ECLI:NL:OGHACMB:2023:29

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
SXM2021H00187
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van het enquêterecht op verenigingen van eigenaren in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 14 december 2021 was ingediend door een groep verzoekers tegen de Porto Cupecoy Owners Association, een vereniging van eigenaren gevestigd in Sint Maarten. De verzoekers vroegen het Hof om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken bij de vereniging van eigenaren, alsook om voorlopige voorzieningen te treffen. De vereniging van eigenaren voerde aan dat de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard dienden te worden, wat het Hof in overweging nam.

Het Hof heeft in zijn beoordeling eerst gekeken naar de wettelijke regeling van de vereniging van eigenaren in het Burgerlijk Wetboek van Europees Nederland en vervolgens naar de regeling in het Burgerlijk Wetboek van Sint Maarten. Het Hof concludeerde dat de vereniging van eigenaren niet onder de werking van het enquêterecht valt, zoals dat is geregeld in het Burgerlijk Wetboek van Nederland. Dit betekent dat de verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun verzoeken, omdat de vereniging van eigenaren niet kan worden beschouwd als een vereniging met een onderneming in de zin van de relevante wetgeving. Het Hof heeft de verzoekers dan ook niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken en hen veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de bijzondere status van de vereniging van eigenaren als een rechtspersoon sui generis, die niet onder de reguliere regels voor verenigingen valt. Dit heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van verenigingen van eigenaren in Sint Maarten, vooral in het kader van het enquêterecht en de mogelijkheden voor leden om juridische stappen te ondernemen tegen hun vereniging.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummer: SXM2021H00187
Uitspraak: 10 maart 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak ex 2:271 BW (eerste fase enquête-procedure) van:
[VERZOEKERS 1 T/M 15],
verzoekers,
gemachtigden: mrs. C. de Bres en C.R. Rutte,
tegen
de vereniging van eigenaren
PORTO CUPECOY OWNERS ASSOCIATION,
gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde: R.H.J. Moes,
met als belanghebbenden:
1.
[BELANGHEBBENDE 1],
wonende in Sint Maarten,
2. [
[BELANGHEBBENDE 2],
wonende in Sint Maarten,
3. de besloten vennootschap
LOWLANDS MANAGING PARTNER B.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
PORTO INVESTMENT HOLDINGS LTD.,
kantoorhoudende in Sint Maarten,
gemachtigde van alle belanghebbenden: R.H.J. Moes.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 14 december 2021 ingekomen verzoekschrift, met producties, hebben verzoekers het Hof verzocht om, verkort weergegeven, (uitvoerbaar bij voorraad) een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken bij verweerster en voorlopige voorzieningen te treffen.
1.2
Bij op 9 januari 2021 ingekomen verweerschrift heeft verweerster geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers, althans afwijzing van hun verzoek, kosten rechtens.
1.3
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgehad op 16 januari 2023. Zijdens verzoekers is daarbij een pleitnota overgelegd.
1.4
Beschikking is aangezegd en bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Het verzoek strekt tot het bevelen van een enquête en het treffen van voorlopige voorzieningen. Verweerster heeft diverse ontvankelijkheidsverweren gevoerd. Het Hof zal eerst onderzoeken of de rechtsvorm van verweerster in de weg staat aan de ontvankelijkheid van verzoekers.
2.2
Het Hof richt zijn onderzoek eerst op de wettelijke regeling van de vereniging van eigenaars in het Burgerlijk Wetboek van Europees Nederland (hierna: BW-NL).
2.3
Art. 5:124 BW-NL luidt:
1. De vereniging van eigenaars is een rechtspersoon.
2. Titel 1 van Boek 2 is van toepassing behoudens de artikelen 4, 6, 13 lid 2, 17, 18, 19 leden 1-3, lid 4, tweede zin, lid 6, tweede zin, en lid 7, 20, 21 en 22 en met inachtneming van de in de volgende artikelen van de onderhavige titel aangegeven afwijkingen.
3. Titel 2 van Boek 2 is slechts van toepassing voor zover de onderhavige afdeling daarnaar verwijst.
2.4
In MvA II, Parl. Gesch. Inv. 3, 5, en 6 Boek 5, p. 1097, is het volgende opgemerkt:
In het tweede lid wordt de uit lid 1 voortvloeiende hoofdregel dat titel 1 van Boek 2 ook op de vereniging van eigenaars van toepassing is, tot uitgangspunt genomen van een bepaling waarvan de strekking is aan te geven welke uitzonderingen op die hoofdregel bestaan. (…)
Het derde lid bepaalt voorts dat titel 2 van Boek 2 op de vereniging van eigenaars slechts van toepassing is, voor zover de onderhavige afdeling daarnaar verwijst. Uitgangspunt is derhalve dat titel 5.10 voor de vereniging van eigenaars een zelfstandige regeling geeft, slechts op enkele punten aangevuld met verwijzingen naar bepalingen die voor de vereniging in het algemeen gelden. (…)
2.5
Uitgangspunt van het wettelijk stelsel is dus niet dat de algemene regeling van verenigingen (Boek 2 Titel 2 BW-NL) van toepassing is op de vereniging van eigenaars, tenzij anders vermeld. Uitgangspunt is (andersom) dat de algemene regeling van verenigingen niet van toepassing is op de vereniging van eigenaars, tenzij anders vermeld.
