ECLI:NL:OGHACMB:2023:224

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
BON2022H00016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van Bonairiaanse advocaat tot de cassatiebalie en de rechtvaardiging van het gemaakte onderscheid

In deze zaak verzoekt [Appellant], een advocaat die kantoor houdt op Bonaire, om toelating tot de civiele cassatiebalie bij de Hoge Raad. Hij stelt dat de huidige regelgeving hem discrimineert, aangezien Bonaire sinds 10 oktober 2010 onderdeel is van Nederland. Het Hof oordeelt dat er voor het gemaakte onderscheid tussen Bonairiaanse en Europees-Nederlandse advocaten een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Het Hof bevestigt het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg dat de vorderingen van [Appellant] moeten worden afgewezen. De procedure begon met een verzoek van [Appellant] aan de Nederlandse Orde van Advocaten om hem in te schrijven als advocaat bij de Hoge Raad, wat werd afgewezen. Het Hof concludeert dat de Advocatenwet alleen van toepassing is op advocaten die zijn ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten, en dat [Appellant] niet aan deze vereisten voldoet. Het Hof wijst erop dat de organisatie van de advocatuur in Caribisch Nederland verschilt van die in Europees Nederland, wat een legitieme reden vormt voor het onderscheid in behandeling. De slotsom is dat het Gerecht de vorderingen van [Appellant] terecht heeft afgewezen en dat hij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2023
UITSPRAAK: 21 november 2023
ZAAKNRS: BON202100002 – BON2022H00016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
mr. [APPELLANT],
mede kantoorhoudend te Bonaire,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
procederend in persoon,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend in Den Haag,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. L.F.F.M. Drissen en J.W.H. van Wijk.
Partijen worden hierna (ook) [Appellant] en de Staat genoemd.
Samenvatting
In deze zaak gaat het in het kort om het volgende. [Appellant] is advocaat, mede kantoorhoudend op Bonaire. Hij wil toegelaten worden als civiel advocaat bij de Hoge Raad en/of tot de opleiding tot civiel advocaat bij de Hoge Raad. Voor zover de geldende regelgeving daaraan in de weg staat betoogt [Appellant] dat er sprake is van discriminatie, omdat Bonaire sinds 10 oktober 2010 onderdeel is van Nederland. Het Hof komt net als het Gerecht in Bonaire tot het oordeel dat er voor het gemaakte onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat en wijst de vorderingen van [Appellant] af.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 26 januari 2022 en eindvonnis van 30 maart 2022.
1.2 [
Appellant] is in hoger beroep gekomen van het eindvonnis door indiening op 9 mei 2022 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij een op 20 juni 2022 ter griffie ingediende memorie van grieven heeft hij grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de Staat in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep, alles uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Bij memorie van antwoord, ingediend op 23 augustus 2022, heeft de Staat de grieven bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, zal bevestigen, met veroordeling van [Appellant] in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Op de zitting van 6 februari 2023 heeft mondeling pleidooi plaatsgevonden in het gerechtsgebouw te Bonaire. Aldaar is verschenen [Appellant]. Namens de Staat is mr. Drissen verschenen en is via een videoverbinding met Nederland mr. Van Wijk verschenen. Partijen hebben gepleit conform hun overgelegde pleitnota’s en er zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten, die deels al door het Gerecht waren vastgesteld (zie rov. 3. t/m 7. van het tussenvonnis van 26 januari 2022).
2.1.1 [
Appellant] is advocaat en oefent zijn werkzaamheden uit onder de naam [Naam bedrijf].
2.1.2
Op 27 september 2012 heeft [Appellant] aan de Nederlandse Orde van Advocaten (de Nova) verzocht hem (voorlopig) in te schrijven als advocaat bij de Hoge Raad.
2.1.3
Bij beslissing van 12 december 2012 heeft de secretaris van de Nova het verzoek van [Appellant] afgewezen, kort gezegd omdat de (in Europees Nederland geldende) Advocatenwet niet op hem van toepassing is. [Appellant] heeft vervolgens op 19 december 2012 beroep ingesteld tegen deze beslissing.
2.1.4
Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 30 september 2013 het beroep van [Appellant] afgewezen. Het heeft daarin onder meer het volgende overwogen:
3.2
Appellant stelt dat de secretaris in strijd met het discriminatieverbod van artikel 1 Grondwet handelt door inschrijving te weigeren. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen nu appellant niet op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten staat ingeschreven en hij derhalve niet aan de vereisten voor toepassing van artikel 9j Advocatenwet voldoet. Dat appellant Nederlander is maakt dit niet anders. Het is niet aan het hof om het verschil in behandeling tussen binnen het Koninkrijk gevestigde advocaten van Nederlandse nationaliteit op grond van de hiervoor besproken nieuwe wetsbepalingen te beoordelen.
