ECLI:NL:OGHACMB:2023:201

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
CUR2022H00111
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en inschaling van zweminstructeurs na overgang naar FDDK

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van zweminstructeurs die in geschil zijn over hun functiewaardering en inschaling na hun overgang naar de stichting FUNDASHON DESAROYO DEPORTIVO KORSOU (FDDK). De zweminstructeurs, appellanten in deze procedure, stellen dat hun inschaling niet op een vergelijkbare wijze is gebeurd als die van andere overgenomen werknemers, met name sportleiders van Sedreko. De zaak is eerder behandeld in een tussenbeschikking op 8 november 2022, waarin het Hof beslissingen heeft genomen en FDDK de gelegenheid heeft gegeven om te reageren op een tabel die door de gemachtigde van appellanten was ingediend.

De appellanten hebben hun verzoek tot inschaling in schaal 7 laten vallen en vragen nu om inschaling in schaal 6, trede 15. Het Hof heeft in de tussenbeschikking vragen gesteld over de inschaling van de Sedreko-sportleiders en de redenen voor de verschillen in salarissen. FDDK heeft een overzicht overgelegd van het salarisverloop van zowel de Sedreko-sportleiders als de appellanten, waaruit blijkt dat de salarissen van de Sedreko-sportleiders in het algemeen hoger waren dan die van de appellanten.

Het Hof oordeelt dat de verschillen in inschaling en salarissen gerechtvaardigd zijn op basis van de functiewaardering en de specifieke kenmerken van de functies. De appellanten hebben onvoldoende bewijs geleverd dat hun inschaling onterecht was. Het Hof bevestigt de eerdere beschikking en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de rechters C.G. ter Veer, E.M. van der Bunt en G.C.C. Lewin op 29 augustus 2023.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: CUR202103996–CUR2022H00111
Uitspraak: 29 augustus 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
1.
[naam],
wonende in Curaçao,
2.
[naam],
wonende in Curaçao,
appellanten,
in eerste aanleg verzoekers,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam,
tegen
de stichting
FUNDASHON DESAROYO DEPORTIVO KORSOU,
gevestigd in Curaçao,
geïntimeerde,
in eerste aanleg verweerster,
gemachtigde: mr. J.E. Lovert.
Appellanten worden hierna ook aangeduid als de zweminstructeurs en geïntimeerde als FDDK.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof heeft op 8 november 2022 een tussenbeschikking gewezen. Voor zover in die beschikking de naam [naam] wordt gebruikt, moet dit worden gelezen als [naam]. In die tussenbeschikking zijn een aantal beslissingen genomen en is de zaak aangehouden om FDDK in de gelegenheid te stellen te reageren op een bepaalde tabel (opgenomen in de pleitnotities van de gemachtigde van appellanten).
1.2
FDDK heeft een akte genomen (met producties), waarna appellanten een antwoordakte genomen hebben (met producties). FDDK heeft nog bij akte gereageerd op die producties.
1.3
Beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
Zoals in de tussenbeschikking is overwogen gaat het om de vraag of de inschaling van de zweminstructeurs na hun overgang naar FDDK conform de geldende regelingen is gebeurd. De zweminstructeurs stellen dat hun inschaling op vergelijkbare wijze had moeten plaatsvinden met de inschaling van andere overgenomen werknemers met vergelijkbare functies. Zij hebben aangevoerd dat dit niet is gebeurd en hebben daarvoor met name verwezen naar de inschaling van sportleiders die zijn overgenomen van Sedreko.
2.2
In hoger beroep hebben appellanten hun stellingen toegespitst, te weten dat de inschaling van de sportleiders, afkomstig van Sedreko op twee punten gunstiger was dan hun eigen inschaling in schaal 6, (inmiddels) trede 7. Sportleiders afkomstig van Sedreko zijn namelijk ingeschaald (i) in een hogere schaal/trede, dat wil zeggen in schaal 7 dan wel schaal 6 trede 15 en (ii) al per 1 januari 2015, terwijl de zweminstructeurs pas per 1 maart 2017 zijn ingeschaald in schaal 6.
2.3
Het primaire verzoek tot inschaling van de zweminstructeurs in schaal 7 hebben zij laten vallen. Ter onderbouwing van het subsidiaire verzoek tot inschaling in schaal 6, trede 15 heeft de gemachtigde van appellanten tijdens de mondelinge behandeling in zijn pleitnotities verwezen naar een tabel waaruit blijkt dat drie sportleiders, afkomstig van Sedreko, zijn ingeschaald in schaal 6, trede 15, terwijl appellanten zijn ingeschaald in schaal 6, trede 7.
2.4
Naar aanleiding van deze tabel heeft het Hof in de tussenbeschikking aan partijen een vraag gesteld (onder a) en informatie gevraagd (onder b), te weten:
Welke redenen waren er om de drie in de tabel voorkomende sportleiders van Sedreko in te delen in schaal 6, trede 15?
