ECLI:NL:OGHACMB:2023:268

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
SAB2020H0001
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsafspraak tussen appellante en erfgenamen van erflater met betrekking tot verkoop- en huuropbrengsten

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de erfgenamen van [erflater]. De zaak betreft een betalingsafspraak die zou zijn gemaakt tussen [appellante] en de erfgenamen, waarbij [appellante] recht zou hebben op 20% van de verkoopopbrengst en 20% van de huuropbrengst van een woning. De procedure is voortgekomen uit eerdere uitspraken van het Hof, waaronder een tussenvonnis van 10 maart 2023. Tijdens een enquête op 21 april 2023 zijn twee getuigen gehoord die de afspraken bevestigden. Het Hof oordeelt dat de getuigenverklaringen voldoende bewijs leveren voor de gemaakte afspraken. Echter, het Hof verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vorderingen, omdat de Raad van Toezicht en de Raad van Appel bevoegd zijn om de vergoeding voor de werkzaamheden van [appellante] als advocaat te begroten. Het Hof vernietigt het bestreden vonnis en verklaart voor recht dat er een overeenkomst was tussen de erven [erflater] en [appellante]. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SAB201800008 – SAB2020H00001
Uitspraak: 15 november 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van
[APPELLANTE],
wonende in Sint Maarten,
hierna: [appellante],
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans appellante,
in persoon,
tegen
de erfgenamen van [erflater],
met gekozen woonplaats in Sint Maarten,
hierna: de erven [erflater],
in eerste aanleg gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: R.E. Duncan.
Aan de zijde van de erfgenamen zijn in dit geding verschenen: [erfgenaam 1], [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] die in de loop van het geding in eerste aanleg is overleden waarna het geding in eerste aanleg en in hoger beroep is voortgezet door zijn erfgenamen [erfgenaam 4], [erfgenaam 5] em [erfgenaam 6].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het procesverloop tot dan toe naar zijn tussenvonnissen van 26 maart 2021 en 10 maart 2023.
1.2.
Op 21 april 2023 heeft een enquête plaatsgevonden waarbij twee door [appellante] voorgebrachte getuigen ([getuige 1], weduwe van [erfgenaam 8], en [getuige 2], zoon van [getuige 1] en stiefzoon van [erfgenaam 8]) zijn gehoord. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De erven [erflater] hebben afgezien van contra-enquête.
1.4.
Op 13 september 2023 hebben partijen elk een conclusie na enquête genomen.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Het Hof acht bewezen, op basis van hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 10 maart 2023 en de getuigenverklaringen, dat is afgesproken dat [appellante] 20% zou krijgen van de verkoopopbrengst en 20% van de huuropbrengst van de woning. Beide getuigen hebben verklaard dat niemand van de erfgenamen geld had en dat daarom de belofte aan [appellante] werd gedaan. [Getuige 1] was erbij toen [erfgenaam 8] tekende. Alle erfgenamen wisten volgens haar daarvan en gingen akkoord. Volgens beide getuigen had [appellante] ook recht op 20% van de huurpenningen. Dit werd pas afgesproken na het Hofvonnis van 2 maart 2012, AR 27/07-H 18/09 (aan het pv gehecht) toen de bewoonster van de woning, [bewoonster], veroordeeld werd een gebruiksvergoeding van US$ 1.500,- te betalen aan de erfgenamen. [bewoonster] is inmiddels overleden.
2.2.
De getuigenverklaringen bevestigen dat het beheer van de nalatenschap aan [erfgenaam 8] is opgedragen (artikel 3:168 BW). Het contracteren met [appellante], met het 20%-beding, teneinde het huis leeg te kunnen opleveren na verkoop, geldt als daad van beheer.
2.3.
De gevorderde verklaring voor recht (akte [appellante] 11 juni 2021, onder 32) kan dus gegeven worden.
2.4.
Zoals in het tussenvonnis van 10 maart 2023 (rov. 2.16) is overwogen, ziet de vordering tot nakoming hoe dan ook op een vergoeding voor werkzaamheden van [appellante] als advocaat. De Raad van Toezicht en de Raad van Appel zijn bevoegd de daarvoor toe te wijzen vergoeding te begroten. Er bestaat dus een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij een bijzondere rechter. Gelet op de taakverdeling tussen die bijzondere rechter en de burgerlijke rechter als restrechter dient [appellante] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen in deze civiele zaak.
2.5.
De erven [erflater] hebben in hun antwoordakte van 23 augustus 2021, onder 14, verklaard dat [appellante] reeds op 26 oktober 2020 (voorwaardelijk) een verzoek tot begroting van salaris, inclusief voorschotten, heeft ingediend (SXM 2020-1045 RvT 23/20), waarin nog geen uitspraak is gedaan. Hoe dit ook zij, zowel indien de overeenkomst bewezen wordt, als indien dat niet gebeurt, geldt dat de begroting dient te geschieden door de Raad van Toezicht als bijzondere rechter.
2.6.
Aangenomen dat nog geen uitspraak is gedaan, kan deze procedure bij de Raad van Toezicht worden vervolgd, uitgaande van het bestaan van de overeenkomst met de erven [erflater].
2.7.
Er is geen reden het conservatoir beslag op te heffen.
2.8.
In de uitkomst ziet het Hof reden de kosten te compenseren.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat tussen de erven [erflater] en [appellante] een overeenkomst was gesloten, inhoudende dat [appellante] 20% zou krijgen van de verkoopopbrengst en 20% van de huuropbrengst van de woning;
- verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vordering tot nakoming van die overeenkomst;
- compenseert de kosten van deze procedure in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, E.M. van der Bunt en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 15 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.