3.3
Appellant beroept zich tevens op artikel 407 vierde lid Rv. Dit beroep kan hem niet baten nu deze bepaling met zich brengt dat appellant, als hij een cassatieadvocaat wenst in te schakelen zich niet meer, zoals dat tot 1 juli 2012 wel het geval was, dient te wenden tot een advocaat die gevestigd is in het arrondissement Den Haag, maar zich kan wenden tot een advocaat die op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten staat ingeschreven en tevens beschikt over de aantekening als bedoeld in artikel 9j Advocatenwet’.
2.1.5
In een advies aan de President van de Hoge Raad en de Procureur Generaal bij de Hoge Raad van 27 juni 2013 heeft een Werkgroep onder voorzitterschap van mr. A.J.A. van Dorst, vicepresident bij de Hoge Raad – onder meer – geadviseerd over de vraag of voor de in het Caribisch deel van het Koninkrijk gevestigde advocaten de mogelijkheid moet worden geopend de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad te verkrijgen. In het advies heeft de Werkgroep op deze vraag geantwoord:
(…) Gelijk in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet versterking cassatierechtspraak is opgemerkt met betrekking tot het feit dat niet valt in te zien waarom niet iedere in Nederland gevestigde advocaat die in staat is om kwalitatief goede cassatieschriftuur in te dienen, niet als advocaat bij de Hoge Raad zou mogen optreden vanwege de enkele omstandigheid dat hij geen kantoor houdt in het arrondissement Den Haag, valt niet in te zien waarom niet iedere advocaat gevestigd in het Caribische deel van het Koninkrijk evenzeer in staat zou zijn kwalitatief goede cassatieschrifturen in te dienen en waarom hem de mogelijkheid van het verkrijgen van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad zou moeten worden onthouden. Een onderscheid maken tussen in het Europees deel van het Koninkrijk gevestigde advocaten en die zijn gevestigd in het Caribische deel van het Koninkrijk, komt in dit opzicht niet gerechtvaardigd voor.
Gelet op de ratio van het instellen van een gespecialiseerde cassatiebalie, kort gezegd het verbeteren van de kwaliteit van de cassatieschrifturen teneinde de Hoge Raad in staat te stellen zijn kerntaken adequaat uit te oefenen, dienen voor advocaten in het Caribisch deel van het Koninkrijk gelijke eisen te gelden als voor in Nederland gevestigde advocaten die de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad wensen te verkrijgen. In de omstandigheid dat sommige van die eisen een hoge drempel kunnen vormen voor advocaten die zijn gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk, ziet de Werkgroep geen aanleiding te adviseren voor hen andere of minder zware eisen te stellen aan het verkrijgen en behouden van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad. Het stellen van andere of minder zware eisen zou immers rechtstreeks indruisen tegen de ratio van de Wet versterking cassatierechtspraak.

3.De procedure bij het Gerecht

3.2 [
Appellant] heeft gevorderd dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht verklaart dat [Appellant] het beroep van advocaat uitoefent in het land Nederland,
b. voor recht verklaart dat [Appellant] als advocaat in Bonaire moet worden beschouwd als een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat in de zin van artikel 9j van de Advocatenwet, althans dat de uitsluiting van [Appellant] als advocaat in de zin van artikel 9j van de Advocatenwet onrechtmatig is,
c. voor recht verklaart dat het onderscheid tussen [Appellant] als advocaat op Bonaire ten opzichte van advocaten in het Europese deel van Nederland voor wat betreft de mogelijkheid om toegelaten te worden als cassatieadvocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden onrechtmatig is,
d. voor recht verklaart dat de uitsluiting van [Appellant], zijnde advocaat in Bonaire en dus in Nederland, om in civiele zaken als aangegeven in artikel 8 van de Rijkswet Cassatierechtspraak als volledig bevoegde cassatieadvocaat te kunnen optreden (dus niet alleen om de zaak te bepleiten) onrechtmatig is,
e. de Staat veroordeelt tot betaling van een vanwege de aangegeven onrechtmatige daad veroorzaakte schade, op te maken bij staat.
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [Appellant] in de kosten.

4.Relevante bepalingen

4.1
De van belang zijnde verdragsbepalingen en Nederlandse (gedelegeerde) regelgeving luiden als volgt.
4.1.1
Artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 1 Protocol nr. 12 bij het EVRM:
Artikel 14. Verbod van discriminatie
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Protocol nr. 12 Artikel 1. Algemeen verbod van discriminatie
1 Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2 Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
4.1.2
Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR):
Artikel 26
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
4.1.3
Artikel 1, 93 en 132a Grondwet:
Artikel 1
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Artikel 93
Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.
Artikel 132a
Bij de wet kunnen in het Caribische deel van Nederland andere territoriale openbare lichamen dan provincies en gemeenten worden ingesteld en opgeheven.
