ECLI:NL:OGHACMB:2023:288

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
BON2021H00044
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag op staande voet en valse bonnen door werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin hij op staande voet is ontslagen door de besloten vennootschap ALBERT HEIJN ZEELANDIA B.V. (AHZ). [Appellant] was werkzaam als teamleider magazijn en werd beschuldigd van het indienen van valse bonnen voor goederen die nooit waren aangeschaft. Het Gerecht had eerder geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat [appellant] zich had verrijkt door handgeschreven bonnen in te leveren en zich te laten uitbetalen door AHZ. In hoger beroep heeft [appellant] zijn ontslag betwist en aangevoerd dat er geen dringende reden voor ontslag was. Het Hof heeft de procedure en de bewijsvoering van het Gerecht beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissingen van het Gerecht gezag van gewijsde hebben. Het Hof heeft [appellant] toestemming verleend om kosteloos te procederen en hem de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren tegen de beschuldigingen van AHZ. De zaak is complex en draait om de vraag of [appellant] daadwerkelijk valse bonnen heeft ingeleverd en of het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De uitspraak van het Hof is gedaan op 21 november 2023.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummer: BON202000384 – BON2021H00044
Uitspraak: 21 november 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende op Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen
de besloten vennootschap
ALBERT HEIJN ZEELANDIA B.V.,
gevestigd op Bonaire,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. S.L. Navia en T.J. Leijsen.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en AHZ.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel, ingediend op 5 oktober 2021 is [appellant] in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 25 augustus 2021 van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, hierna: het Gerecht.
1.2
Op 16 november 2021 heeft [appellant] een memorie van grieven ingediend waarbij negen grieven zijn voorgedragen en toegelicht. [appellant] heeft verzocht hem toestemming te verlenen om kosteloos te procederen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van AHZ alsnog zal afwijzen, met veroordeling van AHZ, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties dan wel een beslissing zal nemen met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
1.3
AHZ heeft op 4 januari 2022 een memorie van antwoord ingediend en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen een pleitnota overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
AHZ exploiteert een supermarkt op Bonaire. [appellant] is op 15 oktober 2011 in dienst getreden van AHZ. Sinds februari 2019 was hij werkzaam als teamleider magazijn.
2.2
De procedure voor het kopen van goederen voor AHZ is als volgt. Indien ten behoeve van AHZ een goed gekocht moet worden, kan een klein aantal daartoe aangewezen werknemers, na mondelinge toestemming van een van de winkelmanagers van AHZ, bij de kassa een geldbedrag ophalen om het betreffende goed te kopen. Bij de kassa krijgt de medewerker een zogeheten paid-out bon, waarop het uitbetaalde bedrag staat. Op de paid-out bon zetten zowel de kassière als de medewerker hun handtekening of naam voor ontvangst. Na aankoop van het goed levert de werknemer de originele bon van het bedrijf (hierna: de originele bon) in en geeft hij het wisselgeld bij de kassière af. Het komt ook voor dat de werknemer het bedrag voorschiet en na de aankoop een paid-out bon en betaling ontvangt. De paid-out bon en de originele bon worden samen bewaard voor de administratie.
2.3
Op 29 juni 2020 heeft AHZ geconstateerd dat [appellant] op 25 juni 2020 een (volgens AHZ) verdachte originele bon heeft ingeleverd en uitbetaald gekregen. Op de bon was geschreven:
“Cross Mass Referant 404 liter 130 x $214. Paid 25-06-2010 CASH”.Naar aanleiding hiervan heeft AHZ onderzoek gedaan.
2.4
Bij brief van 1 juli 2020 heeft AHZ [appellant] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat onder meer het volgende:
Uit dit eerste onderzoek volgt dat u tot op heden in 2020 voor een totaalbedrag van USD 6,022.00 aan handgeschreven bonnen bij de kassa heeft ingeleverd en uitbetaald heeft gekregen, en in 2019 voor een totaalbedrag van USD 9,965.
