ECLI:NL:OGHACMB:2023:253

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AUA2023H00089
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing asielverzoek en procesbelang

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een asielverzoek door de minister van Arbeid, Integratie en Energie. De appellant, geboren in Venezuela, had op 14 januari 2021 een asielverzoek ingediend, dat op 16 februari 2021 door de minister werd afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg op 19 april 2023, waarin het beroep van de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft de appellant hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de zaak behandeld op 6 oktober 2023, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E. Th. Kuster en de minister door mr. L.J. Pieters. De appellant stelde dat hij schade had geleden door zijn uitzetting naar Venezuela, waar hij volgens eigen zeggen onmenselijk werd behandeld. Het Hof overwoog dat de appellant, ondanks zijn hervestiging in Uruguay, nog steeds procesbelang had bij de beoordeling van zijn asielverzoek, omdat hij vergoeding van de geleden schade wenste.

Het Hof oordeelde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat er geen procesbelang meer was. De appellant had aannemelijk gemaakt dat hij schade had geleden als gevolg van de afwijzing van zijn asielverzoek. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

AUA2023H00089
Datum uitspraak: 20 december 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Uruguay,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 19 april 2023 in zaak nr. AUA202202592, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Arbeid, Integratie en Energie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 16 februari 2021 heeft de minister het verzoek van [appellant] om internationale bescherming (hierna: asielverzoek), afgewezen.
Bij beschikking van 29 juli 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 19 april 2023 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep nietontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2023. [appellant], vertegenwoordigd door mr. E. Th. Kuster, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.J. Pieters, advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1996 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op 17 augustus 2019 is hij als toerist Aruba binnengekomen. Na verloop van de toegestane verblijfsperiode als toerist heeft hij het eiland niet verlaten. Op 7 januari 2021 is hij aangehouden omdat hij illegaal aan het werk was. Op diezelfde dag heeft de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister van Justitie) zijn uitzetting en zijn inbewaringstelling bevolen.
1.1.
Op 14 januari 2021 dient hij het asielverzoek in. Tegen de afwijzing daarvan maakt hij op 16 maart 2021 bezwaar. Vervolgens verzoekt hij het Gerecht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij de beslissing op het bezwaar in Aruba mag afwachten. Dat verzoek heeft het Gerecht bij beslissing van 21 juli 2021 op inhoudelijke gronden afgewezen.
Op 6 juli 2022 beveelt de minister van Justitie opnieuw zijn uitzetting en inbewaringstelling. Op verzoekt hij het Gerecht het uitzettingsbevel te schorsen totdat onherroepelijk op zijn bezwaar van 16 maart 2021 is beslist. Dit verzoek heeft het Gerecht bij de beslissing van 3 augustus 2022 afgewezen omdat in de beslissing van 21 juli 2021 al geoordeeld is dat er geen reden is om [appellant] toe te staan zijn asielverzoek in Aruba af te wachten.
1.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard omdat niet aannemelijk is gemaakt dat [appellant] voldoet aan de beoordelingselementen van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Venezuela risico loopt op een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
1.3.
Op 17 augustus 2022 is [appellant] Aruba uitgezet. Via Panama is hij op 18 augustus 2022 in Venezuela aangekomen.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft geoordeeld dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep. Er is namelijk onder begeleiding van de "United Nations High Commissioner for Refugees" (hierna: UNHCR) een hervestigingsprocedure gestart. Deze procedure is met succes op 23 december 2022 afgerond en heeft geleid tot hervestiging van [appellant] in Uruguay. Hij wenst zijn beroep te handhaven omdat hij stelt schade te hebben geleden door zijn uitzetting naar Venezuela. Het Gerecht begrijpt hieruit dat hij geen prijs meer stelt op een asielvergunning. In zoverre heeft hij geen belang bij het beroep tegen de bestreden beschikking. Hij kan volgens vaste rechtspraak nog een belang hebben als hij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van de bestreden beschikking, maar dat heeft hij niet gedaan.
Hoger beroep
3. [ [appellant] stelt dat hij zijn asielverzoek nimmer heeft prijsgegeven. Dat hij na zijn uitzetting via een spoedprocedure in Uruguay mag verblijven, betekent niet dat hij geen prijs meer stelt op behandeling van zijn asielverzoek in Aruba of dat hij daar geen belang bij heeft. De UNHCR heeft al geoordeeld dat hij een vluchteling is en dat hij niet naar Venezuela mocht en mag worden uitgezet. Daarnaast voert hij aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt schade te hebben geleden als gevolg van de afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming. Hij is als gevolg daarvan uitgezet naar een land waar hij onmenselijk is behandeld, hetgeen in strijd is met het EVRM. Na aankomst op de luchthaven in Venezuela is hij dagenlang gemarteld door de autoriteiten waardoor hij zowel fysieke als psychische schade heeft geleden. Zonder de afwijzing van zijn aanvraag om internationale bescherming zou deze schade niet zijn ontstaan.
3.1.
Het Hof overweegt dat procesbelang het belang is dat iemand heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat diegene voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft degene die opkomt tegen een beschikking, procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. Indien iemand stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van een beschikking en tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij die schade daadwerkelijk en als gevolg van de in geding zijnde beschikking heeft geleden, heeft diegene in beginsel ook belang bij inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
3.2.
Daargelaten of [appellant] ondanks zijn hervestiging in Uruguay nog prijs stelt op een asielvergunning, wat overigens in hoger beroep niet is gebleken, is er geen grond voor het oordeel dat zijn procesbelang bij deze procedure is komen te vervallen. [appellant] stelt immers vergoeding te wensen van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de afwijzing van zijn asielverzoek. Omdat [appellant] door die afwijzing niet beschikte over een verblijfstitel is het bij beschikking van 7 januari 2021 afgegeven bevel tot uitzetting door de minister van Justitie gehandhaafd en is hij uitgezet naar Venezuela. [appellant] heeft bovendien tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van zijn uitzetting schade heeft geleden. Hij heeft zijn eigen verklaring ingebracht waarin hij gedetailleerd beschrijft dat hij bij aankomst in Venezuela door de grensbewaking als militair is herkend waarna hij is vastgehouden en mishandeld. Deze verklaring wordt tot op zekere hoogte ondersteund door de brief van 13 februari 2023 van de UNHCRvertegenwoordiger, die te kennen heeft gegeven dat militairen die naar het buitenland zijn vertrokken risico’s lopen bij terugkeer in Venezuela en dat hij de uitzetting van [appellant] naar dat land als refoulement beschouwt. [appellant] is vervolgens door de UNHCR via een spoedprocedure buiten Venezuela hervestigd. Het Gerecht heeft mitsdien ten onrechte procesbelang afwezig geacht. Het betoog slaagt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het Hof zal de zaak met toepassing van artikel 53d, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak terugverwijzen naar het Gerecht om te worden hervat in de stand waarin de behandeling zich bevond.
5. De minister moet de proceskosten in hoger beroep vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten vast op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Over de proceskosten in beroep zal het Gerecht moeten beslissen in de uitspraak na de terugverwijzing.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 19 april 2023 in zaak nr. AUA202202592;
II.
verwijstde zaak naar het Gerecht in eerste aanleg van Aruba
terug;
III.
veroordeeltde minister van Arbeid, Integratie en Energie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
IV.
gelastdat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 75,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.