(…)
(…)
Voor deze openbare lichamen kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
4.1.4
De artikelen 1 onder c, 2 lid 1 en 2 en 4 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: IBES):
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
(…)
c. openbare lichamen: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 2
1. In de openbare lichamen zijn de doorlopende teksten van de in de bijlage bij deze wet genoemde Nederlands-Antilliaanse regelingen, zoals deze bij besluit van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 oktober 2010 zijn vastgesteld en ter inzage zijn gelegd bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling van toepassing overeenkomstig de status die de bijlage vermeldt. De regelingen worden in hun aldus verkregen status aangehaald op de wijze die de bijlage vermeldt.
2. Andere wettelijke regelingen dan die, bedoeld in het eerste lid, zijn in de openbare lichamen alleen van toepassing voor zover:
a. dit bij wettelijk voorschrift is bepaald;
b. op andere wijze onmiskenbaar uit enig wettelijk voorschrift volgt dat die wettelijke voorschriften in de openbare lichamen van toepassing zijn.
Artikel 4
Indien in een wettelijk voorschrift dat niet ingevolge artikel 2, eerste of tweede lid, van toepassing is in de openbare lichamen, onderscheid wordt gemaakt tussen het land Nederland en de andere landen van het Koninkrijk, wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, onder «Nederland» verstaan het Europese deel van Nederland en worden de openbare lichamen gelijkgesteld met andere landen van het Koninkrijk.
In de in artikel 2 lid 1 bedoelde bijlage is onder de regelingen die de status van wet verkrijgen vermeld de (tot 10 oktober 2010 in de Nederlandse Antillen geldende) Advocatenlandsverordening 1959 (met als citeertitel Advocatenwet BES).
4.1.5
Artikel 23 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden:
1. De rechtsmacht van de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van rechtszaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt geregeld bij rijkswet.
4.1.6
De artikelen 1 en 8 van de Rijkswet rechtsmacht HR:
Artikel 1
1. De Hoge Raad der Nederlanden neemt ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover in deze Rijkswet niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, kennis van een beroep in cassatie, ingesteld hetzij door partijen, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
2. De rechtsstelsels van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gelden niet als rechtsstelsels van vreemde staten in de zin van artikel 79, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Artikel 8
De zaak kan bij de Hoge Raad ook worden bepleit door advocaten, ingeschreven bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
4.1.7
De artikelen 407 lid 1 en 3, 409 lid 1 (met betrekking tot vonnissen), en 426a en 426b (met betrekking tot beschikkingen) van het (Nederlandse) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv Nl):
Artikel 407
1. Het beroep in cassatie wordt ingesteld door een procesinleiding, die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en wordt ingediend op de wijze bedoeld in artikel 397.
(…)
3. De eiser is gehouden in de procesinleiding een advocaat bij de Hoge Raad aan te wijzen, die hem in het geding zal vertegenwoordigen, op straffe van nietigheid.
Artikel 409
1. De verweerder kan alleen verschijnen vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, die verklaart als zodanig op te treden.
Artikel 426a
1. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een procesinleiding, die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en wordt ingediend op de wijze bedoeld in artikel 397.
Artikel 426b
De verweerder heeft voor het indienen van een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verweerschrift een termijn van drie weken nadat de griffier hem heeft bericht over de indiening van het cassatieberoep. Artikel 276, is van overeenkomstige toepassing op het bericht van de griffier.
4.1.8
De artikelen 1, 2 lid 1 en 2, 9b, 9c en 9j van de (in het Europese deel van Nederland geldende) Advocatenwet:
Artikel 1
1. De advocaten worden ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
2. De inschrijving als advocaat geschiedt onvoorwaardelijk.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid geschiedt de inschrijving voorwaardelijk indien de verzoeker niet in het bezit is van een verklaring als bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, (…). Wordt een verklaring of erkenning als bedoeld in de eerste volzin nadien alsnog overlegd, dan wordt van rechtswege het voorwaardelijk karakter aan de inschrijving ontnomen.
Artikel 2
1. Bevoegd om te verzoeken om inschrijving als advocaat is een ieder:
a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend;
b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen;
c. die beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten.
Artikel 9b
1. Elke advocaat (…) is verplicht gedurende de eerste drie jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een andere advocaat - hierna te noemen de patroon - en bij deze kantoor te houden.
2. (…)
3. Van de verplichting van de stagiaire bij een patroon kantoor te houden kan de raad vrijstelling verlenen, indien naar het oordeel van de raad een behoorlijke praktijkuitoefening, waaronder de financiering van de praktijk en de dekking van het risico van de beroepsaansprakelijkheid van de stagiaire, overeenkomstig de daaromtrent gestelde voorschriften bij of krachtens deze wet, verzekerd is. (…)
4. (…)
5. Van het met gunstig gevolg voltooien van de stage wordt door de raad van de orde in het arrondissement een verklaring aan de stagiaire verstrekt.
6. (…)
7. (…)
Artikel 9c
1. De Nederlandse orde van advocaten draagt zorg voor een opleiding voor stagiaires en stelt de stagiaire in de gelegenheid deze opleiding te volgen die met een examen wordt afgesloten.
