4.1De van belang zijnde verdragsbepalingen en Nederlandse (gedelegeerde) regelgeving luiden als volgt.
4.1.1Artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 1 Protocol nr. 12 bij het EVRM:
Artikel 14. Verbod van discriminatie
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Protocol nr. 12 Artikel 1. Algemeen verbod van discriminatie
1 Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2 Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
4.1.2Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR):
Artikel 26
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
4.1.3Artikel 1, 93 en 132a Grondwet:
Artikel 1
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Artikel 93
Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.
Artikel 132a
Bij de wet kunnen in het Caribische deel van Nederland andere territoriale openbare lichamen dan provincies en gemeenten worden ingesteld en opgeheven.
(…)
(…)
Voor deze openbare lichamen kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
4.1.4De artikelen 1 onder c, 2 lid 1 en 2 en 4 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: IBES):
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
(…)
c. openbare lichamen: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 2
1. In de openbare lichamen zijn de doorlopende teksten van de in de bijlage bij deze wet genoemde Nederlands-Antilliaanse regelingen, zoals deze bij besluit van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 oktober 2010 zijn vastgesteld en ter inzage zijn gelegd bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling van toepassing overeenkomstig de status die de bijlage vermeldt. De regelingen worden in hun aldus verkregen status aangehaald op de wijze die de bijlage vermeldt.
2. Andere wettelijke regelingen dan die, bedoeld in het eerste lid, zijn in de openbare lichamen alleen van toepassing voor zover:
a. dit bij wettelijk voorschrift is bepaald;
b. op andere wijze onmiskenbaar uit enig wettelijk voorschrift volgt dat die wettelijke voorschriften in de openbare lichamen van toepassing zijn.
Artikel 4
Indien in een wettelijk voorschrift dat niet ingevolge artikel 2, eerste of tweede lid, van toepassing is in de openbare lichamen, onderscheid wordt gemaakt tussen het land Nederland en de andere landen van het Koninkrijk, wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, onder «Nederland» verstaan het Europese deel van Nederland en worden de openbare lichamen gelijkgesteld met andere landen van het Koninkrijk.
In de in artikel 2 lid 1 bedoelde bijlage is onder de regelingen die de status van wet verkrijgen vermeld de (tot 10 oktober 2010 in de Nederlandse Antillen geldende) Advocatenlandsverordening 1959 (met als citeertitel Advocatenwet BES).
4.1.5Artikel 23 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden:
1. De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt geregeld bij rijkswet.
4.1.6De artikelen 1 en 8 van de Rijkswet rechtsmacht HR:
Artikel 1
1. De Hoge Raad der Nederlanden neemt ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover in deze Rijkswet niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, kennis van een beroep in cassatie, ingesteld hetzij door partijen, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
2. De rechtsstelsels van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gelden niet als rechtsstelsels van vreemde staten in de zin van artikel 79, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Artikel 8
De zaak kan bij de Hoge Raad ook worden bepleit door advocaten, ingeschreven bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
4.1.7De artikelen 407 lid 1 en 3, 409 lid 1 (met betrekking tot vonnissen), en 426a en 426b (met betrekking tot beschikkingen) van het (Nederlandse) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv Nl):
Artikel 407
1. Het beroep in cassatie wordt ingesteld door een procesinleiding, die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en wordt ingediend op de wijze bedoeld in artikel 397.
(…)
3. De eiser is gehouden in de procesinleiding een advocaat bij de Hoge Raad aan te wijzen, die hem in het geding zal vertegenwoordigen, op straffe van nietigheid.
Artikel 409
1. De verweerder kan alleen verschijnen vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, die verklaart als zodanig op te treden.
Artikel 426a
1. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een procesinleiding, die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en wordt ingediend op de wijze bedoeld in artikel 397.
Artikel 426b
De verweerder heeft voor het indienen van een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verweerschrift een termijn van drie weken nadat de griffier hem heeft bericht over de indiening van het cassatieberoep. Artikel 276, is van overeenkomstige toepassing op het bericht van de griffier.