Gelet op de genoemde feiten is voor AHZ voldoende bewezen dat u uzelf heeft verrijkt door bonnen van bedrijven te fabriceren, AHZ in de veronderstelling te brengen en/of te laten dat u de goederen op die bonnen ten behoeve van AHZ had gekocht, terwijl dit niet het geval was, en u door AHZ te laten uitbetalen voor het bedrag dat op die bonnen stond. U heeft AHZ hiermee op onrechtmatige wijze benadeeld. Dit is dan ook de reden voor uw ontslag op staande voet.
2.5
Bij verzoekschrift van 8 september 2020 heeft [appellant] het Gerecht verzocht om voor recht te verklaren dat het door AHZ aan hem gegeven ontslag op staande voet onregelmatig en kennelijk onredelijk is, en om een schadevergoeding. Aan dit verzoek heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat er geen sprake was van een dringende reden en heeft hij betwist dat hij handgeschreven bonnen heeft vervalst en door AHZ heeft laten uitbetalen voor eigen financieel gewin. AHZ heeft zich tegen de verzoeken van [appellant] schriftelijk verweerd. Op 21 oktober 2020 heeft in die ontslagzaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen zijn verschenen, bijgestaan door gemachtigden.
2.6
Bij beschikking van 18 november 2020 heeft het Gerecht de verzoeken van [appellant] afgewezen en daartoe onder meer als volgt overwogen:
“15. In de ontslagbrief wordt, samengevat, als dringende reden voor ontslag genoemd dat [appellant] zichzelf heeft verrijkt door bonnen van bedrijven te fabriceren, AHZ in de veronderstelling te brengen en/of te laten dat hij de goederen op die bonnen ten behoeve van AHZ had gekocht, terwijl dit niet het geval was, en zich door AHZ heeft laten uitbetalen voor het bedrag dat op die bonnen stond.
(…)
16 In het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling heeft AHZ nader toegelicht wat de algemene werkwijze is en wat zich in het geval van [appellant] heeft voorgedaan, naar aanleiding waarvan AHZ hem op staande voet heeft ontslagen. AHZ heeft een klein aantal werknemers toestemming gegeven om ten behoeve van AHZ bij bedrijven goederen te kopen die nodig zijn voor het onderhoud van de supermarkt. Het gaat dan bijvoorbeeld om koelvloeistof voor de koelingen, olie voor de koelcompressoren en wrapolie voor pallets. De procedure gaat als volgt. Na mondelinge toestemming van een van de winkelmanagers van AHZ, kan de betreffende medewerker bij de kassa geld ophalen om het goed te kopen. De kassière legt vervolgens een briefje in de kassa waarop het uitbetaalde geldbedrag staat. Na aankoop dient de medewerker de originele bon van het bedrijf waar het goed is gekocht over te leggen en het wisselgeld bij de kassière af te geven. Bij ontvangst van de aankoopbon, maakt de kassière een paid-outbon waar zowel de kassière als de medewerker zijn of haar handtekening of naam op zetten. De aankoopbon en de paidout-bon gaan in de kassa. In de praktijk komt het ook weleens voor dat de medewerker het bedrag voorschiet en het bedrag achteraf, na het overleggen van de aankoopbon, uitbetaald krijgt bij de kassière. Bij bepaalde bedrijven , zoals Kooyman B.V., kan er op rekening worden gekocht en is deze procedure niet nodig.
(…)
18. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] het door AHZ verrichte onderzoek naar de bonnen ter discussie gesteld, aangezien dat onderzoek niet is uitgevoerd door een deskundige. Bovendien komt daaruit geen bewijs tegen [appellant] naar voren. [appellant] ontkent dat hij bonnen heeft geschreven of vervalst. Hij heeft bovendien nooit goederen gekocht ten behoeve van de supermarkt. De bonnen zijn geschreven door andere medewerkers van AHZ. [appellant] heeft op 25 juni 2020 een handgeschreven bon van collega [naam collega] uit laten betalen door de kassière. Het uitbetaalde bedrag heeft hij vervolgens aan [naam collega] gegeven. De handtekeningen op de overige paidout-bonnen zijn niet van [appellant]. [appellant] heeft zich slechts benzinegeld uit laten betalen door de kassière van de supermarkt.