2.6
Thans komt de vereniging van eigenaren in het Burgerlijk Wetboek van Sint Maarten (hierna: BW) aan de orde.
2.7
De wetgever van de toenmalige Nederlandse Antillen heeft (overeenkomstig het beginsel van concordantie van wetgeving) bij de invoering van Boek 5 Titel 9 BW (betreffende appartementsrechten), in werking getreden per 1 januari 2001, de dienovereenkomstige titel van BW-NL tot voorbeeld genomen, maar is er ook van afgeweken.
2.8
Art. 5:124 BW luidt:
1. De vereniging van eigenaren is een rechtspersoon.
2. Op de rechtsbetrekkingen tussen de vereniging en haar leden, alsmede op die tussen de leden onderling is artikel 2 van Boek 6 van overeenkomstige toepassing.
2.9
In de Memorie van Toelichting bij de invoering van de titels 5.6 tot en met 5.9 van het Burgerlijk Wetboek is onder Boek 5 Titel 9 Afdeling 2 BW (PB 2000 no. 114) het volgende opgemerkt (Staten van de Nederlandse Antillen 1998/99, 2203, nr. 3, p. 14):
Zoals al in de algemene opmerkingen is opgemerkt, regelt de Nederlandse tekst in belangrijke mate de VvE in haar verhouding tot het in Nederland ingevoerde Boek 2 van het BW dat aan de rechtspersonen is gewijd. Daarvoor komen twee titels van dat Boek in het bijzonder in aanmerking: titel 1 (Algemene bepalingen) en titel 2 (Verenigingen).
Omtrent die verhouding bepaalt artikel 5.124 van het Ned. BW in het tweede lid titel 1 in beginsel op de VvE van toepassing, maar zondert daarvan bepaalde artikelen uit, terwijl het derde lid van titel 2 slechts een aantal, met name genoemde, bepalingen op de VvE van toepassing verklaart (…); (…).
Deze bijzondere positie heeft de VvE te danken aan haar eigen karakter dat haar onderscheidt van andere privaatrechtelijke rechtspersonen. Zo is haar oprichting verplicht, is het lidmaatschap een sequeel van de kwaliteit van appartementseigenaar en zijn dan ook alle appartementseigenaren van rechtswege lid, en wordt de VvE ontbonden bij opheffing van de splitsing.
Hier te lande, waar geen afzonderlijk Boek van het BW aan de rechtspersonen is gewijd, en ook geen uitgewerkte algemene regeling voor de verenigingen bestaat, kan de in Nederland gebruikte methode in dit opzicht niet worden gevolgd.
Voor de bepalingen van titel 2.1, die krachtens artikel 5.124, tweede lid, van het Ned. BW voor de VvE gelden, is naar gelang daarnaar behoefte leek te bestaan, in het ontwerp een keuze gemaakt.
(…)
Voor de artikelen uit titel 2.2 die in Nederland van toepassing zijn verklaard, is op soortgelijke gronden een keuze gemaakt.
2.1
Inmiddels kent Sint Maarten met Boek 2 BW een algemene regeling van rechtspersonen en met Boek 2 Titel 3 BW een algemene regeling van verenigingen. Blijkens het voorgaande geldt echter ook voor Sint Maarten niet als uitgangspunt dat Boek 2 Titel 3 BW van toepassing is op de vereniging van eigenaren, tenzij anders vermeld, maar (andersom) dat deze titel niet van toepassing is op de vereniging van eigenaren, tenzij anders vermeld.
2.11
Uit het voorgaande leidt het Hof af dat de vereniging van eigenaren/eigenaars niet beschouwd moet worden als een species van het genus vereniging, maar als een rechtspersoon sui generis. Een vereniging van eigenaren in de zin van art. 5:124 lid 1 BW is dus geen vereniging als bedoeld in Boek 2 Titel 3 BW. Dat is ook de heersende opvatting in de literatuur.
2.12
Vervolgens richt het Hof zijn onderzoek op de wettelijke enquêteregeling, te beginnen met het BW-NL.
2.13
Art. 2:344 BW-NL luidt:
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op:
a. de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;
b. de stichting en de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die een onderneming in stand houden waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld.