2. De volgende onderwerpen, de opleiding als bedoeld in het eerste lid betreffende, worden nader vastgesteld bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28, tenzij daarin bij algemene maatregel van bestuur is voorzien:
a. de inhoud en de duur van de opleiding;
b. de omvang van het examen en de wijze waarop het examen wordt afgenomen;
c. de eisen voor de toelating tot het afleggen van het examen;
d. de eisen voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen van het examen;
e. de aan de stagiaire in rekening te brengen cursus- en examengelden.
Artikel 9j
1. Een advocaat bij de Hoge Raad is een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van wie uit de aantekening op het tableau blijkt dat hij die hoedanigheid heeft.
2. Aantekening op het tableau vindt plaats door de secretaris van de algemene raad op verzoek van de advocaat, na overlegging van een verklaring dat de advocaat voldoet aan de toetredingseisen, bedoeld in het derde lid, onder a. De secretaris van de algemene raad doet van iedere aantekening of doorhaling daarvan op het tableau mededeling aan de advocaat en de griffier van de Hoge Raad.
3. Het college van afgevaardigden stelt bij of krachtens verordening regels over het verkrijgen, het behouden en het verliezen van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad, alsmede de aantekening op het tableau. De verordening bevat in elk geval regels over:
a. de aan deze advocaten te stellen eisen van vakbekwaamheid, bestaande uit toetredingseisen en permanente eisen van scholing en praktijk, in het bijzonder op het terrein van het procesrecht;
b. de ontwikkeling van deze eisen, de opleiding en de examinering;
c. het verkrijgen van een vrijstelling voor bepaalde onderdelen van de opleiding of de examinering;
d. de advisering over en het houden van toezicht op het gestelde onder b en c; en
e. de afgifte van de verklaring dat een advocaat voldoet aan de eisen, bedoeld onder a.
4. Bij of krachtens de verordening kan een onderscheid worden gemaakt in regels als bedoeld in het derde lid die gelden voor het optreden bij de Hoge Raad in burgerlijke zaken, strafzaken of belastingzaken.
5. De algemene raad draagt zorg voor de uitvoering van de aangelegenheden, bedoeld in het derde lid.
6. De algemene raad kan in uitzonderlijke gevallen desgevraagd vrijstelling verlenen van het vereiste in het eerste lid van onvoorwaardelijke inschrijving als advocaat.
7. (…)
8. Tegen een beslissing tot weigering van het verzoek om aantekening op het tableau als advocaat bij de Hoge Raad, alsmede tegen een beslissing tot weigering van de vrijstelling als bedoeld in het zesde lid, kan de advocaat binnen zes weken na de bekendmaking van de weigering beroep instellen bij het hof van discipline. Artikel 9, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.1.9
Artikel 4.9 van de Verordening op de advocatuur (ter uitvoering van artikel 9j lid 3 Advocatenwet):
1.
De algemene raad geeft op verzoek van een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat de verklaring, bedoeld in artikel 9j, tweede lid, van de Advocatenwet, af, indien hij:
a.
in de twaalf maanden voorafgaand aan het verzoek ten minste tien opleidingspunten heeft behaald op terreinen die leiden tot verdieping van zijn kennis van het burgerlijk recht, het burgerlijk procesrecht en de beheersing van de cassatietechniek; en
b.
met goed gevolg een mondeling examen heeft afgelegd, waardoor blijkt dat hij voldoende kennis heeft van de beginselen, uitgangspunten en regels van het burgerlijk procesrecht, in het bijzonder het appel- en cassatieprocesrecht, alsmede van onderdelen van het privaatrecht op een voor de praktijk van de advocaat relevant rechtsgebied.
2.
De algemene raad kan vrijstelling verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, indien een advocaat voorafgaand aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, niet ingeschreven was als advocaat en aantoont bekwaamheid te hebben verworven die actueel is en evident gelijkwaardig is aan de in het eerste lid, onderdeel a, gestelde eisen.
3.
Artikel 4.4, vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op het behalen van de opleidingspunten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
4.
Het examen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt afgenomen nadat een advocaat heeft aangetoond te voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, voor zover hij daarvoor geen vrijstelling heeft gekregen, en de voor het examen verschuldigde vergoeding heeft voldaan.[
5.
(…)
6.
(…)
7.
(…)
8.
De algemene raad geeft van de afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 9j, tweede lid, van de Advocatenwet, kennis aan de secretaris van de algemene raad en de raad van de orde. Met de kennisgeving aan de secretaris van de algemene raad wordt de advocaat geacht een verzoek aan de secretaris van de algemene raad te hebben gedaan ter verkrijging van de voorwaardelijke aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’ in burgerlijke zaken.
4.1.10
De artikelen 1, 2, 10 en 12 tot en met 17 van de Advocatenwet BES:
Artikel 1
1. Bevoegd om aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba schriftelijk inschrijving als advocaat te verzoeken is degene:
a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een universiteit als bedoeld in artikel 24, eerste lid, Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de graad van Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend;
b. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit als bedoeld in artikel artikel 24, eerste lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts nadere regels worden gesteld aan de beroepsvereisten.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden verleend door een universiteit of een hogeschool of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onder a, gelijk worden gesteld aan de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.
