ECLI:NL:OGHACMB:2023:196

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
AUA2023H00093
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling of een brief met stopzetting van pensioen als beschikking kan worden aangemerkt

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een brief waarin de stopzetting van een pensioen wordt medegedeeld, kan worden aangemerkt als een beschikking. De appellant, een gewezen lid der Staten van Aruba, had bezwaar gemaakt tegen een eerdere beslissing van de directeuren van het Departamento di Recurso Humano en de Directie Financiën, die op 5 maart 2021 aan hem mededeelden dat zijn pensioen met ingang van 1 februari 2021 zou worden stopgezet. De directeuren stelden dat de brief geen rechtsgevolg had, omdat de toekenning en wijziging van pensioenuitkeringen bij landsbesluit geschiedt. Het Gerecht in eerste aanleg had de bestreden beschikking vernietigd, maar het Hof oordeelde dat de brief van 5 maart 2021 niet op enig rechtsgevolg was gericht. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht, waarbij het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. De relevante regelgeving, zoals de Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden, werd in de overwegingen betrokken. Het Hof concludeerde dat de brief slechts een mededeling van feitelijke aard was en dat de stopzetting van het pensioen pas met een landsbesluit rechtsgevolg had.

Uitspraak

AUA2023H00093
Datum uitspraak: 20 oktober 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: Gerecht) van 26 april 2023 in zaak nr. AUA202203681, in het geding tussen:
appellant
en
de directeur van het Departamento di Recurso Humano (hierna: DRH) en de directeur van de Directie Financiën (hierna gezamenlijk: de directeuren)