Kan de tabel worden aangevuld met het salaris in 2014 van zowel deze drie sportleiders, afkomstig van Sedreko als (ter vergelijking) het salaris in 2014 van appellanten bij FDDK?
2.5
FDDK gaat er terecht van uit dat het Hof bedoeld heeft te vragen waarom de genoemde drie sportleiders afkomstig van Sedreko (hierna: de Sedreko-sportleiders, het betreft [namen]) in schaal 6, trede 15 zijn ingedeeld en waarom (in vergelijking daarmee) dat niet voor appellanten geldt. FDDK heeft als productie 10 bij haar akte een overzicht overgelegd van het salarisverloop over de periode 2014 tot en met 2022 van alle sportleiders die van Sedreko zijn overgenomen en (ter vergelijking) het salarisverloop van appellanten.
2.6
FDDK heeft dit overzicht als volgt toegelicht. De salarissen van werknemers van Sedreko lagen in het algemeen hoger dan die van FFDK (de organisatie waar appellanten voor de overgang werkzaam waren). De Sedreko-sportleiders zijn ingestroomd met een laatstverdiend salaris per december 2014 van NAf 3.825,82 (gelijk aan schaal 6, trede 14) en die salarissen zijn gelijk gebleven tot en met 2016. Appellanten zijn ingestroomd met een laatstverdiend salaris van NAf 2.928,- vermeerderd met een ploegleiderstoeslag van NAf 200,-, dus NAf 3.128. Die ploegleiderstoeslag zou op grond van het Sociaal Plan na een jaar vervallen, maar FDDK heeft ervoor gekozen om die toelage aan appellanten te blijven uitbetalen en in 2016 is die toelage in het salaris geïncorporeerd. Vanaf 2017 zijn de salarissen van zowel de Sedreko-sportleiders als die van appellanten conform het in de CAO vastgelegde beoordeling- en beloningsysteem verhoogd. De Sedreko-sportleiders hebben na reguliere beoordelingen in 2020 de maximale trede van schaal 6 bereikt, te weten trede 15. Ook het salaris van appellanten is sinds 2017 na reguliere beoordelingen verhoogd en is per 2022 dat van schaal 6, trede 12.
2.7
Het Hof constateert uit het door FDDK overgelegde overzicht en de toelichting daarop dat het verschil in salaris tussen de Sedreko-sportleiders en appellanten (het salarisgat) vanaf 2015 tot nu is afgenomen van NAf 897,82 per maand in 2015 (niet NAF 997,82 per maand, zoals appellanten stellen) tot NAf 421,96 in 2022.
2.8
Appellanten voeren in hun antwoordakte aan:
1) dat appellanten al per 1 januari 2015 (of in ieder geval per 1 januari 2016) ingedeeld hadden moeten worden in schaal 6 trede 14 (de aanvangsschaal van de Sedreko-sportleiders) met de hieraan gekoppelde beloning en pensioengrondslag); ofwel
2) dat de beloning van appellanten gelijkgetrokken moet worden met die van de Sedreko-sportleiders,
waarbij steeds het aantal dienstjaren in de waardering moet meewegen, en de pensioengrondslag moet worden aangepast.
2.9
Het Hof oordeelt als volgt. Vast staat dat de salarissen van werknemers die voorheen bij Sedreko werkten hoger lagen dan de salarissen van werknemers als appellanten, afkomstig van FDDK. In het Sociaal Plan bij de overgang is vastgelegd (zie 2.1.2 tussenbeschikking) dat werknemers hun laatstgenoten inkomen bij de oude werkgever dienden te behouden. Dit verklaart en rechtvaardigt het verschil in aanvangssalaris per 1 januari 2015 tussen de Sedreko-sportleiders en appellanten.
2.1
Wat betreft de inschaling per 1 januari 2015 heeft FDDK het volgende aangevoerd. Bij beide oude werkgevers (Sedreko en FFDK) werd het functiewaarderingssysteem FUWASYS gehanteerd, dat functies waardeert op basis van specifieke kenmerken met scores van 1 t/m 15. Binnen Sedreko gebeurde de waardering en daarmee de inschaling op basis van individuele functies (met inachtneming van omvang van taken en verantwoordelijkheden van de individuele werknemers) en bij FFDK op basis van de plaats in de organisatie en de functiebeschrijving. Appellanten hebben dit niet betwist en dit is een afdoende verklaring en rechtvaardiging voor een verschil in inschaling per 1 januari 2015 van een functie met eenzelfde benaming tussen werknemers afkomstig van Sedreko en van FFDK.
2.11
Inmiddels is duidelijk geworden dat de Sedreko-sportleiders per 1 januari 2015 zijn ingedeeld in schaal 6 (niet in schaal 7) en dat appellanten per 1 maart 2017 ook zijn ingedeeld in schaal 6. Het argument van appellanten dat inschaling in schaal 6 al per 1 januari 2015 had moeten plaatsvinden is al verworpen in de tussenbeschikking van het Hof (in 3.4).