3. Bij het verzoek worden overgelegd de nodige stukken ten bewijze dat de verzoeker aan de in het eerste of tweede lid gestelde vereisten voldoet.
Artikel 2
1. Alvorens op een verzoek als in artikel 1 bedoeld te beslissen, wint het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gehoord de procureur-generaal, advies in van de raad van toezicht.
2. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan de inschrijving bij een met redenen omklede beschikking weigeren, doch niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de verzoeker.
3. Het is tot die weigering verplicht indien:
a. de verzoeker niet voldoet aan de in artikel 1 gestelde vereisten voor inschrijving;
b. de verzoeker niet zijn woonplaats heeft binnen Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
c. gegronde vrees bestaat, dat de verzoeker als advocaat in breuk zal maken op voor de advocaten geldende algemene verordeningen en besluiten of dat zijn inschrijving uit anderen hoofde de eer van de stand der advocaten schaden zal.
4. Indien bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen bezwaar tegen de inschrijving bestaat, wordt verzoeker, na de in artikel 4 vermelde eed of belofte te hebben afgelegd, op een daartoe door de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bijgehouden lijst als advocaat ingeschreven en wordt hem op zijn verzoek een bewijs der inschrijving uitgereikt.
5. Door een inschrijving als in het vorige lid bedoeld wordt de bevoegdheid verkregen om in Bonaire, Sint Eustatius en Saba het beroep van advocaat uit te oefenen, onverminderd het bepaalde in paragraaf 3 van deze wet.
Artikel 10
1. De advocaat die niet in het bezit is van de verklaring, bedoeld in artikel 16, hierna te noemen: de stagiaire, is verplicht de praktijk uit te oefenen onder toezicht van een patroon en bij deze kantoor te houden, tenzij hij elders binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn stage heeft voltooid en ter zake een stageverklaring heeft verkregen.
2. De raad van toezicht kan de stagiaire vrijstelling verlenen van de verplichting om bij zijn patroon kantoor te houden. Een patroon bij wie niet door de stagiaire kantoor gehouden wordt, wordt aangeduid als buiten-patroon.
3. De raad van toezicht kan vrijstelling verlenen van de verplichting tot uitoefening van de praktijk onder toezicht van een patroon.
4. Indien de in het derde lid bedoelde vrijstelling onvoorwaardelijk is verleend, wordt de verkrijger daarvan geacht in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 16.
Artikel 12
1. Patroon kan slechts zijn een advocaat die gedurende ten minste zeven jaren in het Koninkrijk der Nederlanden de advocatuur daadwerkelijk heeft uitgeoefend.
2. De raad van toezicht is bevoegd in bijzondere gevallen de in het eerste lid bedoelde termijn te verkorten, doch niet tot minder dan vijf jaren.
Artikel 13
1. Elk patronaat behoeft vooraf de schriftelijke goedkeuring van de raad van toezicht.
2. Tegen weigering van de goedkeuring kan zowel de stagiaire als de patroon bij de raad van appèl in beroep gaan.
Artikel 14
1. De stage begint op de dag waarop de stagiaire de uitoefening van de praktijk onder toezicht van de patroon aanvangt, doch niet vóór de dag waarop de stagiaire overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 beëdigd is. De patroon brengt het tijdstip van de aanvang van de stage onverwijld ter kennis van de raad van toezicht.
2. De stage eindigt tussentijds:
a. ambtshalve door een beslissing van de raad van toezicht;
b. na opzegging door de stagiaire, van welke opzegging de patroon onverwijld schriftelijk kennis geeft aan de raad van toezicht;
c. krachtens onderling goedvinden van de patroon en de stagiaire, van welke wijze van beëindiging van de stage de patroon onverwijld schriftelijk kennis geeft aan de raad van toezicht;
d. na goedkeuring door de raad van toezicht van een opzegging door de patroon.
3. Van de in het vorige lid onder a en d bedoelde beslissing en de weigering door de raad van toezicht de opzegging door de patroon goed te keuren staat beroep open op de raad van appèl.
4. De in het tweede lid onder d bedoelde goedkeuring wordt alleen geweigerd, indien de opzegging jegens de stagiaire onredelijk is.
5. De Wet beëindiging arbeidsovereenkomsten BES is niet van toepassing op een met de stagiaire bestaande arbeidsovereenkomst.
Artikel 15
1. De stagiaire die kantoor houdt bij zijn patroon is gehouden de hem door de patroon opgedragen werkzaamheden te verrichten.
2. De patroon is gehouden de stagiaire passende arbeid te verschaffen en de stage mede aan diens opleiding dienstbaar te maken.
3. Na voorafgaande toestemming van de raad van toezicht kan de patroon aan de stagiaire de verplichting opleggen tot het volgen van rechtstheoretische en/of praktijkgerichte cursussen.
