- [ erfgenaam 2], geboren in 1948 (hierna: [erfgenaam 2]);
- [ erfgenaam 3], geboren in 1949 (hierna: [erfgenaam 3]).
[erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] hebben contact met [appellante] gehad over de verkoop van de percelen B en C aan [appellante].
[erfgenaam 1] heeft contact met [geïntimeerde 1] gehad over de verkoop van de percelen B en C aan [geïntimeerden]
3.1.5 [
[appellante] is in het bezit van een op 20 februari 2002 gedateerd geschrift, waarin [erfgenaam 2] aan een advocaat schrijft dat hij met [appellante] naar het belastingkantoor is gegaan om te vragen hoeveel schuld er was op de percelen B en C. Bij het belastingkantoor heeft men gezegd dat deze informatie normaal gesproken werd opgevraagd door de notaris. In de brief verzoekt [erfgenaam 2] de advocaat om contact op te nemen met toenmalig notaris mr. J.R.E. Kleinmoedig.
3.1.6
Een brief van notaris Kleinmoedig vermeldt dat hij op 21 maart 2002 voor het eerst een bespreking met [appellante] heeft gehad over de aankoop van een perceel uit een nalatenschap met veel erfgenamen.
3.1.7
Bij brief van 25 september 2006 heeft de Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling en Volkshuisvesting van het toenmalige Eilandgebied Curaçao aan [geïntimeerde 1] bericht dat de dienst onder voorwaarden kan instemmen met de realisatie van detailhandelsdoeleinden op een braakliggend perceel aan de Rooseveltweg, omschreven in meetbrief 27/1916.
3.1.8 [
[geïntimeerden] zijn in het bezit van een op 1 november 2006 gedateerd geschrift dat vermeldt:
Hierbij verklaart:
[erfgenaam 1]
het volgende te zijn overeengekomen:
Dat [percelen B en C] te verkopen voor een bedrag van f 500.000,-
In tweevoud opgemaakt en getekend te Curacao, op 1 November 2006.
[erfgenaam 1]
[handtekening]
3.1.9
In november 2006 heeft een makelaar in opdracht van [geïntimeerde 1] de percelen B en C getaxeerd, met als uitkomst NAf 800.000 onderhandse verkoopwaarde. Bij brief van 2 februari 2007 heeft de RBTT- bank notaris Naaldijk van notariskantoor Kleinmoedig & Naaldijk verzocht een hypotheek op de percelen B en C te vestigen met een vennootschap van [geïntimeerden] als onderzetter en kredietnemer.
3.1.10 [
[appellante] is in het bezit van een op 12 december 2007 gedateerd geschrift dat vermeldt:
Aki semi doño [erfgenaam 2] ta bende [percelen B en C] ku [appellante]
Prijs fls 500.000
Paga fls 30.000 awe
------------
Sobra Fls. 470.000 Fecha 12-12-2007
[handtekening]
Orden di semi doño
[handtekening]
12-12-2007
Vrij vertaald door het Hof:
Hier/ik (aki = hier; ami = ik) semi-eigenaar [erfgenaam 2] verkoop [percelen B en C] aan [appellante]
Prijs fls 500.000
Betaald fls 30.000 vandaag
------------
Resteert Fls. 470.000 Datum 12-12-2007
[handtekening]
In opdracht van de semi-eigenaar
[handtekening]
12-12-2007
3.1.11 [
[appellante] is in het bezit van een taxatierapport van 3 februari 2008, waarin de percelen B en C worden getaxeerd op een marktwaarde van NAf 498.500. Het taxatierapport vermeldt als eigenaar “nabestaanden van familie [erflater]” (zoals verder omschreven).
3.1.12 [
[appellante] is in het bezit van handgeschreven geschriften, gedateerd op 18 maart 2008, die ertoe strekken dat [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] verklaren dat de percelen B en C zijn verkocht aan [appellante].
3.1.13 [
[geïntimeerden] zijn in het bezit van een op 12 november 2008 gedateerd en ondertekend geschrift dat vermeldt dat [erfgenaam 2] en een aantal andere personen [erfgenaam 1] machtigen om de percelen B en C namens hen te verkopen en over te dragen.
