Uitspraak
[geïntimeerde 1] en
[geïntimeerde 2],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar vorderingen werden afgewezen. [Appellante] stelt dat zij economisch eigenaar is van een woning in Curaçao en recht heeft op huurpenningen met terugwerkende kracht tot het overlijden van haar echtgenoot, [erflater]. Het Hof heeft vastgesteld dat [appellante] in hoger beroep drie grieven heeft ingediend, waarbij zij onder andere vorderingen heeft gedaan tot vestiging van vruchtgebruik en het verkrijgen van huurpenningen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de economische eigendom van de woning door [appellante]. De vorderingen zijn afgewezen omdat het Gerecht terecht heeft overwogen dat de woning niet in de nalatenschap van de erflater valt, aangezien de grond eigendom is van het Land. Het Hof heeft [appellante] wel kosteloos laten procederen, maar heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd en [appellante] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.