19. [appellant] heeft de door AHZ beschreven algemene werkwijze bij AHZ niet weersproken. Hij heeft evenmin weersproken dat hij op 25 juni 2020 een handgeschreven bon bij de kassière heeft ingediend en aan zich uit heeft laten betalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] bovendien erkend dat hij ook een aantal andere paidout-bonnen heeft ondertekend, in ieder geval de bonnen van 10 maart 2020 en 12 juni 2020. Dat strookt niet met hetgeen hij eerder op zitting verklaarde. Bovendien blijkt uit de door AHZ overgelegde camerabeelden van respectievelijk 10, 18 en 25 juni 2020 dat [appellant] ook (de bon van 25 juni 2020 had hij al erkend) de bonnen van respectievelijk 10 juni 2020 en 18 juni 2020 aan zich uit heeft laten betalen. Op de beelden is te zien dat [appellant] op het tijdstip dat vermeld staat op de betreffende paidout-bonnen een bon inlevert bij de kassière en vervolgens geld in ontvangst neemt. Op de beelden van 18 en 25 juni 2020 is ook te zien dat [appellant] een bon ondertekent. Op 10 juni 2020 is dat niet het geval, maar op de betreffende paidout-bon staat ook geen handtekening. Daarop staat alleen “[naam 1]” vermeld, hoogstwaarschijnlijk door de kassière op de bon vermeld.
20. Gelet op het voorgaande staat vast dat [appellant] meerdere handgeschreven bonnen (in ieder geval de bonnen van 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020) waarop ten behoeve van de supermarkt gekochte goederen vermeld stonden heeft ingeleverd bij de kassière van de supermarkt en de bedragen vermeld op die bonnen aan zich heeft laten uitbetalen. Daarover heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling aanvankelijk niet naar waarheid verklaard. Verder staat vast dat [appellant] zelf nooit goederen voor de supermarkt heeft aangeschaft. Voorts wist [appellant], althans behoorde hij te weten, dat de handgeschreven bonnen die hij heeft ingeleverd niet afkomstig waren van de op die bonnen vermelde winkels en dus vals waren. Dat heel hij tijdens de mondelinge behandeling nog een keer bevestigd met zijn eigen stelling dat geen enkele winkel met handgeschreven bonnetjes werkt. De stelling van [appellant] dat de bonnen door medewerkers zijn geschreven en aan hem zijn gegeven om te declareren, is enkel geconcretiseerd met betrekking tot de bon van 25 juni 2020 in die zin dat hij deze bon van collega [naam collega] ontving en deze bon door [appellant] namens hem zou zijn gedeclareerd, waarna de opbrengst aan [naam collega] is afgedragen. Dat acht het gerecht ongeloofwaardig en niet aannemelijk. [naam collega] kon immers zelf ook bonnen declareren en [appellant] heeft geen verklaring gegeven waarom hij dan toch namens [naam collega] een bon zou moeten indienen. Met betrekking tot andere door hem ingediende bonnen heeft [appellant] niet verklaard dat hij die van en voor een ander heeft gedeclareerd. Het gerecht gaat er dan ook vanuit dat [appellant] de desbetreffende bonnen zelf heeft gefabriceerd, ingediend en aan zich heeft laten uitbetalen, waardoor hij is verrijkt. Dit levert evident een dringende reden voor ontslag op. Overigens ook in het geval niet zou kunnen worden vastgesteld dat [appellant] de bonnen zelf heeft geschreven levert het inleveren en aan zich uit laten betalen van valse bonnen een dringende reden voor ontslag op, ongeacht of [appellant] hierdoor zelf is verrijkt.”

