ECLI:NL:OGHACMB:2023:242

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
AUA2023H00109
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om internationale bescherming

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om internationale bescherming door de minister van Arbeid, Integratie en Energie. De appellant, geboren in Venezuela, had op 5 april 2018 een verzoek om internationale bescherming ingediend, dat op 23 december 2019 door de minister werd afgewezen. Na bezwaar en een daaropvolgende ongegrondverklaring van het bezwaar door de minister op 2 december 2022, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 14 juni 2023 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat de minister de bezwaarstukken niet in handen van de bezwaaradviescommissie (BAC) heeft gesteld en dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Het Hof oordeelde dat de bestreden beschikking van de minister vernietigd moest worden, maar dat de rechtsgevolgen daarvan in stand konden blijven, omdat de appellant ter zitting zijn asielrelaas had gedaan en geen inhoudelijke gronden had aangevoerd tegen de afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming. Het Hof heeft de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal op Afl. 2.800,- zijn vastgesteld, en heeft het Land Aruba gelast om het griffierecht van Afl. 100,- aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

AUA2023H00109
Datum uitspraak: 22 november 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 14 juni 2023 in zaak nr. AUA202204567, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Arbeid, Integratie en Energie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 23 december 2019 heeft de minister het door [appellant] ingediende verzoek om internationale bescherming, afgewezen.
Op 29 januari 2020, aangevuld op 7 februari 2020, heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 december 2022 heeft de minister [appellant] in de gelegenheid gesteld alsnog een machtiging over te leggen.
Bij beschikking van eveneens 2 december 2022 heeft de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 14 juni 2023 heeft het Gerecht het door [appellant] tegen de bestreden beschikking ingestelde beroep ongegrond verklaard en het tegen de brief ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2023. [appellant], bijgestaan door M.L. Hassell, is verschenen. Namens de minister is niemand verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1982 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op 10 juni 2017 is hij naar Aruba gereisd. Op 5 april 2018 heeft hij de minister verzocht om internationale bescherming. Tegen de afwijzing van dat verzoek heeft hij op 29 januari 2020 een bezwaarschrift ingediend. Op 7 februari 2020 heeft zijn gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Bij de brief van 2 december 2022 is [appellant] in de gelegenheid gesteld binnen een week alsnog een machtiging over te leggen. Bij de bestreden beschikking is het bezwaar ongegrond verklaard omdat niet aannemelijk is gemaakt dat [appellant] bij eventuele terugkeer naar Venezuela het risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

Aangevallen uitspraak

2. Het Gerecht heeft eerst overwogen dat het beroep voor zover gericht tegen de brief niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die brief geen beslissing behelst waartegen beroep kan worden ingesteld. In die brief wordt [appellant] slechts in de gelegenheid gesteld een geconstateerd verzuim te herstellen. Het is onwenselijk dat de minister op dezelfde datum gelegenheid tot verzuimherstel biedt en zonder dat af te wachten het bezwaarschrift ongegrond verklaard, maar van een gesplitste beschikking op bezwaar is geen sprake. Over de bestreden beschikking heeft het Gerecht overwogen dat [appellant] drie keer gehoord is op zijn beschermingsverzoek. Voorts heeft de voorzieningenrechter bij beslissing van 19 februari 2020 overwogen dat geenszins is gebleken dat [appellant] na terugkeer onderworpen zal worden een aan behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verder heeft het Gerecht vastgesteld dat [appellant] in februari 2020 uit Aruba is vertrokken en in januari 2021 illegaal is teruggereisd naar Aruba. In de tussenliggende periode heeft hij in Venezuela gewoond en negen maanden in Colombia. Daar heeft hij niet om internationale bescherming verzocht. Ook is vastgesteld dat er meerdere procedures zijn gevoerd tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar en dat tijdens die zitting geen gebruik is gemaakt van de geboden gelegenheid zijn asielrelaas te doen omdat hij eerst de bezwaarfase wil doorlopen. De beschikking is bijna drie jaar na het ingediende bezwaarschrift gegeven. Gelet hierop en dat in bezwaar geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die ertoe hadden moeten leiden dat de minister bij heroverweging tot een andere beslissing had moeten komen, heeft de minister redelijkerwijs kunnen beschikken. Over de afwijzing van het verzoek, heeft het Gerecht als volgt overwogen. Ter zitting heeft [appellant] zijn asielrelaas gedaan. Het lag op zijn weg zijn vrees voor terugkeer naar Venezuela aannemelijk te maken. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de minister op goede gronden geconcludeerd dat [appellant] niet als vluchteling kan worden aangemerkt in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat hij onderworpen zal worden een aan behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