2.12
Wat resteert (en wat appellanten kennelijk het meest steekt) is dat appellanten per 1 maart 2017 zijn ingedeeld in trede 7, en de Sedreko-sportleiders in trede 14 (met het daarbij horende salarisverschil). FDDK heeft toegelicht dat de indeling in de diverse treden plaatsvindt op basis van vooropleiding van de werknemers, de ervaring in de functie en de omvang van de taken en verantwoordelijkheden van de werknemers. Het verschil in indeling in tredes tussen de Sedreko-sportleiders en appellanten kan volgens FDDK daardoor verklaard worden dat de drie genoemde van Sedreko afkomstige werknemers al vele jaren voor de overgang een certificaat als sportleider hebben behaald ([naam] in 2000, [naam] en [naam] in 2008), dat zij een grotere verantwoording dragen, hogere diploma’s en certificaten hebben behaald en dat hun taken meer omvatten dan die van appellanten, die de functie van zweminstructeur vervullen.
2.13
FDDK heeft aangevoerd dat het verschil tussen de functie van zweminstructeur en die van sportleider volgt uit de functieomschrijvingen (gehanteerd door FFDK en FDDK voor zweminstructeurs en door FDDK voor sportleiders). Uit de functieomschrijvingen van zweminstructeur blijkt dat de taken alleen gericht zijn op het geven van zwemlessen en niet ook op andere sporten, terwijl als vooropleiding een cursus of diploma assistent zwemonderwijzer en een EHBO-diploma voldoende zijn. De zweminstructeur heeft volgens FDDK voorts geen bevoegdheid tot het zelfstandig afnemen van examens. Uit de functieomschrijving van sportleider blijkt dat een hogere vooropleiding vereist wordt (SBO-4/CIOS of vergelijkbaar niveau), dat de taken zien op de uitvoering, organisatie en coördinatie van sport- en spellessen van meerdere sporten (genoemd worden atletiek, basketbal, softbal, voetbal, volleybal, honkbal, cricket, fietssport, watersport, veldtennis en tafeltennis), en dat de sportleider ook evenementen en competities tussen scholen en groepen moet organiseren en arbitreren. Volgens FDDK moet een sportleider ook sportexamens kunnen afnemen.
2.14
Appellanten hebben er met name op gewezen dat zij even goed of zelfs beter opgeleid zijn dan de Sedreko-sportleiders (met, anders dan die sportleiders, door het Departement van Onderwijs erkende diploma’s) en dat zij over meer dienstjaren beschikken. Ook als hiervan uitgegaan wordt dan nog geldt dat appellanten onvoldoende hebben betwist dat de omvang van de taken van enerzijds de zweminstructeur en anderzijds de sportleider duidelijk verschilt, evenals de vereiste vooropleiding. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van het Hof het verschil in inschaling (in verschillende tredes) tussen appellanten enerzijds en de Sedreko-sportleiders anderzijds. FDDK kon in redelijkheid tot deze functiewaardering en inschaling komen.
2.15
In de CAO die liep van 1 januari 2016 tot 31 december 2018 is overeengekomen (zie 2.1.4 tussenbeschikking)
“(…) dat getracht zal worden om zo spoedig mogelijk te geraken tot uniformiteit van arbeidsvoorwaarden, waaronder o.a. het verschil in salariëring voor wat betreft de medewerkers van FFDK. Tevens wordt afgesproken dat de mogelijkheid geschapen zal worden om de rechttrekking in de salariëring van v.w.b. de medewerkers die dezelfde werkzaamheden uitvoeren en momenteel een lager salaris genieten uitgesmeerd zal worden over de periode van de looptijd van deze CAO(…) ”
Nu appellanten niet dezelfde werkzaamheden uitvoeren als de Sedreko-sportleiders is deze CAO-bepaling niet van toepassing op dit geval en hoefde FDDK de salarissen van appellanten niet gelijk te trekken met die van de Sedreko-sportleiders. Dit geldt nog afgezien van het feit dat deze CAO-bepaling is geformuleerd als inspanningsverbintenis voor de werkgever.
2.16
De conclusie luidt dat appellanten onvoldoende hebben aangevoerd om aan te nemen dat FDDK in strijd heeft gehandeld met de bij de overgang geldende regelingen, met de beginselen van behoorlijk bestuur of met de door appellanten genoemde internationaalrechtelijke regelingen. Mede gelet op het feit dat FDDK de ploegleiderstoeslag aan appellanten is blijven uitbetalen en dat zij per 1 maart 2017 in schaal 6 zijn ingedeeld, kan verder niet worden aangenomen dat FDDK bij functiewaardering en inschaling in strijd heeft gehandeld met de eisen van goed werkgeverschap.
Slotsom
2.17
Dit betekent dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd. Appellanten zullen in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt appellanten in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden begroot op NAf 6.000 aan salaris van de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, E.M. van der Bunt en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.