ECLI:NL:OGHACMB:2023:28

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
H-1/23 500.00234/22
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte was eerder op 16 december 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, heeft gevorderd dat het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in het hoger beroep, omdat dit niet tijdig en/of op de juiste wijze was ingesteld.

De inleidende dagvaarding was op 9 november 2022 aan de verdachte betekend, en het vonnis was op 16 december 2022 uitgesproken. Volgens artikel 437, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering moet hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld, wat betekent dat de termijn op 3 januari 2023 verstreken was. De raadsman heeft op 30 december 2022 per e-mail hoger beroep aangekondigd, maar deze e-mail voldeed niet aan de wettelijke vereisten voor het instellen van hoger beroep. De raadsman heeft pas op 9 januari 2023 een akte van hoger beroep ingediend, wat na de termijn was.

Het Hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat er geen verontschuldigbare omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn konden rechtvaardigen. De enkele verwijzing naar een vergelijkbare zaak door de raadsman was niet voldoende om de ontvankelijkheid van de verdachte te onderbouwen. Het Hof heeft derhalve besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.

Uitspraak

Zaaknummer : H-1/23
Parketnummer : 500.00234/22
Uitspraak : 23 februari 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao, (hierna: het gerecht) van 16 december 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE]

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het gerecht beslissingen genomen ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. U.F. Dickens, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep omdat het hoger beroep niet tijdig en/of op de juiste wijze is ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De inleidende dagvaarding om op 25 november 2022 ter terechtzitting van het gerecht te verschijnen, is op 9 november 2022 aan de verdachte in persoon betekend. De verdachte is, bijgestaan door zijn raadsman, ter terechtzitting van het gerecht verschenen. Op 16 december 2022 is het vonnis ter openbare terechtzitting op tegenspraak uitgesproken.
Ingevolge het bepaalde in artikel 437, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) moet het hoger beroep in zo’n geval worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het gerecht, dus uiterlijk op 3 januari 2023.
De raadsman heeft per e-mailbericht van 30 december 2022 aan de griffie van het gerecht medegedeeld hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de verdachte van 16 december 2022 en daaraan toegevoegd dat hij in de week daarop (de week van 2 tot en met 6 januari 2023) zijn handtekening op de appelakte zal komen zetten. Vervolgens is de raadsman op 9 januari 2023 ter griffie van het Gerecht verschenen teneinde bij akte appel in te stellen tegen voornoemd vonnis.
Op grond van artikel 445, eerste lid, Sv wordt hoger beroep ingesteld door een verklaring af te leggen op de griffie van het gerecht. De door de raadsman verzonden e-mail van 30 december 2022 voldoet derhalve niet aan de voorschriften van artikel 445, eerste, lid Sv, zodat met deze e-mail niet op de juiste wijze hoger beroep is ingesteld. Nu het hoger beroep bij akte op de griffie van het gerecht pas op 9 januari 2023 – en aldus na het verstrijken van de geldende beroepstermijn – is ingesteld en voorts geen sprake is van de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn, kan de verdachte niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. De enkele verwijzing door de raadsman naar een vonnis van dit Hof in een – volgens de raadsman – vergelijkbare zaak voor wat betreft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in een door deze ingesteld hoger beroep, kan evenmin leiden naar het daarmee door hem beoogde doel tot ontvankelijkheid van de verdachte in dit hoger beroep, reeds nu de gang van zaken die tot het oordeel van het Hof in die zaak hebben geleid niet uit het vonnis kan worden gedestilleerd. De verdachte zal dan ook in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof:
verklaartde verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, S. Verheijen en R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mrs. O.H.M. Leito en V. Girigoria-Hernandes, (zittings)griffiers, en op 23 februari 2023 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffiers ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.