3.Vorderingen en beslissingen van het Gerecht

3.1
AHZ vordert dat [appellant] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld:
tot betaling van US$ 20.052,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift;
tot betaling van de kosten die door AHZ zijn gemaakt om conservatoir beslag te leggen, zijnde US$ 1.606,64 en US$ 326,32;
in de proceskosten.
3.2
Het Gerecht heeft bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [appellant] veroordeeld tot betaling van US$ 18.062,- vermeerderd met wettelijke rente, tot betaling van de beslagkosten van US$ 1.932,96 en in de proceskosten.
3.3
Het Gerecht heeft hiertoe onder meer overwogen dat aan de beslissingen in de beschikking van 18 november 2020 gezag van gewijsde toekomt en dat de meeste verweren van [appellant] in deze zaak afstuiten op de vaststellingen op grond van dat gezag van gewijsde. [appellant] is gehouden tot vergoeding van de beslagkosten die AHZ heeft gemaakt omdat het beslag niet nietig, onnodig of onrechtmatig was. Hiertegen is het hoger beroep gericht.

4.De beoordeling

4.1
Uit het door [appellant] overgelegde formulier recht gevende op kosteloze rechtskundige bijstand blijkt genoegzaam dat [appellant] niet in staat is de proceskosten te dragen zodat hem toestemming zal worden verleend om kosteloos te procederen.
Gezag van gewijsde
4.2
Op grond van artikel 70a lid 1 Rv hebben rechterlijke beslissingen van civielrechtelijke aard die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Daarmee wordt bedoeld dat onaantastbare rechterlijke beslissingen die in het kader van de rechtsstrijd tussen partijen zijn genomen, in een nieuw geschil tussen partijen niet meer ter discussie kunnen worden gesteld en in dat nieuwe geschil tussen partijen dus tot uitgangspunt worden genomen.
4.3
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van het Gerecht dat artikel 70a lid 1 Rv analoog zal worden toegepast op de beschikking van 18 november 2020 omdat
de arbeidsrechtsrechtelijke procedure die heeft geleid tot die beschikking naar haar aard vergelijkbaar is met en dezelfde processuele waarborgen biedt als deze procedure. Het Hof oordeelt verder als volgt.
4.4
Ook in hoger beroep heeft [appellant] zijn in grief 1 geponeerde stelling dat de arbeidsrechtelijke procedure niet de waarborgen biedt van deze procedure omdat daar de normale bewijsregels niet gelden onvoldoende toegelicht. De bewijsregels van de AR-procedure gelden in beginsel ook in de EJ-procedure (art. 429j lid 1 Rv). De wijze van oproeping is anders, maar in dit geval is dat niet van belang, omdat in de onderhavige arbeidsrechtelijke procedure beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Het betreft hier weliswaar een arbeidszaak, maar geen ontbindingszaak, zodat hoger beroep niet is uitgesloten. In zoverre heeft deze arbeidsrechtelijke procedure dus geen bijzondere aard. Verder heeft [appellant] ook in hoger beroep nagelaten toe te lichten in welk (ander) opzicht de aard van de gevolgde arbeidsrechtelijke procedure zich heeft verzet tegen de toepassing van de algemene civiele bewijsregels of de regels voor de verschijning van partijen. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat concrete feiten en omstandigheden tijdens de mondelinge behandeling niet nader zijn onderzocht, maar heeft nagelaten aan te geven om welke feiten en omstandigheden het gaat en waarom zijn stelling verband houdt met de aard van de arbeidsrechtelijke procedure. Niet kan worden gezegd dat iedere arbeidsrechtelijke procedure naar zijn aard gekenmerkt wordt door summier of anderszins beperkt onderzoek van de rechter. Het Hof gaat niet mee in de stelling van [appellant] dat het Gerecht in de arbeidsrechtelijke procedure of in deze zaak een deskundige had moeten benoemen om de paid-out bonnen te onderzoeken. Het Gerecht heeft op basis van overwegingen die het Hof volgt, zoals hierna onder 4.9 e.v. zal blijken, geoordeeld dat degene die de bonnen op 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020 heeft ingeleverd, te weten [appellant], hoogstwaarschijnlijk dezelfde persoon is als degene die de overgelegde bonnen op andere dagen heeft ingeleverd. Ook in deze zaak en in dit hoger beroep wordt een deskundigenonderzoek dus niet nodig geacht.