3.1.14
Bij vonnis van 2 februari 2009, gewezen tussen [eiser 1] en anderen als eisers en [gedaagde 1] en anderen als gedaagden, heeft het Gerecht de eisers in die zaak gemachtigd om in het kader van de scheiding en deling van de nalatenschappen van [erflater] en zijn echtgenote de percelen B en C voor NAf 500.000 aan [geïntimeerden] te verkopen ten overstaan van notaris Kleinmoedig, en een deurwaarder benoemd tot eenzijdig persoon om gedaagden bij de verkoop en levering te vertegenwoordigen voor zover zij niet mochten meewerken. Daartoe heeft het Gerecht onder meer overwogen:
2.1. (…)
Partijen zijn allen gerechtigd in de nalatenschap van [erflater] en zijn echtgenote], hierna erflaters. De nalatenschap van erflaters is nog niet verdeeld. Tot die nalatenschap behoren [percelen B en C] met het daarop gebouwde. Eisers stellen deze percelen te willen verkopen voor de marktwaarde van Naf. 500.000,- aan [geïntimeerden], waarna de koopsom ter verdeling onder de erfgenamen onder de notaris zal blijven. Eisers stellen inmiddels machtiging te hebben ontvangen van een aantal van de gedaagden, maar dat zij van gedaagden 1 t/m 8 en gedaagde 15 geen reactie hebben mogen verkrijgen op hun verzoek om medewerking.
(…)
2.3
De vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, komt het Gerecht onrechtmatig noch ongegrond voor. (…)
3.1.15
Bij beschikking van 25 februari 2010 heeft het Gerecht een deurwaarder tot eenzijdig persoon benoemd om drie personen, aangeduid als de ontbrekende erfgenamen, te vertegenwoordigen bij de levering als bedoeld in het vonnis van 2 februari 2009.
3.1.16
Bij brief van 13 september 2010 hebben [geïntimeerden] [erfgenaam 2] gesommeerd om zijn verzet te staken tegen de levering van de percelen aan [geïntimeerden] In die brief maken [geïntimeerden] melding van twee rechterlijke uitspraken waarin het Gerecht toestemming geeft aan de erfgenamen om de percelen aan [geïntimeerden] te verkopen. In een memo van 18 november 2010 schrijft notaris Kleinmoedig zowel over verkoop aan [geïntimeerde 1] als over verkoop aan [appellante]. De notaris schrijft dat om de verkoop aan [appellante] te laten doorgaan alle partijen het eens moeten zijn, dat dit niet het geval is en dat het aan de rechter is om te beslissen wie er gelijk heeft.
3.1.17
Vanaf enig moment heeft [appellante] gebouwd op perceel A en ook op perceel C. In de jaren 2010-2013 heeft zij achtereenvolgens vergunning verkregen voor de bouw van een restaurant, een woonhuis, een opslagplaats, een verkoopruimte, een uitbreiding, een tweede verkoopruimte en een toiletgebouw. In 2017 heeft zij vergunning verkregen tot wijziging van de tweede verkoopruimte in een koffiehuis/restaurant.
3.1.18
Op 4 maart 2011 hebben [geïntimeerden] NAf 524.146,85 overgemaakt naar de derdenrekening van notaris mr. H.Th.M. Burgers. Dit bedrag is gebaseerd op een ontwerp-afrekening van 3 maart 2011 van notaris Burgers ten behoeve van de levering van de percelen B en C aan [geïntimeerden] tegen betaling van een koopsom van NAf 500.000, kosten kopers. Een schriftelijke volmacht van 29 juni 2011 aan [erfgenaam 1] voor de verkoop van deze percelen vermeldt elf volmachtgevers.
3.1.19
Bij brief van 23 juli 2014 heeft een juridisch adviseur namens [erfgenaam 1] [appellante] gesommeerd om (onder meer) grensoverschrijdende bouwwerken te verwijderen.
3.1.20
Bij beschikking van 22 september 2016 heeft het Gerecht de in het vonnis van 2 februari 2009 benoemde notaris Kleinmoedig vervangen door notaris Burgers.
