ECLI:NL:OGHACMB:2023:276

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
CUR2021H00368
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding wegens tekortkoming in medische behandelovereenkomst

In deze zaak heeft de appellante schadevergoeding gevorderd op grond van een tekortkoming in de nakoming van de medische behandelovereenkomst die zij als patiёnt had gesloten met de behandelend arts, de geïntimeerde. De eerste rechter heeft de vordering afgewezen, waarna de appellante in hoger beroep is gegaan. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het Hof de feiten zoals vastgesteld door de eerste rechter als uitgangspunt heeft genomen. De appellante heeft geen memorie van grieven ingediend en heeft haar vordering gebaseerd op de stelling dat de geïntimeerde tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst, met name door het niet afnemen van materiaal van de snijvlakken tijdens de operatie en het niet tijdig uitvoeren van diagnostisch onderzoek naar mogelijk recidief. De geïntimeerde heeft deze beschuldigingen betwist en het Hof heeft geconcludeerd dat de centrale klachten van de appellante niet houdbaar zijn. Het Hof heeft het vonnis van de eerste rechter bevestigd en de appellante in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: CUR202100614 - CUR2021H00368
Uitspraak: 12 december 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: in eerste aanleg mr. R.S.M. Moeniralam,
in hoger beroep mr. N.F.C. Themen-Cairo en mr. G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg mede-gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W. Princée.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In dit geding heeft [appellante] schadevergoeding gevorderd op grond van tekortkoming in de nakoming van de medische behandelovereenkomst gesloten door haar als patiёnt en (onder meer) M.E. [geïntimeerde] als behandelend arts (hierna: [geïntimeerde]). De eerste rechter heeft de vordering afgewezen.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vordering opnieuw, voor zover gericht tegen [geïntimeerde].

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 15 december 2021 ingekomen akte van appel is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 22 november 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: de eerste rechter). [appellante] heeft geen memorie van grieven ingediend. De akte van appel is betekend aan [geïntimeerde].
2.2
Bij op 3 mei 2022 ingekomen memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] zijn stellingen gehandhaafd en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding inclusief nakosten met bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.
2.3
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van [appellante] en [geïntimeerde] pleitnotities ingediend, [geïntimeerde] onder overlegging van een productie.
2.4 [
[appellante] heeft een akte uitlating producties genomen.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

3.1
Volgens het hier toepasselijke art. 270 lid 1 Rv vangt het hoger beroep aan met een verklaring dat men van dat middel gebruik wil maken; aan de inhoud van deze verklaring stelt de wet geen nadere eisen; met name is niet bepaald dat de verklaring moet vermelden tegen wie het hoger beroep is gericht. Zodanige eis kan ook niet worden gesteld; de rechter in hoger beroep dient mede in het licht van de memorie van grieven (indien die is ingediend) en rekening houdende met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij(en), ambtshalve de omvang van het hoger beroep te beoordelen ook wat betreft de vraag tegen wie het is gericht, waarbij uitgangspunt dient te zijn dat slechts mag worden aangenomen dat de appellant de omvang van het hoger beroep heeft willen beperken als dit ondubbelzinnig uit de verklaring blijkt (HR 13 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2386, NJ 2003/226). In dit geval acht het Hof op zichzelf niet doorslaggevend dat de schriftelijke verklaring van [appellante] zelf die als akte van appel is aangemerkt, de woorden ‘kontra Docter Misette’ bevat, maar wel dat de zijdens [appellante] ingediende pleitnota in hoger beroep, waarbij twee advocaten voor [appellante] hebben opgetreden als gemachtigden, ook ervan uitgaan dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen [geïntimeerde].
3.2
Het Hof gaat uit van de feiten zoals vastgesteld door de eerste rechter in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis, nu partijen daartegen geen bezwaren hebben aangevoerd en het Hof er geen bedenkingen bij heeft.
3.3 [
[appellante] heeft haar vordering gebaseerd op de stellingname dat onder meer [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hem en [appellante] bestaande behandelovereenkomst. Het handelen van [geïntimeerde] is volgens [appellante] in strijd met het goed hulpverlenerschap als bedoeld in artikel 7:453 BW. [appellante] stelt schade te hebben geleden ten gevolge van het handelen dan wel nalaten door [geïntimeerde]. De centrale vraag in hoger beroep is derhalve of [geïntimeerde] heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend chirurg mag worden verwacht..
3.4 [
[appellante] bepleit ontkennende beantwoording van die vraag en baseert dat op een aantal feitelijkheden. Haar belangrijkste verwijt is dat [geïntimeerde] bij de eerste operatie (de borstbesparende operatie) heeft nagelaten materiaal van de snijvlakken af te nemen en dus ook geen diagnostiek van de tumor heeft aangevraagd. De omstandigheid dat later in het operatiegebied tumoren zijn ontstaan van zodanige aard dat een amputatie noodzakelijk bleek, schrijft zij daar aan toe. Voorts heeft zij aangevoerd dat [geïntimeerde] te laat herhalingsonderzoek (diagnostiek) heeft gedaan naar mogelijk recidief, terwijl haar klachten daartoe wel aanleiding gaven. Ook zou [geïntimeerde] hebben nagelaten de risico’s van het afzien van de nabehandeling met [appellante] te hebben besproken. Meer in het algemeen klaagt [appellante] over de afwezige, gebrekkige, en ontoereikende communicatie van [geïntimeerde] richting [appellante]. [geïntimeerde] heeft een en ander betwist.
3.5 [
[appellante] heeft haar stellingen in eerste aanleg in hoofdzaak gebaseerd op een concept inspectierapport van de Inspectie voor de Volksgezondheid d.d. 28 oktober 2020 (productie 5 bij inleidend verzoekschrift), en de daarin vervatte bevindingen. De eerste rechter heeft overwogen dat dit conceptrapport is gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat er geen operatieverslag is opgemaakt en dat er na de operatie geen pathologie is verricht, terwijl uit het mede namens [geïntimeerde] in het geding gebrachte patiёntendossier blijkt dat er wèl een operatieverslag was en dat er na de operatie wèl een pathologisch anatomische analyse van de snijranden en verder pathologische diagnostiek van de tumor heeft plaatsgevonden (productie 3 bij conclusie van antwoord). De eerste rechter oordeelt vervolgens dat de bevindingen van het conceptrapport van de Inspectie voor de Volksgezondheid waarop [appellante] haar klachten baseert, weerlegging vinden in de feiten zoals die blijken uit het patiёntendossier. De vorderingen zijn daarop in eerste aanleg gestrand.
3.6
In hoger beroep heeft [appellante] geen grieven aangevoerd tegen het vonnis van de eerste rechter. In haar pleitnotitie in hoger beroep blijft [appellante] bij haar stellingen, zonder daadwerkelijk te reageren op de vaststelling van de eerste rechter dat zij is afgegaan op een voorlopig oordeel van de Inspectie dat is geveld op grond van een incompleet dossier, zoals blijkens een krantenbericht ook wordt bevestigd door de Inspecteur-Generaal Keli (productie bij pleitnotities in hoger beroep zijdens [geïntimeerde]).
3.7
Het Hof kan niet anders dan concluderen dan dat de centrale klachten van [appellante] – zoals hiervoor weergegeven onder rechtsoverweging 3.3 – hierop afstuiten.
3.8
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAf 305,55 aan verschotten en NAf 6.000,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer, en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 12 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.