4.1.8De artikelen 1, 2 lid 1 en 2, 9b, 9c en 9j van de (in het Europese deel van Nederland geldende) Advocatenwet:
Artikel 1
1. De advocaten worden ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
2. De inschrijving als advocaat geschiedt onvoorwaardelijk.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid geschiedt de inschrijving voorwaardelijk indien de verzoeker niet in het bezit is van een verklaring als bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, (…). Wordt een verklaring of erkenning als bedoeld in de eerste volzin nadien alsnog overlegd, dan wordt van rechtswege het voorwaardelijk karakter aan de inschrijving ontnomen.
Artikel 2
1. Bevoegd om te verzoeken om inschrijving als advocaat is een ieder:
a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend;
b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen;
c. die beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten.
Artikel 9b
1. Elke advocaat (…) is verplicht gedurende de eerste drie jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een andere advocaat - hierna te noemen de patroon - en bij deze kantoor te houden.
2. (…)
3. Van de verplichting van de stagiaire bij een patroon kantoor te houden kan de raad vrijstelling verlenen, indien naar het oordeel van de raad een behoorlijke praktijkuitoefening, waaronder de financiering van de praktijk en de dekking van het risico van de beroepsaansprakelijkheid van de stagiaire, overeenkomstig de daaromtrent gestelde voorschriften bij of krachtens deze wet, verzekerd is. (…)
4. (…)
5. Van het met gunstig gevolg voltooien van de stage wordt door de raad van de orde in het arrondissement een verklaring aan de stagiaire verstrekt.
6. (…)
7. (…)
Artikel 9c
1. De Nederlandse orde van advocaten draagt zorg voor een opleiding voor stagiaires en stelt de stagiaire in de gelegenheid deze opleiding te volgen die met een examen wordt afgesloten.
2. De volgende onderwerpen, de opleiding als bedoeld in het eerste lid betreffende, worden nader vastgesteld bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28, tenzij daarin bij algemene maatregel van bestuur is voorzien:
a. de inhoud en de duur van de opleiding;
b. de omvang van het examen en de wijze waarop het examen wordt afgenomen;
c. de eisen voor de toelating tot het afleggen van het examen;
d. de eisen voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen van het examen;
e. de aan de stagiaire in rekening te brengen cursus- en examengelden.
Artikel 9j
1. Een advocaat bij de Hoge Raad is een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van wie uit de aantekening op het tableau blijkt dat hij die hoedanigheid heeft.
2. Aantekening op het tableau vindt plaats door de secretaris van de algemene raad op verzoek van de advocaat, na overlegging van een verklaring dat de advocaat voldoet aan de toetredingseisen, bedoeld in het derde lid, onder a. De secretaris van de algemene raad doet van iedere aantekening of doorhaling daarvan op het tableau mededeling aan de advocaat en de griffier van de Hoge Raad.
3. Het college van afgevaardigden stelt bij of krachtens verordening regels over het verkrijgen, het behouden en het verliezen van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad, alsmede de aantekening op het tableau. De verordening bevat in elk geval regels over:
a. de aan deze advocaten te stellen eisen van vakbekwaamheid, bestaande uit toetredingseisen en permanente eisen van scholing en praktijk, in het bijzonder op het terrein van het procesrecht;
b. de ontwikkeling van deze eisen, de opleiding en de examinering;
c. het verkrijgen van een vrijstelling voor bepaalde onderdelen van de opleiding of de examinering;
d. de advisering over en het houden van toezicht op het gestelde onder b en c; en
e. de afgifte van de verklaring dat een advocaat voldoet aan de eisen, bedoeld onder a.
4. Bij of krachtens de verordening kan een onderscheid worden gemaakt in regels als bedoeld in het derde lid die gelden voor het optreden bij de Hoge Raad in burgerlijke zaken, strafzaken of belastingzaken.
5. De algemene raad draagt zorg voor de uitvoering van de aangelegenheden, bedoeld in het derde lid.
6. De algemene raad kan in uitzonderlijke gevallen desgevraagd vrijstelling verlenen van het vereiste in het eerste lid van onvoorwaardelijke inschrijving als advocaat.