4.5
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van het Gerecht dat de beschikking van 18 november 2020 betrekking heeft op dezelfde partijen en dezelfde rechtsbetrekking als in deze procedure. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de aangevochten dringende reden gelijk is aan de feitelijke grondslag van de vordering van AHZ tot schadevergoeding in deze procedure. In beide procedures gaat het om de vraag of [appellant] verwijtbaar heeft gehandeld door valse bonnen in te leveren en daarvoor betaling te ontvangen.
4.6
Met grieven 3, 4 en 5 komt [appellant] op tegen de volgende overwegingen (rov. 14 en 15) in het bestreden vonnis:
  • de stelling van [appellant] over de bon van 25 juni 2020, dat hij deze in opdracht van een collega heeft ingeleverd is ongeloofwaardig en onaannemelijk en dat [appellant] wist, althans behoorde te weten dat door hem ingeleverde bonnen niet van de daarop vermelde winkels waren;
  • er wordt van uitgegaan dat [appellant] deze bonnen zelf heeft gefabriceerd en dat hij door het aan zich te laten uitbetalen is verrijkt;
  • vastgesteld is dat [appellant] meerdere van de overgelegde bonnen heeft ingeleverd;
  • van vier bonnen is vastgesteld dat [appellant] deze heeft ondertekend, zodat zijn stellige ontkenning van de ondertekening daarvan niet de door hem aangevoerde invloed op de bewijskracht als bedoeld in artikel 138 lid 2 Rv heeft;
  • van één niet ondertekende bon is vastgesteld dat hij deze heeft ingeleverd.
4.7
In beide rechtsoverwegingen geeft het Gerecht de vaststellingen weer die tussen partijen op grond van het gezag van gewijsde van de beschikking van 18 november 2020 tussen partijen bindende kracht hebben. Het Hof volgt het Gerecht daarin. Reeds op die grond falen de grieven.
4.8
Grief 6 is gericht tegen rechtsoverweging 16 van het bestreden vonnis. Het Gerecht heeft hier geoordeeld dat degene die de bonnen op 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020 heeft ingeleverd, te weten [appellant], hoogstwaarschijnlijk dezelfde persoon is als degene die de overgelegde bonnen op andere dagen heeft ingeleverd. Grief 7 is gericht tegen rov. 17 van het bestreden vonnis waarin het Gerecht heeft overwogen dat [appellant] alle door AHZ overgelegde bonnen heeft ingeleverd en zich heeft laten uitbetalen. En dat twee bonnen zijn ingeleverd op een datum dat [appellant] naar eigen zeggen vrij had genomen, daar niet aan af doet. De grieven worden gezamenlijk behandeld.
4.9
Het Gerecht komt tot voormelde oordelen en conclusie op grond van het volgende:
  • slechts drie werknemers, te weten [appellant] en twee anderen hebben toestemming gekregen om goederen te kopen en bonnen in te leveren;
  • [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat er een algemene praktijk was tot het inleveren van bonnen in die zin dat meer dan die drie werknemers daartoe bevoegd waren;
  • uit de schriftelijke verklaringen van twee kassières volgt dat [appellant] vaak handgeschreven bonnen inleverde, dat de kassière [naam kassière] daarop vaak de naam [naam 1] schreef en dat [appellant] ook vaak zijn handtekening zette (verklaring kassière [naam kassière 2]);
  • het is dus onaannemelijk dat [appellant] buiten de bon van 25 juni 2020 nooit handgeschreven bonnen heeft ingeleverd;
  • het is niet aannemelijk dat de verklaringen van de kassières zien op gasolinebonnen;
  • de overgelegde originele bonnen vertonen een zeer grote gelijkenis.