2.14
In Kamerstukken II, 1991/92, 22400, nr. 3, p. 3-4, is vermeld:
1. Het meest ingrijpende voorstel van het C.N.V. betreft de uitbreiding van het toepassingsgebied van het enquêterecht. De SER stelt voorop dat het zinvol is een uitbreiding van het enquêterecht te overwegen, maar wil niet zo ver gaan, dat ook niet-rechtspersoonlijkheid bezittende ondernemingen onder de werking van dat recht worden gebracht. Voorts is de raad van mening dat in ieder geval buiten de werking van het enquêterecht moeten blijven de stichtingen en verenigingen die geen arbeidsorganisaties bezitten waarin (al dan niet met oogmerk van winst) goederen en diensten worden voortgebracht. Voor wat betreft de overige stichtingen en verenigingen is de raad verdeeld.
Een meerderheid spreekt zich uit voor uitbreiding van het enquêterecht tot verenigingen en stichtingen met een onderneming in de zin van een arbeidsorganisatie van een zekere omvang, waarbij gedacht wordt aan het criterium waarbij op grond van de WOR een ondernemingsraad moet worden ingesteld. Dit deel van de raad ziet geen overwegend bezwaar in de omstandigheid dat hieronder ook valt een aanzienlijk aantal zgn. non-profitorganisaties. In dit verband wijst dit raadsdeel er op, dat de ondernemingskamer ook thans in bepaalde gevallen rekening moet houden met speciale motieven die het beleid mede bepalen in non-profitinstellingen, namelijk indien de ondernemingsraad van dergelijke instellingen, op grond van artikel 26 WOR, een beroep instelt tegen besluiten van (de besturen) van die instellingen. Voorts wordt er op gewezen dat openbare nutsbedrijven in de vorm van een naamloze of besloten vennootschap onder de werking van het enquêterecht vallen en dat dergelijke bedrijven in bepaalde opzichten sterke overeenkomsten vertonen met non-profitorganisaties. Dit raadsdeel zou eveneens willen pleiten voor de invoering van een enquêterecht bij stichtingen en verenigingen die een onderneming in de zin van de Handelsregisterwet in stand houden en bij welke, gezien het aantal werknemers, op grond van de WOR een ondernemingsraad moet worden ingesteld.
Ik zou mij bij de opvatting van dit deel van de SER willen aansluiten. Het valt inderdaad niet in te zien, dat er tussen de door stichtingen en verenigingen in stand gehouden arbeidsorganisaties en ondernemingen en de ondernemingen van de in artikel 344 genoemde rechtspersonen een zodanig onderscheid zou bestaan, dat daardoor zou kunnen worden gerechtvaardigd dat in geval van wanbeleid in de eerstbedoelde ondernemingen het enquêterecht niet als middel van redres zou kunnen worden aangewend. De beperking tot stichtingen en verenigingen met een onderneming of een arbeidsorganisatie van een zekere omvang juich ik toe en de keuze voor het criterium dat bij de onderneming een ondernemingsraad moet worden ingesteld lijkt mij, ook uit praktisch oogpunt, goed verdedigbaar. Een dergelijke uitbreiding kan vrij gemakkelijk in het stelsel van de wet worden opgenomen en eist geen ingrijpende herziening daarvan. Zij is evenwel niet zonder gevolgen wat betreft de omvang - enkele duizenden - en zou kunnen leiden tot enige verzwaring van de taak van de ondernemingskamer. (…)
2.15
Het toepassingsgebied van het enquêterecht is voor wat betreft de vereniging uiteindelijk in de wettelijke regeling van art. 2:344 BW-NL bepaald op de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die een onderneming in stand houdt waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld. Deze wetsbepaling noemt de vereniging van eigenaars niet. Ook in de hierboven aangehaalde passage uit de Memorie van Toelichting wordt die rechtsvorm niet genoemd. In het midden kan blijven of de ratio die in deze passage uit de Memorie van Toelichting gegeven is voor de uitbreiding van het toepassingsgebied van het enquêterecht, ook opgeld zou kunnen doen voor verenigingen van eigenaars met bepaalde kenmerken. Dat doet er immers niet aan af dat de vereniging van eigenaars beschouwd moet worden als een rechtspersoon sui generis en dat de wetsbepaling die rechtsvorm niet noemt. De wetgever in Nederland heeft dus de vereniging van eigenaars niet onder de werking van het enquêterecht gebracht. Indien moet worden aangenomen dat de wetgever de vraag niet onder ogen heeft gezien of de vereniging van eigenaars (met bepaalde kenmerken) onder de werking van het enquêterecht zou moeten worden gebracht en dat door het achterwege laten hiervan een leemte is ontstaan, dan gaat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om in die leemte te voorzien.
2.16
Thans komt de enquêteregeling die in Sint Maarten geldt aan de orde.