7. (…)
8. Tegen een beslissing tot weigering van het verzoek om aantekening op het tableau als advocaat bij de Hoge Raad, alsmede tegen een beslissing tot weigering van de vrijstelling als bedoeld in het zesde lid, kan de advocaat binnen zes weken na de bekendmaking van de weigering beroep instellen bij het hof van discipline. Artikel 9, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.1.9Artikel 4.9 van de Verordening op de advocatuur (ter uitvoering van artikel 9j lid 3 Advocatenwet):
1.
De algemene raad geeft op verzoek van een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat de verklaring, bedoeld in artikel 9j, tweede lid, van de Advocatenwet, af, indien hij:
a.
in de twaalf maanden voorafgaand aan het verzoek ten minste tien opleidingspunten heeft behaald op terreinen die leiden tot verdieping van zijn kennis van het burgerlijk recht, het burgerlijk procesrecht en de beheersing van de cassatietechniek; en
b.
met goed gevolg een mondeling examen heeft afgelegd, waardoor blijkt dat hij voldoende kennis heeft van de beginselen, uitgangspunten en regels van het burgerlijk procesrecht, in het bijzonder het appel- en cassatieprocesrecht, alsmede van onderdelen van het privaatrecht op een voor de praktijk van de advocaat relevant rechtsgebied.
2.
De algemene raad kan vrijstelling verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, indien een advocaat voorafgaand aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, niet ingeschreven was als advocaat en aantoont bekwaamheid te hebben verworven die actueel is en evident gelijkwaardig is aan de in het eerste lid, onderdeel a, gestelde eisen.
3.
Artikel 4.4, vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op het behalen van de opleidingspunten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
4.
Het examen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt afgenomen nadat een advocaat heeft aangetoond te voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, voor zover hij daarvoor geen vrijstelling heeft gekregen, en de voor het examen verschuldigde vergoeding heeft voldaan.[
5.
(…)
6.
(…)
7.
(…)
8.
De algemene raad geeft van de afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 9j, tweede lid, van de Advocatenwet, kennis aan de secretaris van de algemene raad en de raad van de orde. Met de kennisgeving aan de secretaris van de algemene raad wordt de advocaat geacht een verzoek aan de secretaris van de algemene raad te hebben gedaan ter verkrijging van de voorwaardelijke aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’ in burgerlijke zaken.
4.1.10De artikelen 1, 2, 10 en 12 tot en met 17 van de Advocatenwet BES:
Artikel 1
1. Bevoegd om aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba schriftelijk inschrijving als advocaat te verzoeken is degene:
a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een universiteit als bedoeld in artikel 24, eerste lid, Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de graad van Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend;
b. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit als bedoeld in artikel artikel 24, eerste lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts nadere regels worden gesteld aan de beroepsvereisten.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden verleend door een universiteit of een hogeschool of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onder a, gelijk worden gesteld aan de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.
3. Bij het verzoek worden overgelegd de nodige stukken ten bewijze dat de verzoeker aan de in het eerste of tweede lid gestelde vereisten voldoet.
Artikel 2
1. Alvorens op een verzoek als in artikel 1 bedoeld te beslissen, wint het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gehoord de procureur-generaal, advies in van de raad van toezicht.
2. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan de inschrijving bij een met redenen omklede beschikking weigeren, doch niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de verzoeker.
3. Het is tot die weigering verplicht indien:
a. de verzoeker niet voldoet aan de in artikel 1 gestelde vereisten voor inschrijving;
b. de verzoeker niet zijn woonplaats heeft binnen Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
c. gegronde vrees bestaat, dat de verzoeker als advocaat in breuk zal maken op voor de advocaten geldende algemene verordeningen en besluiten of dat zijn inschrijving uit anderen hoofde de eer van de stand der advocaten schaden zal.
4. Indien bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen bezwaar tegen de inschrijving bestaat, wordt verzoeker, na de in artikel 4 vermelde eed of belofte te hebben afgelegd, op een daartoe door de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bijgehouden lijst als advocaat ingeschreven en wordt hem op zijn verzoek een bewijs der inschrijving uitgereikt.
5. Door een inschrijving als in het vorige lid bedoeld wordt de bevoegdheid verkregen om in Bonaire, Sint Eustatius en Saba het beroep van advocaat uit te oefenen, onverminderd het bepaalde in paragraaf 3 van deze wet.