4.10 [
appellant] ontkent dat de overige handgeschreven bonnen (behalve die van 25 juni 2020) door hem zijn ingediend. In zijn toelichting op grief 6 bespreekt [appellant] voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 verschillende categorieën bonnen:
paid-out bonnen waar geen handtekening op staat;
bonnen die wel in het schematisch overzicht van het betreffende jaar staan vermeld maar de bon zich niet bij de producties van AHZ bevindt (47543, 47527 en 47512);
paid-out bonnen zonder handtekening waarop de naam [naam 1] staat vermeld;
een bon waarop een te hoog bedrag staat vermeld (US$ 255 in plaats van 225);
twee bonnen (genummerd 64101 en 64102) ingediend op 31 december 2019 zijnde een dag waarop [appellant] vrij had genomen;
een paid-out bon (behorend bij bon nummer 47530) die niet leesbaar is.
4.11
Ten aanzien van de bonnen waar geen handtekening op staat en waarop de naam [naam 1] staat (rov. 4.10 a en c) oordeelt het Hof als volgt. [appellant] heeft niet gemotiveerd weersproken dat slechts drie werknemers, te weten [appellant] en twee anderen toestemming hebben gekregen om goederen te kopen en bonnen in te leveren. Uit de schriftelijke verklaringen van twee kassières volgt dat [appellant] vaak handgeschreven bonnen inleverde, dat de kassière [naam kassière] daarop vaak de naam [naam 1] schreef en dat [appellant] ook vaak zijn handtekening zette (verklaring kassière [naam kassière 2]). Dat die verklaringen zien op gasolinebonnen is onaannemelijk. Ook constateert het Hof dat de overgelegde originele bonnen die op 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020 zijn ingeleverd een zeer grote gelijkenis vertonen met de overgelegde bonnen die op andere dagen zijn ingeleverd. Vast staat verder dat onderdeel van de procedure bij AHZ is dat bij iedere originele bon een paid-out bon hoort die na ondertekening door de medewerker en de kassière samen met de originele bon wordt bewaard. Die paid-out bon is het bewijs dat de medewerker het betreffende bedrag heeft ontvangen.
4.12
Het Hof acht op grond van het overwogene onder 4.11 voorshands bewezen dat [appellant] behalve de originele bonnen van 10 maart 2020, 10 juni 2020, 12 juni 2020, 18 juni 2020 en 25 juni 2020 ook de paid-outbonnen waar zijn handtekening niet op stond en waar de naam [naam 1] op stond heeft ingeleverd en het betreffende bedrag uitbetaald heeft gekregen. [appellant] krijgt conform zijn bewijsaanbod de gelegenheid om tegenbewijs te leveren.
4.13
Het Gerecht heeft ten aanzien van de bonnen 47543 en 47527 (rov. 4.10 b) overwogen dat deze zich niet bij de producties bevinden en daar dus al rekening mee gehouden. De originele bon met nummer 47512 bevindt zich zoals het Gerecht terecht heeft opgemerkt wel bij productie 5 van het inleidend verzoekschrift.
4.14
Ook heeft het Gerecht al rekening gehouden met het feit dat de originele bon nummer 47536 (rov. 4.10 d) voor een te hoog bedrag in het overzicht is opgenomen (US$ 255 in plaats van US$ 225).