Artikel 16
1. De raad van toezicht geeft, de patroon en de stagiaire gehoord, aan de stagiaire wiens stage naar het oordeel van de raad van toezicht naar behoren is geweest en drie jaren heeft geduurd, een verklaring dat de stage is voltooid.
2. De raad van toezicht kan de termijn van drie jaren verkorten of in bijzondere gevallen verlengen.
3. Tegen weigering van afgifte van de in het eerste lid bedoelde verklaring en verlenging van de stage-periode staat aan de stagiaire beroep op de raad van appèl open.
Artikel 17
De raad van toezicht is bevoegd aan zijn op grond van de artikelen 10, tweede en derde lid, 12, tweede lid, 14, tweede lid onder d en 16, tweede lid genomen beslissingen voorwaarden te verbinden, welke niet de verplichting tot het volgen van enige cursus of tot het afleggen van een proeve van bekwaamheid mogen inhouden.
4.2
De (in het Europese deel van Nederland geldende) Advocatenwet plus gedelegeerde regelgeving en de (in Caribisch Nederland geldende) Advocatenwet BES, vertonen op het punt van de aan advocaten te stellen beroepseisen overeenkomsten en verschillen, die als volgt kort kunnen worden samengevat.
De allereerste gemeenschappelijke eis is het met goed gevolg afgelegd hebben van een afsluitend examen van een universitaire opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht, waarna de graad Bachelor en tevens de graad Master in het recht zijn verleend. Verder is zowel in Europees als Caribisch Nederland voorzien in een verplichte driejarige stage onder leiding van een patroon, af te sluiten met een stageverklaring. Ook voorziet de regelgeving aan beide kanten van de oceaan in tuchtrechtspraak in twee instanties. Hiermee zijn de overeenkomsten opgesomd.
De verschillen blijken uit de volgende punten die in Europees Nederland wel zijn voorgeschreven en in Caribisch Nederland niet:
- meerjarige beroepsopleiding, af te sluiten met tentamens/examen;
- permanente educatie;
- van rechtswege aansluiting bij de orde van advocaten, die een publiekrechtelijk lichaam is met verordenende bevoegdheid (tegenover, op Bonaire, een orde van advocaten die een vereniging is, waaraan geen verordenende bevoegdheid toekomt en waarvan het lidmaatschap niet verplicht is);
- extra vakbekwaamheidseisen, bestaande uit toetredingseisen en permanente eisen van scholing en praktijk, om advocaat bij de Hoge Raad in burgerlijke zaken te kunnen worden.

5.De Beoordeling

5.1
In de omstandigheid dat partijen noch het Gerecht een punt hebben gemaakt van de bevoegdheid, gaat het Hof er van uit dat partijen een impliciete forumkeuze hebben gemaakt en dat de BES-rechter bevoegd is van deze zaak kennis te nemen.
5.2
Aan zijn vorderingen heeft [Appellant], samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Bonaire is onderdeel van het Land Nederland. [Appellant] is advocaat in Bonaire en dus in Nederland. Hij dient via de weg van artikel 9j Advocatenwet Europees Nederland (Advocatenwet) de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad te kunnen verkrijgen. In de Advocatenwet BES ontbreekt een regeling om die hoedanigheid te krijgen, hetgeen leidt tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van de Bonairiaans Nederlandse advocaat ten opzichte van de Europees Nederlandse advocaat. Die ongelijkheid wordt niet weggenomen door artikel 8 Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Rijkswet rechtsmacht HR). Indien het zo is dat [Appellant] voor wat betreft het verkrijgen van de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad geen beroep toekomt op de Advocatenwet, is de Rijkswet rechtsmacht HR jegens hem discriminerend vergeleken met zijn Europees Nederlandse collega’s. De bijzondere omstandigheden in Bonaire vormen geen rechtvaardiging om met gebruikmaking van artikel 132a lid 4 Grondwet een dergelijk onderscheid te maken. [Appellant] heeft in de processtukken en ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat hij in 2013/2014 de specialisatieopleiding cassatie heeft gevolgd, bereid is aan de opleidings- en vakbekwaamheidseisen gesteld aan civiele cassatieadvocaten te voldoen (inclusief permanente educatie), maar dat hij niet (nogmaals) een advocatenstage in Europees Nederland wil doorlopen en niet de verplichte beroepsopleiding wil doen.
5.3
Het Hof komt tot dezelfde uitkomst als het Gerecht. Hieronder wordt per onderwerp uiteengezet tot welke (sub)oordelen het Hof komt en waarom de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
[Appellant] is advocaat op Bonaire
5.4
De Staat heeft betwist dat [Appellant] als advocaat kantoor houdt op Bonaire , omdat hij geen inwoner van Bonaire is en niet voorkomt op een lijst die door het Hof wordt bijgehouden van advocaten op Bonaire. Dit verweer gaat niet op. [Appellant] is wel ingeschreven als advocaat bij het Hof, want hij staat vermeld op de door het Hof bijgehouden advocatenlijst, die er één is voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba tezamen. Verder is voldoende komen vast te staan dat hij mede kantoor houdt op Bonaire.