Artikel 10
1. De advocaat die niet in het bezit is van de verklaring, bedoeld in artikel 16, hierna te noemen: de stagiaire, is verplicht de praktijk uit te oefenen onder toezicht van een patroon en bij deze kantoor te houden, tenzij hij elders binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn stage heeft voltooid en ter zake een stageverklaring heeft verkregen.
2. De raad van toezicht kan de stagiaire vrijstelling verlenen van de verplichting om bij zijn patroon kantoor te houden. Een patroon bij wie niet door de stagiaire kantoor gehouden wordt, wordt aangeduid als buiten-patroon.
3. De raad van toezicht kan vrijstelling verlenen van de verplichting tot uitoefening van de praktijk onder toezicht van een patroon.
4. Indien de in het derde lid bedoelde vrijstelling onvoorwaardelijk is verleend, wordt de verkrijger daarvan geacht in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 16.
Artikel 12
1. Patroon kan slechts zijn een advocaat die gedurende ten minste zeven jaren in het Koninkrijk der Nederlanden de advocatuur daadwerkelijk heeft uitgeoefend.
2. De raad van toezicht is bevoegd in bijzondere gevallen de in het eerste lid bedoelde termijn te verkorten, doch niet tot minder dan vijf jaren.
Artikel 13
1. Elk patronaat behoeft vooraf de schriftelijke goedkeuring van de raad van toezicht.
2. Tegen weigering van de goedkeuring kan zowel de stagiaire als de patroon bij de raad van appèl in beroep gaan.
Artikel 14
1. De stage begint op de dag waarop de stagiaire de uitoefening van de praktijk onder toezicht van de patroon aanvangt, doch niet vóór de dag waarop de stagiaire overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 beëdigd is. De patroon brengt het tijdstip van de aanvang van de stage onverwijld ter kennis van de raad van toezicht.
2. De stage eindigt tussentijds:
a. ambtshalve door een beslissing van de raad van toezicht;
b. na opzegging door de stagiaire, van welke opzegging de patroon onverwijld schriftelijk kennis geeft aan de raad van toezicht;
c. krachtens onderling goedvinden van de patroon en de stagiaire, van welke wijze van beëindiging van de stage de patroon onverwijld schriftelijk kennis geeft aan de raad van toezicht;
d. na goedkeuring door de raad van toezicht van een opzegging door de patroon.
3. Van de in het vorige lid onder a en d bedoelde beslissing en de weigering door de raad van toezicht de opzegging door de patroon goed te keuren staat beroep open op de raad van appèl.
4. De in het tweede lid onder d bedoelde goedkeuring wordt alleen geweigerd, indien de opzegging jegens de stagiaire onredelijk is.
5. De Wet beëindiging arbeidsovereenkomsten BES is niet van toepassing op een met de stagiaire bestaande arbeidsovereenkomst.
Artikel 15
1. De stagiaire die kantoor houdt bij zijn patroon is gehouden de hem door de patroon opgedragen werkzaamheden te verrichten.
2. De patroon is gehouden de stagiaire passende arbeid te verschaffen en de stage mede aan diens opleiding dienstbaar te maken.
3. Na voorafgaande toestemming van de raad van toezicht kan de patroon aan de stagiaire de verplichting opleggen tot het volgen van rechtstheoretische en/of praktijkgerichte cursussen.
Artikel 16
1. De raad van toezicht geeft, de patroon en de stagiaire gehoord, aan de stagiaire wiens stage naar het oordeel van de raad van toezicht naar behoren is geweest en drie jaren heeft geduurd, een verklaring dat de stage is voltooid.
2. De raad van toezicht kan de termijn van drie jaren verkorten of in bijzondere gevallen verlengen.
3. Tegen weigering van afgifte van de in het eerste lid bedoelde verklaring en verlenging van de stage-periode staat aan de stagiaire beroep op de raad van appèl open.
Artikel 17
De raad van toezicht is bevoegd aan zijn op grond van de artikelen 10, tweede en derde lid, 12, tweede lid, 14, tweede lid onder d en 16, tweede lid genomen beslissingen voorwaarden te verbinden, welke niet de verplichting tot het volgen van enige cursus of tot het afleggen van een proeve van bekwaamheid mogen inhouden.