Hoger beroep

3. [ [appellant] betoogt dat wel sprake is van gesplitste besluitvorming. Een buitenbehandelingstelling van het bezwaarschrift moet worden aangemerkt als een weigering op het bezwaarschrift te beschikken. [appellant] voert ook aan dat het Gerecht zijn beroepsgrond dat de minister het bezwaarschrift niet in handen heeft gesteld van de bezwaaradviescommissie (hierna: BAC), ten onrechte onbesproken heeft gelaten. Alleen al daarom kan de uitspraak niet in stand blijven. Hij voert onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof opnieuw aan dat het bezwaarschrift van 29 januari 2020 in strijd met artikel 15 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) niet in handen is gesteld van de BAC en dat dat alsnog moet gebeuren. Voorts is in strijd met artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a, van de Lar ook een hoorzitting ten onrechte achterwege gelaten. Van een kennelijk ongegrond bezwaar was geen sprake. Daar komt bij dat het aanvullende bezwaarschrift van 7 februari 2020 niet bij de beoordeling is betrokken. In asielzaken is het doorlopen van de in de Lar voorgeschreven bezwaarschriftenprocedure zeer belangrijk.
3.1.
Artikel 15, aanhef en onder a, van de Lar, voor zover hier van belang, luidt:
"Tenzij het bestuursorgaan het bezwaarschrift […] niet-ontvankelijk heeft verklaard, stelt het het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen van de bezwaaradviescommissie:
a. uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift, […]" blijft om op een bezwaarschrift te beschikken."
Artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a, luidt:
"Een hoorzitting kan achterwege blijven:
a. indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, […]".
3.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat de brief van 2 december 2022 geen beslissing behelst waartegen op grond van de Lar beroep kan worden ingesteld. Van een weigering op het bezwaarschrift te beschikken is geen sprake nu het bezwaarschrift bij beschikking van eveneens 2 december 2022 ongegrond is verklaard.
Wat het betoog over artikel 15 van de Lar betreft, stelt het Hof vast dat het Gerecht er in zijn uitspraak ongemotiveerd van is uitgegaan dat het bezwaarschrift in handen van de BAC is gesteld, terwijl [appellant] had aangevoerd dat dit niet is gebeurd. Uit de gedingstukken blijkt ook niet dat de minister gevolg heeft gegeven aan artikel 15 van de Lar. Gelet op de vaste rechtspraak van het Hof slaagt de beroepsgrond omdat niet is gebleken dat de minister het bezwaarschrift in handen heeft gesteld van de BAC en de minister het bezwaarschrift ook niet nietontvankelijk heeft verklaard (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2009, ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN668). Uit de bestreden beschikking blijkt verder niet op welke gronden de minister ervan heeft afgezien om [appellant] zelf te horen. Daarom slaagt deze beroepsgrond ook. De bestreden beschikking komt voor vernietiging in aanmerking.
3.3.
Het Hof ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand te laten. [appellant] heeft ter zitting namelijk zijn asielrelaas gedaan. Verder is de inhoudelijke beoordeling door het Gerecht, zoals weergegeven in 2, juist. Het Hof voegt daaraan toe dat [appellant], ook in hoger beroep, geen enkele inhoudelijke grond heeft gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming.
Slotsom
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de bestreden beschikking vernietigen en de rechtsgevolgen daarvan in stand laten. Dat betekent dat de beslissing van de minister om het verzoek om internationale bescherming van [appellant] van 5 april 2018 af te wijzen, in stand blijft.
5. De minister moet de proceskosten vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten in beroep vast op een bedrag van NA
f1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in hoger beroep op een bedrag van NA
f1.400,- (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 14 juni 2023 in zaak nr. AUA202204567;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van 2 december 2022
gegrond;
III.
vernietigtde beschikking van de minister van Arbeid, Integratie en Energie van 2 december 2022;
IV.
bepaaltdat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking geheel in stand blijven;
V.
veroordeeltde minister van Arbeid, Integratie en Energie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
VI.
gelastdat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.