4.15 [
appellant] stelt dat twee van de originele bonnen (nummers 64101 en 64102) zijn ingediend op 31 december 2019. Omdat [appellant] op die dag vrij was is het onmogelijk dat hij die bonnen heeft ingeleverd. Hieruit blijkt, volgens [appellant], dat mogelijkerwijs iemand anders vervalsing heeft gepleegd. Het Hof verwerpt deze stelling. In de eerste plaats is de bon met nummer 64102 niet op 31 december 2019, maar op 5 maart 2020 ingeleverd (productie 5 bij het inleidend verzoekschrift). [appellant] heeft niet betwist dat die bon zijn handtekening bevat. Het Hof gaat er dan ook vanuit dat [appellant] die bon heeft ingeleverd en uitbetaald heeft gekregen. Verder heeft [appellant] ten aanzien van de bon met nummer 64101, die wel is ingeleverd op 31 december 2019, niet onderbouwd waarom het onmogelijk zou zijn om op een vrije dag bonnen in te leveren. Dat [appellant] vrij was wil immers niet zonder meer zeggen dat hij geen bon kan inleveren. [appellant] heeft dus niet voldoende gemotiveerd betwist dat de betreffende bon zijn handtekening bevat en dat hij deze heeft ingeleverd en uitbetaald heeft gekregen. Gelet hierop passeert het Hof het verzoek van [appellant] dat het Hof AHZ zal bevelen om het vakantie-overzicht in het geding te brengen.
4.16
De door [appellant] gestelde onleesbare paid-outbon, behoort bij de bij inleidend verzoekschrift als productie 5 overgelegde originele bon met nummer 47530. Op laatstgenoemde bon staat vermeld een bedrag van US$ 250,- De zich daarnaast afgedrukte paid-outbon is wat het Hof betreft leesbaar en bevat eveneens het bedrag van US$ 250,-. Nu [appellant] verder niet heeft betwist dat hij de originele bon heeft ingeleverd gaat het Hof ervan uit dat hij bedoeld bedrag heeft ontvangen.
4.17
Onder 35 van de memorie van grieven stelt [appellant] dat op het schematisch overzicht van 2017 bon nummers genoemd staan
die door AHA gestaafd worden met onderliggende stukken. Het Hof gaat er van uit dat [appellant] bedoelt te zeggen dat de betreffende bon nummers niet gestaafd worden met onderliggende stukken. Op bedoeld schematisch overzicht dat bij het inleidend verzoekschrift als productie 11 is overgelegd staat bij een aantal bedragen vermeld dat er geen onderliggende stukken zijn. Slechts drie van de genoemde bedragen worden gestaafd door originele bonnen en paid-out bonnen. [appellant] heeft ten aanzien van deze drie bonnen geen verweer gevoerd, zodat het Hof ervan uit gaat dat [appellant] ook deze bonnen heeft ingeleverd en uitbetaald heeft gekregen. Voor het totaal bedrag van de bonnen op het schematisch overzicht die niet onderbouwd worden met stukken (US$ 1.020,-) geldt dat dit in mindering zal worden gebracht op het door [appellant] verschuldigde bedrag.
4.18
Grief 8 is gericht tegen het oordeel van het Gerecht dat [appellant] gehouden is aan AHZ de beslagkosten te vergoeden omdat hij onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat de beslagen goederen niet (mede) aan hem in eigendom toebehoren.
4.19
De beslagen goederen bevinden zich in de woning aan [huurwoning vriendin], die de vriendin van [appellant] huurt van FCB. [appellant] staat ingeschreven op het adres [adres]. Tegenover de stelling van AHZ dat zij er als werkgever mee bekend is dat [appellant] feitelijk bij zijn vriendin woont en kennelijk zijn verhuizing niet heeft doorgeven, heeft [appellant] enkel aangevoerd dat hij af en toe bij zijn vriendin verblijft en ingeschreven staat op een ander adres. Hiermee heeft [appellant] ook in hoger beroep onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat de beslagen goederen niet (mede) aan hem in eigendom toebehoren. Hetzelfde geldt ten aanzien van de beslagen personenauto en het derdenbeslag onder FCB. Grief 8 faalt.
4.2
Het Hof zal iedere verdere beslissing aanhouden tot na bewijslevering als bedoeld onder 4.12.

5.De beslissing

Het Hof:
verleent [appellant] toestemming om kosteloos te procederen;
laat [appellant] toe tot tegenbewijs als bedoeld onder 4.12;
bepaalt dat partijen uiterlijk 14 dagen na deze uitspraak aan de griffie van het Hof en aan de wederpartij hun verhinderdata dienen door te geven voor januari, februari en maart 2024;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 21 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.