3.1.21
Bij akte van 3 oktober 2017, verleden ten overstaan van notaris Burgers en ingeschreven op 4 oktober 2017, zijn de percelen B en C aan [geïntimeerden] geleverd. De akte vermeldt meer dan 150 verkopers. Volgens de akte zijn er vijf personen namens de verkopers verschenen: [erfgenaam 1] voor zichzelf en namens anderen, genummerd 1 tot en met 109; [gemachtigde verkopers 1] voor zichzelf en namens anderen, genummerd 1 tot en met 7; [erfgenaam 2] voor zichzelf; een deurwaarder als vertegenwoordiger van anderen, genummerd 1 tot en met 27; en [gemachtigde verkopers 2] voor anderen, genummerd 1 tot en met 5. De genoemde anderen hebben telkens een verschenen persoon schriftelijk gemachtigd of zij zijn vertegenwoordigd geweest door de deurwaarder die het Gerecht als onzijdige persoon had benoemd (bij uitspraken van 2 februari 2009, 8 november 2013 en 22 september 2016). De akte bevat verder onder het kopje ‘voorafgaande verkrijging’ gegevens over de verkrijging door [erflater] en over de erfopvolging van [erflater] en zijn echtgenote met de vermelding dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat de verkopers voor onverdeelde aandelen gerechtigd zijn tot de percelen B en C. Sinds de inschrijving van de akte staan de percelen B en C in het kadaster op naam van [geïntimeerden].
3.1.22
Bij de stukken bevinden zich concepten van vaststellingsovereenkomsten d.d. 10 december 2017 die ertoe strekken dat [geïntimeerden] een deel van perceel C ter grootte van 1.775,94 m2 aan [appellante] verkopen voor NAf 488.383,50 (Naf 295 per m2). Deze overeenkomsten zijn niet tot stand gekomen.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft [appellante] in conventie gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
A. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] om op eerste vordering van notaris mr. H. Simon, gevestigd te Curaçao, de van een ieder vereiste medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht en levering in vrije onbelaste eigendom van:
a. [perceel C], en
b. [perceel B];
aan [appellante] en wel tegen vergoeding door [appellante] aan hen van de door hen voor de verwerving door hen van voormelde registergoederen betaalde koopprijs, door, onder meer, het ondertekenen van de door de genoemde notaris op te stellen notariële akte van verkoop en levering van deze percelen en, in dat kader, de verrichting en/of het nalaten van alle handelingen, die deze notaris of zijn plaatsvervanger redelijkerwijs zal verlangen;
B. te bepalen dat [geïntimeerden], ieder, een dwangsom verbeurt indien de betreffende gedaagde in gebreke blijft met de verlening van de onder A bedoelde medewerking, althans;
C. te bepalen dat, indien een van gedaagden of [geïntimeerden] in gebreke blijft of blijven om zijn of haar medewerking te verlenen aan de verkoop, overdracht en levering van de onder A genoemde registergoederen, het door het gerecht in deze procedure te wijzen vonnis in de plaats kan treden van de bij de akte van levering van deze registergoederen van de betreffende gedaagde of [geïntimeerden] vereiste wilsverklaring en/of handtekening;
D. met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten tot aan de dag van algehele voldoening.
3.3 [
[geïntimeerden] hebben in reconventie gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht te verklaren dat [appellante] zonder toestemming c.q. onrechtmatig heeft gebouwd op de gronden van [geïntimeerden];
B. [appellante] te verbieden om te bouwen op de percelen van [geïntimeerden], op straffe van een dwangsom;
C. [appellante] te bevelen om al de door haar op of onder de grond(en) van [geïntimeerden] aangebrachte zaken en/of goederen te ontruimen, verlaten en ontruimd te houden, binnen een week na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom;
D. [appellante] te bevelen om al de door haar op of onder de grond(en) van [geïntimeerden] gebouwde opstallen en/of andere zaken en/of goederen af te breken inclusief fundering, te verwijderen, op te ruimen en af te voeren, binnen twee weken een aanvang te maken na de betekening van het vonnis en gestaag voort te zetten waardoor het geheel binnen twee maanden wordt afgebroken, verwijderd, opgeruimd en afgevoerd, althans een door het gerecht te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom;
E. voor recht te verklaren dat [appellante] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
F. [appellante] te veroordelen in de kosten van de procedure en
G. de rechtsmaatregelen te treffen die het gerecht opportuun acht.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht, verkort weergegeven, in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen en in reconventie [appellante] bevolen om al het op grond van [geïntimeerden] gebouwde af te breken en te verwijderen, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
Beoordeling door het Hof
3.5
De vorderingen van [appellante] zijn gebaseerd op het standpunt dat [geïntimeerden] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door de percelen B en C te kopen en aan zich te laten leveren, hoewel zij wisten, althans behoorden te weten dat [appellante] een ouder recht had, namelijk doordat [appellante] de percelen eerder had gekocht.