5.5
De op de website van het Hof staande hyperlinks onder het kopje “advocatenlijsten” linken door naar lijsten op de websites van de ordes van advocaten in de verschillende vestigingsplaatsen van de Gerechten in eerste aanleg, en moeten worden beschouwd als een service aan rechtzoekenden. Dat [Appellant] niet voorkomt op de lijst van de Orde van Advocaten Bonaire, zoals aangevoerd door de Staat, doet niet ter zake. De Orde van Advocaten Bonaire is een particuliere vereniging, die daar niet over gaat.
Artikel 9j Advocatenwet niet van toepassing
5.6
Allereerst overweegt het Hof dat [Appellant] geen beroep op artikel 9j Advocatenwet toekomt. De Advocatenwet is alleen van toepassing op advocaten die staan ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (art. 1 Advocatenwet, zie hiervoor) en [Appellant] heeft niet gesteld dat hij dit is. Uit artikel 2 IBES volgt dat op advocaten die kantoor houden op Bonaire de Advocatenwet BES van toepassing is, waarin een met artikel 9j Advocatenwet vergelijkbare bepaling ontbreekt. Het beroep van [Appellant] op die bepaling gaat dus niet op. [Appellant] heeft daarom geen belang bij zijn vordering tot verklaring voor recht dat hij zijn beroep uitoefent in het land Nederland.
5.7
Het aldus gemaakte onderscheid tussen de Bonairiaans-Nederlandse advocaat en de Europees-Nederlandse advocaat, zo betoogt [Appellant] vervolgens, levert een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op. [Appellant] vergelijkt zich dus met een advocaat, ingeschreven op het tableau in Europees Nederland, die ingevolge artikel 9j Advocatenwet wel in aanmerking komt voor de opleiding om advocaat bij de Hoge Raad in burgerlijke zaken te worden, terwijl hij als Bonairiaans-Nederlands advocaat daarvoor niet in aanmerking komt.
Gelijke gevallen
5.8
Het Hof oordeelt dat de situatie van de Bonairiaans-Nederlandse advocaat en van de Europees-Nederlandse advocaat vergelijkbaar zijn omdat ze hetzelfde beroep uitoefenen, na een 3-jarige stage onder leiding van een patroon te hebben doorlopen, en ze allebei onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak in twee instanties. Beiden vervullen eenzelfde (belangrijke) rol in de rechtsbedeling in Nederland. Er is dus sprake van gelijke gevallen. Ter vergelijking: Bezwaarlijk kan worden gezegd dat de beroepsuitoefening van de advocaat in (Europees) Nederland vóór de invoering van de verplichte beroepsopleiding en permanente educatie niet vergelijkbaar was met die van de huidige advocaat in Europees Nederland.
Ongelijke behandeling
5.9
Het is duidelijk dat er sprake is van ongelijke behandeling. Elke Europees-Nederlandse advocaat (behalve een stagiaire) kan ingevolge artikel 9j lid 1 Advocatenwet beginnen aan een opleidingstraject om civiel cassatieadvocaat te worden, terwijl de Bonairiaans-Nederlandse advocaat dit niet kan. Om deze reden treft het betoog van de Staat geen doel, te weten dat er geen sprake is van ongelijke behandeling omdat [Appellant] ervoor kan kiezen om in Europees Nederland een advocatenstage en de beroepsopleiding te doen en vervolgens te beginnen aan het opleidingstraject tot civiel cassatieadvocaat. [Appellant] wordt ongelijk behandeld doordat hij, anders dan de Europees-Nederlandse advocaat, voor de tweede keer een 3-jarige stage zou moeten doorlopen (waarbij het Hof aanneemt dat [Appellant] in Aruba zijn advocatenstage heeft gedaan) en dat [Appellant] de beroepsopleiding zou moeten volgen en afronden, terwijl hij al een ervaren advocaat is. Dit wordt niet ondervangen door de suggestie van de Staat dat [Appellant] vrijstelling kan verzoeken van de verplichting bij zijn patroon kantoor te houden en mogelijk vrijstellingen bij de beroepsopleiding kan krijgen op grond van zijn ervaring als advocaat. In de eerste plaats is niet gezegd dat hij verzochte vrijstellingen ook zal verkrijgen en in de tweede plaats gaat het ingevolge artikel 9c lid 2 onder c. Advocatenwet om vrijstellingen voor bepaalde onderdelen van het examen, waardoor nog steeds sprake is van ongelijke behandeling.