Procesverloop

Bij brief van 5 maart 2021 hebben de directeuren ten aanzien van [appellant] toepassing gegeven aan artikel 20, tweede lid, van de Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden (hierna: Lvgpahn) en daarbij vermeld dat op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) bezwaar kan worden gemaakt.
Bij beschikking van 13 september 2022 hebben de directeuren het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 26 april 2023 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd, het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, de directeuren veroordeeld in de proceskosten en gelast dat het door [appellant] betaalde griffierecht aan hem wordt terugbetaald.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak, tegelijk met zaken nrs. AUA2023H00094 en AUA2023H00097, ter zitting behandeld op 6 oktober 2023. [appellant], bijgestaan door mr. M.H.J. Kock, advocaat, en de directeuren, vertegenwoordigd door mr. Y.F.M. Kaarsbaan en mr. V.M. Emerencia, beiden werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
Bij landsbesluit van 23 oktober 2009 is aan [appellant] met ingang van 22 april 2009 een pensioen als gewezen lid der Staten van Aruba en duurtetoeslag op grond van de Pensioenverordening leden der Staten toegekend.
Bij de brief van 5 maart 2021 hebben de directeuren aan [appellant] het volgende bericht:
"Op grond van de Pensioenverordening leden der Staten (AB 1991 no. 123) is aan u met ingang van 22 april 2009 een pensioen en een daarbij behorende duurtetoeslag toegekend.
[…]
U was sedert de inwerkingtreding van de Lvgpahn reeds in vaste dienst van het Land aangesteld en geniet momenteel een maandelijks bruto-inkomen ten bedrage van Afl. 5.263,- (schaal 9, dienstjaar 11). Rekening houdend met artikel 22, eerste lid juncto artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Lvgpahn dienen voornoemde inkomsten in mindering te worden gebracht op het toegekende pensioen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Lvgpahn heeft u als gerechtigde de rechtsplicht om de minister van Algemene Zaken onverwijld (in uw geval reeds in 2011) schriftelijk in kennis te stellen van de door u genoten inkomsten uit ’s Landskas. Bij constatering van het niet-naleven van de uit het voornoemde artikel voortvloeiende verplichtingen, geeft de ambtenaar – belast met de leiding van de uitkeringen – daarvan onverwijld schriftelijk kennis aan de betrokkene en stelt hem gedurende dertig dagen in de gelegenheid het tegendeel van de constatering te bewijzen. Indien de betrokkene daarvan geen gebruik maakt, of de bedoelde ambtenaar het tegenbewijs onjuist of onvoldoende oordeelt, stelt hij de betrokkene onverwijld schriftelijk in kennis van het ex nunc vervallen van de rechten en aanspraken die de betrokkene ontleende of zou kunnen gaan ontlenen aan deze landsverordening, met ingang van de datum van de kennisgeving.
Gelet op het vorenstaande wordt u middels dit schrijven bericht dat uw (politiek) pensioen onmiddellijk, doch met ingang van 1 februari 2021, wordt stopgezet daar uw inkomsten die u direct uit ’s Landskas geniet meer bedragen dan het aan u toegekende pensioen.
Voorts wordt u – conform artikel 20, tweede lid, van de Lvgpahn – in de gelegenheid gesteld om binnen dertig dagen het tegendeel van de constatering te bewijzen."
2.1.
Op 18 oktober 2021 heeft DRH de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur geadviseerd om het aan [appellant] toegekende pensioen met ingang van 1 maart 2009 te wijzigen naar nihil, en het door hem te veel genoten pensioen terug te vorderen. Bij landsbesluit van 4 november 2021 heeft de Gouverneur, overeenkomstig het advies van DRH, besloten het toegekende pensioen alsmede de daarbij behorende duurtetoeslag van [appellant] met ingang van 1 maart 2019 en voor de duur van zijn tewerkstelling bij het Land te wijzigen naar nul en aan te tekenen dat [appellant] in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2021 onterecht pensioeninkomen heeft genoten, waarbij het pensioen dat in de periode van 1 maart 2019 tot 1 februari 2021 onterecht genoten werd, wordt teruggevorderd. Daartegen heeft [appellant] op 15 december 2021 bezwaar gemaakt. De bezwaaradviescommissie heeft daarover nog geen advies uitgebracht.
3. Het Gerecht heeft, ambtshalve, geoordeeld dat de brief van 5 maart 2021 geen beschikking is in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Lar, omdat deze niet op enig rechtsgevolg is gericht.
4. [appellant] is het met dat oordeel niet eens. Hij verwijst naar artikel 23 van de Lvgpahn waarin de wetgever ter voorkoming van enige discussie uitdrukkelijk heeft opgenomen dat de administratieve rechter bevoegd is. Daarmee staat wettelijk vast dat de brief van 5 maart 2021 een beschikking is. Het Gerecht kan dit niet naast zich neerleggen. Bovendien is de brief wel degelijk op rechtsgevolg gericht, namelijk onmiddellijke stopzetting van het politiek pensioen. De directeuren hebben dit rechtsgevolg in de brief vermeld en dit ook daadwerkelijk uitgevoerd. Er waren dus directe financiële gevolgen voor [appellant].
4.1.
De directeuren hebben zich in hoger beroep op het nadere standpunt gesteld dat de brief van 5 maart 2021 geen beschikking is in de zin van de Lar en dat pas met het landsbesluit van 4 november 2021 sprake is van rechtsgevolg.
4.2.
Het Hof is, met het Gerecht maar op enigszins andere gronden, van oordeel dat de brief van 5 maart 2021 niet op enig rechtsgevolg is gericht. Het Hof motiveert dit oordeel als volgt. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Lvgpahn geschiedt toekenning van een uitkering op grond van die landsverordening bij landsbesluit. Daarin ligt besloten dat ook intrekking of wijziging van zo’n uitkering bij landsbesluit geschiedt. De in artikel 20, tweede lid, van de Lvgpahn neergelegde procedure voorziet er blijkens de memorie van toelichting bij dat artikel bewust in dat deze wordt uitgevoerd "door een ambtenaar teneinde alle schijn van politieke invloed op de beoordeling van een geval als hier bedoeld, te vermijden". In zoverre is die ambtenaar dan ook met enig openbaar gezag bekleed als bedoeld in artikel 1, aanhef, van de Lar. De tekst van artikel 20, tweede lid, van de Lvgpahn houdt echter geen bevoegdheid voor de ambtenaar in om zelf wijziging te brengen in de rechtspositie van de betrokken gewezen politieke ambtsdrager. Dat zou ook niet in de rede liggen, omdat de besluitvorming uiteindelijk geschiedt bij een door de Gouverneur genomen landsbesluit. In een procedure tegen zo’n landsbesluit kunnen de constatering van de ambtenaar dat de gewezen politieke ambtsdrager de verplichtingen uit artikel 20, eerste lid, van de Lvgpahn niet heeft nageleefd en ook de daaraan door de ambtenaar ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden volledig aan de orde worden gesteld. Dat de memorie van toelichting bij artikel 20, tweede lid, van de Lvgpahn vermeldt dat het hier gaat om een beschikking is niet doorslaggevend. Doorslaggevend is de tekst van artikel 2, eerste lid, van de Lar. Ook artikel 23 van de Lvgpahn brengt niet mee dat hier sprake is van een beschikking in de zin van de Lar. De functie van deze bepaling is slechts buiten twijfel te stellen dat op beschikkingen op grond van de Lvgpahn de Lar van toepassing is. De passage in de brief van 5 maart 2021 dat het pensioen van [appellant] "onmiddellijk, doch met ingang van 1 februari 2021, wordt stopgezet" is ten slotte niet meer dan een mededeling van feitelijke aard.
5. De conclusie is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep is geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.

BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak
Artikel 1
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bestuursorgaan: een persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed, met uitzondering van:
[…]
Artikel 2
1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beschikking: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
[…]
Artikel 9
1. Degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, kan het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
[…]
Artikel 23
1. Degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, of 20, kan daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
[…]
Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden
[…]
Artikel 8
[…]
2. Voor zover van toepassing, worden vervolgens op het bedrag van een toegekende uitkering bij wijze van pensioen in mindering gebracht:
[…]
c. de inkomsten die de betrokkene, direct of indirect, geniet uit hoofde van het verrichten van werkzaamheden in dienst van of ten behoeve van het Land, een publiekrechtelijke rechtspersoon of een voor ten minste vijftig procent door het Land gesubsidieerde instelling; en
[…]
Artikel 18
1. Toekenning van een uitkering als bedoeld in de paragrafen 2, 3 en 4, geschiedt bij landsbesluit op het schriftelijk verzoek van de rechthebbende.
[…]
Artikel 20
1. De gerechtigde op een uitkering als bedoeld in de paragrafen 2, 3 en 4, stelt de minister van Algemene Zaken onverwijld schriftelijk in kennis van het bedrag van door hem genoten inkomsten als bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, 8, tweede lid, 10, vierde lid, en 11, tweede lid. […]
2. Bij constatering door de ambtenaar, belast met de leiding van de met de uitbetaling van de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, belaste dienst, van het niet-naleven van de uit het eerste lid voortvloeiende verplichtingen, geeft hij daarvan onverwijld schriftelijk kennis aan de betrokkene en stelt hem gedurende dertig dagen in de gelegenheid het tegendeel van de constatering te bewijzen. Indien de betrokkene daarvan geen gebruik maakt, of de bedoelde ambtenaar het tegenbewijs onjuist of onvoldoende oordeelt, stelt hij de betrokkene onverwijld schriftelijk in kennis van het ex nunc vervallen van de rechten en aanspraken die de betrokkene ontleende of zou kunnen gaan ontlenen aan deze landsverordening, met ingang van de datum van de kennisgeving.
[…]
Artikel 22
1. Gewezen politieke ambtsdragers aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding van de landsverordening op grond van de Landsverordening rechtspositionele bepalingen ministers en gewezen ministers (AB 2000 no. GT 12), de Pensioenverordening leden der Staten (AB 1991 no. 123) of de Landsverordening regelende de bezoldiging, de vergoeding voor reis- en verblijfskosten, de aanspraak op vakantie, vakantieuitkering, tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging, de uitkering bij overlijden en het pensioen van de Gevolmachtigde Minister, alsmede het pensioen van diens weduwe en wezen een pensioen is toegekend, behouden dat pensioen na de inwerkingtreding van deze landsverordening, met dien verstande dat artikel 8, derde lid, onderdeel c, ook artikel 8, tweede lid, van toepassing is.
[…]
Artikel 23
Geschillen omtrent de toepassing van de voorschriften van deze landsverordening staan ter kennisneming van de administratieve rechter.
[…]