3.6
Tussen partijen staat vast dat de percelen op naam van [erflater] stonden en dat [erflater] en zijn echtgenote meer dan 150 erfgenamen hadden. Blijkens de brief van [geïntimeerden] van 13 september 2010 wisten [geïntimeerden] uiterlijk vanaf die datum (en vermoedelijk veel eerder) in elk geval dat er veel erfgenamen waren, dat een deel van de erfgenamen machtiging had gegeven voor verkoop aan [geïntimeerden] en dat niet van alle erfgenamen machtiging was verkregen. Onder die omstandigheden mochten [geïntimeerden] naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid ervan uitgaan dat de percelen niet rechtsgeldig namens alle erfgenamen aan [appellante] waren verkocht. Zij mochten ervan uitgaan dat niet alleen [erfgenaam 1], maar ook ieder ander geconfronteerd zou worden met de omstandigheid dat hij of zij niet rechtsgeldig alle erfgenamen kon vertegenwoordigen. Zij waren naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid jegens [appellante] niet ertoe gehouden dit nader te onderzoeken.
3.7 [
[appellante] heeft aangeboden te bewijzen dat [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] de percelen rechtsgeldig namens alle erfgenamen aan haar hebben verkocht.
Het Hof passeert dit bewijsaanbod.
Ten eerste is deze stelling gelet op het voorgaande niet doorslaggevend.
Ten tweede heeft [appellante] de stelling dat [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] bevoegd was/waren om alle erfgenamen te vertegenwoordigen tegenover de betwisting van [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd in het licht van de vaststaande feiten over het aantal erfgenamen en de moeite die het [geïntimeerden] heeft gekost om gelet op het aantal erfgenamen de percelen rechtsgeldig gekocht en geleverd te krijgen. Het is ook [geïntimeerden] niet gelukt de medewerking van alle erfgenamen te verkrijgen. Een deel van de erfgenamen moest vertegenwoordigd worden door een door het Gerecht aangewezen deurwaarder om een rechtsgeldige overdracht tot stand te kunnen brengen.
Ten derde is de stelling in tegenspraak met de eigen stelling van [appellante] dat notaris Kleinmoedig over een lange periode bezig is geweest met het verzamelen van machtigingen van erfgenamen. Zeker in het licht van het memo van notaris Kleinmoedig van 18 november 2010, waarin staat dat partijen het niet eens zijn, valt niet in te zien hoe daarvoor reeds alle erfgenamen machtigingen afgegeven zouden kunnen hebben of anderszins rechtsgeldig vertegenwoordigd kunnen zijn geweest.
3.8
Het voorgaande is niet anders indien [geïntimeerden] ten tijde van de levering in 2017 (en al veel eerder) wisten dat [appellante] perceel C had bebouwd, zelfs al zou die bebouwing niet in strijd zijn met de voorschriften van de (voor of na de bouw verkregen) bouwvergunningen. Een bouwvergunning doet er niet aan af dat bebouwing van een perceel van een ander inbreuk maakt op het eigendomsrecht van die ander en daarmee onrechtmatig is jegens die ander. De eigenaar van het perceel hoeft dat niet te dulden. Dat geldt ook voor de opvolgend eigenaar van het perceel. Dus ook als [geïntimeerden] wisten dat [appellante] op perceel C had gebouwd, waren zij naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid jegens [appellante] niet ertoe gehouden te onderzoeken of [appellante] de percelen had gekocht. Zij mochten immers gelet op het voorgaande ervan uitgaan dat de percelen in elk geval niet rechtsgeldig namens alle erfgenamen aan [appellante] waren verkocht.