2.17
Art. 2:1 lid 1 BW luidt:
De bepalingen van deze titel gelden voor de in dit boek in afzonderlijke rechtsvormen geregelde rechtspersonen: de stichting, de stichting particulier fonds, de vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap.
Art. 2:270 lid 1 BW luidt:
De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de in artikel 1, eerste lid, genoemde rechtspersonen.
Art. 2:272 lid 1 BW luidt:
Tot het indienen van het verzoek, bedoeld in artikel 271, zijn bevoegd:
a. indien het betreft een stichting waaraan op enig tijdstip binnen een periode van drie jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoek een onderneming in de zin van de Handelsregisterverordening heeft toebehoord: iedere belanghebbende;
b. indien het betreft een vereniging waaraan op enig tijdstip binnen de onder a bedoelde periode een onderneming in de zin van de Handelsregisterverordening heeft toebehoord, dan wel een coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij: zoveel leden als ten minste een tiende gedeelte van het ledental uitmaken;
c. (…).
In art. 2:1 lid 1 BW en art. 2:272 lid 1 BW wordt wel de vereniging genoemd, maar niet de vereniging van eigenaren.
2.18
In de Memorie van Toelichting bij de Landsverordening herziening Boek 2 BW (PB 2011 no. 66) is onder Boek 2 Titel 8 het volgende opgemerkt (Staten van de Nederlandse Antillen 3619, nr. 3, p. 33):
Mede met het oog op de verwachte preventieve werking wordt thans voorgesteld een meer uitgewerkt enquêterecht in te voeren, dat toepassing kan vinden bij alle in Boek 2 geregelde rechtspersonen. In het bijzonder bij de NV en de BV komen conflicten als hier bedoeld, die meestal zijn terug te voeren tot conflicten tussen groepen van aandeelhouders, regelmatig voor. (…). De hier voorgestelde regeling is op de Nederlandse regeling van 1971 (artikelen 2:344 e.v. Ned. BW) afgestemd. Wel is zij ten opzichte van de Nederlandse regeling op een aantal punten vereenvoudigd en – mede gelet op de ervaringen in Nederland – verbeterd.
2.19
Aangezien art. 2:270 lid 1 BW de vereniging van eigenaren niet noemt, zijn de bepalingen van Boek 2 Titel 8 niet van toepassing op rechtspersonen met die rechtsvorm. Ten aanzien van dat type rechtspersonen kan dus geen enquête worden bevolen en kunnen ook geen voorlopige voorzieningen worden getroffen als bedoeld in die bepalingen. Een rechtspersoon kan niet tegelijkertijd een vereniging van eigenaren in de zin van art. 5:124 lid 1 BW en een vereniging met een onderneming in de zin van art. 2:272 lid 1 sub b BW zijn.
2.2
Verweerster is een bij splitsingsakte van 28 januari 2010 opgerichte vereniging van eigenaren. Art. 29 van die akte luidt:
1. By virtue of this Deed, an Association of Owners is founded as referred to in Article 5:124 of the Civil Code.
2. The name of the Association is: PORTO CUPECOY OWNERS ASSOCATION and its island of establishment is Sint Maarten.
3. The objective of the Association is the management of the Building and in general to serve the common interests of the Owners. This will be understood to include collecting the contributions due by the Owners, the management of the Reserve Fund and of possible indemnification funds. The aim of the Association is to serve the common interest of the Owners.
4. In order to achieve its objective the Association may acquire in ownership a right of apartment or other immovable property and encumber same with the right of mortgage as security for a loans contracted by the Association. The Association has the right to alienate or provide the right of use of such right of apartment or immovable property to third parties.
2.21
Verweerster is dus een vereniging van eigenaren, zoals verzoekers onder 1.4 van het verzoekschrift ook onderkennen. Anderzijds betogen verzoekers onder 2.11 van het verzoekschrift dat verweerster feitelijk een onderneming in stand houdt. Indien verzoekers daarmee hebben willen betogen dat verweerster tegelijkertijd een vereniging van eigenaren in de zin van art. 5:124 lid 1 BW en een vereniging met een onderneming in de zin van art. 2:272 lid 1 sub b BW is, stuit dat af op hetgeen hiervoor in 2.19 is overwogen. Indien aan verweerster feitelijk een onderneming toebehoort, zoals verzoekers stellen, maar verweerster betwist, doet dat er niet aan af dat zij een vereniging van eigenaren is, en geen vereniging als bedoeld in Boek 2 Titel 3 BW en dat de bepalingen betreffende het enquêterecht van Boek 2 Titel 8 BW dus niet op haar van toepassing zijn.
2.22
Op grond van het voorgaande moeten verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoeken. Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoeken;
veroordeelt verzoekers in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van verweerders en belanghebbenden tezamen begroot op Naf 2.000,00;
verklaart deze beschikking wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en G. van Solinge, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 10 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.