5.1
De Staat heeft aangevoerd dat er geen sprake is van ongelijke behandeling op grond van een zogeheten verdacht kenmerk, dit omdat de ongelijke behandeling niet plaats vindt wegens een (expliciet) in artikel 14 EVRM genoemde of daarmee vergelijkbare grond. Dit verweer gaat niet op. In de eerste plaats blijkt uit de formulering van dit artikel en van het eveneens toepasselijke artikel 1 Protocol nr. 12 bij het EVRM dat geen sprake is van een limitatieve opsomming (geen ongelijke behandeling “op welk grond dan ook”/”other status”). In de tweede plaats valt dit geval in de laatste categorie, een met de opgesomde kenmerken vergelijkbare reden voor discriminatie, te weten de woonplaats/plaats waar [Appellant] kantoor houdt. Dit is immers een met afkomst gelijk te stellen persoonsgebonden kenmerk, bepaald door de omstandigheid waar een persoon opgroeit en zich vestigt en die identiteitsbepalend, want niet (makkelijk) veranderbaar, is. Voor [Appellant] geldt dit temeer nu hij steeds zijn beroep van advocaat alhier heeft uitgeoefend (verg. EHRM 16 maart 2010, ECLI:NL:XX:2010:BM6391).
Objectieve rechtvaardiging
5.11
Het Hof is echter van oordeel dat voor deze ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Zoals aangevoerd door de Staat hangt de organisatie van de advocatuur op Bonaire samen met de rechterlijke organisatie in de Caribische delen van het Koninkrijk, hetgeen onder meer blijkt uit de artikelen 1 en 2 van de Advocatenwet BES. Ingevolge de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie is voorzien in eerste aanleg-rechtspraak door vier Gerechten in eerste aanleg; het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Aruba had sinds 1986 een status aparte binnen het Koninkrijk en heeft sinds 10 oktober 2010 de status van Land. Curaçao en Sint Maarten hebben beide de status van Land binnen het Koninkrijk. Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn/hebben de status van bijzondere gemeenten van/openbaar lichaam in Nederland. Genoemde rijkswet voorziet verder in rechtspraak in hoger beroep voor deze gebieden door het Hof. De respectievelijke Advocatenlandsverordeningen van Curaçao, Aruba en Sint Maarten en de Advocatenwet BES zijn (nagenoeg) gelijkluidend. Zoals hierboven onder 5.4 reeds overwogen houdt het Hof één advocatenlijst bij voor al deze gebieden tezamen.
5.12
De maatschappijen in deze gebieden zijn in (sociaal)geografisch, demografisch en sociaaleconomisch opzicht, en in schaalgrootte, in hoge mate vergelijkbaar met elkaar. Tegelijkertijd verschillen alle vier – eigenlijk alle zes – gebieden zeer van de Europees Nederlandse maatschappij. De rechtzoekenden in deze gebieden die zich willen laten bijstaan door een advocaat – er is geen verplichte procesvertegenwoordiging – worden bediend door de bij het Hof ingeschreven advocaten, van wie sommigen (zoals [Appellant]) in meer dan één van de vier/zes gebieden werkzaam zijn.
5.13
Aldus is sprake van een fundamenteel andere wijze van rechtsbedeling in Caribisch Nederland dan in Europees Nederland. Op dit punt onderscheid Caribisch Nederland zich wezenlijk van Europees Nederland, zoals bedoeld in artikel 132a Grondwet. Daarom is een andere regeling en organisatie van de advocatuur gerechtvaardigd. Deze sluit aan bij en weerspiegelt het bedoelde wezenlijke verschil in de wijze van rechtsbedeling tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland. Onderdeel daarvan is een andere benadering bij het in aanmerking komen voor de civiele cassatiebalie van de advocaat in Bonaire in vergelijking met die in Nederland.
Legitiem doel en passend middel
5.14
De ratio van de Wet versterking cassatierechtspraak is het verbeteren van de kwaliteit van de cassatieschrifturen om de Hoge Raad in staat te stellen zijn kerntaken adequaat uit te oefenen. Het stellen van kwaliteitseisen op het gebied van vakbekwaamheid en toezicht dient dus een legitiem doel. Het Hof acht het gemaakte onderscheid een passend middel om dit doel te bereiken en niet disproportioneel.
5.15
Hier komt het volgende bij. Ingeval de Staat het verschil in behandeling zou willen elimineren, zal de Nederlandse wetgever samenwerking moeten zoeken met de wetgevers van Aruba, Sint Maarten en Curaçao. Een alleen voor Caribisch Nederland (BES) geldende wijziging is namelijk niet goed denkbaar, gezien de eenvormige rechtelijke organisatie in de voormalige Nederlandse Antillen en de daarmee nauw samenhangende organisatie van de advocatuur neergelegd in de Advocatenwet BES en de gelijkluidende Advocatenlandsverordeningen van Aruba, van Sint Maarten en van Curaçao.
Slotsom
5.16
De slotsom luidt dat het Gerecht de vorderingen van [Appellant] terecht heeft afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd en [Appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in hoger beroep van de Staat worden veroordeeld.
BESLISSING:
Het Hof:
- bevestigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [Appellant] in de proceskosten in hoger beroep van de Staat, tot op heden begroot op US$ 3.351,- (3 x tarief 5) aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, E.A. Saleh en C.G. ter Veer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Bonaire uitgesproken op 21 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.