3.9
Het voorgaande is ook niet anders indien aangenomen moet worden dat [appellante] reeds vanaf 2002 of nog eerder pogingen heeft gedaan om de percelen B en C te kopen en in 2002 of 2007 daadwerkelijk een koop heeft gesloten en [geïntimeerden] dit wisten. Dat maakt de uiteindelijk gelukte pogingen van [geïntimeerden] om zelf de percelen te kopen en geleverd te krijgen niet onrechtmatig jegens [appellante]. [geïntimeerden] mochten voor dat doel ook trachten [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] te bewegen (alsnog) in te stemmen met levering aan hen en mochten ook, om schot in de zaak te krijgen, het ertoe leiden dat de leveringsakte gepasseerd zou worden door notaris Burgers in plaats van notaris Kleinmoedig. Zo lang [geïntimeerden] ervan mochten uitgaan dat er niet rechtsgeldig namens alle erfgenamen een koop met [appellante] was gesloten, mochten zij trachten de percelen zelf door koop en levering te verkrijgen.
3.1
Uit de brief van [geïntimeerden] van brief van 13 september 2010 en de memo van 18 november 2010 van notaris Kleinmoedig (zie 3.1.16 hiervoor) leidt het Hof af dat [geïntimeerden] en [appellante] in elk geval vanaf 2010 over en weer wisten van elkaars pogingen om de percelen geleverd te krijgen. [geïntimeerden] waren daarom naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid ook niet gehouden om na 2010 in (nader) overleg met [appellante] te treden voordat de levering plaatsvond.
3.11
Aangenomen moet dus worden dat [geïntimeerden] niet onrechtmatig jegens [appellante] hebben gehandeld door de percelen B en C te kopen en aan zich te laten leveren. Hierop lopen de vorderingen van [appellante] stuk. Haar overige stellingen behoeven geen bespreking. Haar bewijsaanbiedingen worden gepasseerd, omdat die niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.12
Gelet op voornoemde oordelen ziet het Hof geen aanleiding om op verlangen van [appellante] op de voet van art. 40 lid 2 Rv een proces-verbaal te doen opmaken en te doen toekomen aan het Openbaar Ministerie.
3.13
Het voorgaande brengt ook mee dat [geïntimeerden] als eigenaren van perceel C kunnen verlangen dat [appellante] wegneemt hetgeen zij op perceel C heeft gebouwd (dat lijkt overigens inmiddels te zijn gebeurd). Art. 5:20 lid 1, aanhef en sub e, BW moet aldus worden uitgelegd dat de eigendom van grond niet de eigendom van een gebouw omvat, voor zover dat gebouw met overschrijding van de erfgrens duurzaam is verenigd met grond buiten de erfgrens. Weliswaar heeft [appellante] zich uitgelaten over de betekenis van art. 5:54 BW, maar zij heeft geen vordering ingesteld als bedoeld in die bepaling. Haar standpunt is immers niet dat [geïntimeerden] kan kiezen tussen verlening van een erfdienstbaarheid of overdracht van een deel van het perceel. Zij verlangt slechts overdracht van een deel van het perceel. Daartoe verplicht art. 5:54 BW de eigenaar niet. Bovendien heeft [appellante] onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij door wegneming onevenredig veel zwaarder wordt benadeeld dan [geïntimeerden] door handhaving van het gebouwde. Dit geldt zeker in het licht van hetgeen het Hof in zijn schorsingsbeslissing van 1 november 2022 daarover heeft overwogen, namelijk dat [geïntimeerden] door de grensoverschrijdende bebouwing hun commerciële plannen met het perceel niet kunnen (konden) realiseren. Het Hof verenigt zich daarom met de toewijzing van de reconventionele vordering op de wijze als het Gerecht heeft geformuleerd.
3.14
Voor zover [appellante] bij pleidooi in hoger beroep nieuwe feiten heeft gesteld, nieuwe gronden voor haar vorderingen heeft aangevoerd en nieuwe verweren tegen de vorderingen van [geïntimeerden] heeft gevoerd, passeert het Hof dat alles wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Dit geldt in elk geval voor haar standpunt dat zij een deel van perceel C door verjaring in eigendom heeft verkregen.
3.15
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op NAf 615,50 aan verschotten en NAf 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.