ECLI:NL:OGHACMB:2023:194

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
BON2018H0005
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele afrekening na strafvorderlijk ingrijpen en nietigheid wegens strijd met de openbare orde in goudexportzaak

In deze zaak, die een vervolg is op een eerdere uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, staat de civiele afrekening centraal na strafvorderlijk ingrijpen met betrekking tot de export van goud uit Venezuela. De rechtspersoon Sociedad de Comercializacion Internacional F&G LTDA, gevestigd in Colombia, heeft in 2012 vorderingen ingesteld tegen Bonaire Precious Metal and Minerals N.V. (BPMM) en een andere partij, die betrokken zijn bij de goudexport. F&G stelt dat zij eigenares is van inbeslaggenomen goudstaven en dat BPMM en de andere partij een geldbedrag aan haar verschuldigd zijn. In eerdere procedures zijn de vorderingen van F&G afgewezen, en in dit hoger beroep heeft het Hof diverse tussenvonnissen gewezen en getuigen gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat het goud zonder de benodigde exportvergunning uit Venezuela is geëxporteerd, wat in strijd is met de openbare orde. Het Hof concludeert dat F&G, ondanks haar ontkenning, welbewust heeft geprofiteerd van de strafbare handelingen van de andere partijen. De vorderingen van F&G worden afgewezen, en het Hof bevestigt het vonnis van de eerste aanleg. F&G wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: AR 29/12 - ghis 68858 - H 156/14 – BON2018H00005
Uitspraak: 24 oktober 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van Colombia
SOCIEDAD DE COMERCIALIZACION INTERNACIONAL
[F&G] LTDA,
gevestigd te Bogotá, Colombia,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigden: mrs. S.C. van Lint en R.F. van den Heuvel,
tegen
1. de naamloze vennootschap
BONAIRE PRECIOUS METAL AND MINERALS N.V.,
gevestigd op Bonaire,
2. [
[GEÏNTIMEERDE 2],
wonende op Bonaire,
in eerste aanleg gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. D.G. Kock.
Partijen worden hierna F&G, BPMM en [geïntimeerde 2] genoemd.

1.De zaak in het kort

In 2009 is vervolging ingesteld tegen [geïntimeerde 2], die een belang heeft in BPMM. Daarbij is beslag gelegd op een hoeveelheid goudstaven en op banktegoeden.
In 2012 heeft F&G vorderingen bij het Gerecht ingesteld op grond van haar stelling dat zij eigenares is van de inbeslaggenomen goudstaven en dat BPMM en [geïntimeerde 2] ook een geldbedrag aan haar verschuldigd zijn. In 2013 heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen.
In dit hoger beroep heeft het Hof diverse tussenvonnissen gewezen en getuigen gehoord. Verder heeft het Hof de uitkomst afgewacht van de tegen [geïntimeerde 2] ingestelde strafzaak. Vandaag wijst het Hof een eindvonnis.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1
Bij vonnis van 26 september 2017 (het derde tussenvonnis) heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling.
2.2
Op 21 november 2017 heeft F&G een akte ingediend, getiteld “akte uitlating”, met producties.
2.3
Op 6 februari 2018 hebben BPMM en [geïntimeerde 2] een antwoordakte ingediend, getiteld “akte uitlating producties”, met producties.
2.4
Op 28 juni 2022 heeft F&G een akte ingediend, getiteld “akte uitlating”, met producties.
2.5
Op 19 september 2023 hebben BPMM en [geïntimeerde 2] een antwoordakte ingediend.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

3.1
Bij het eerste tussenvonnis onder 2.12 en het tweede tussenvonnis onder 2.5 heeft het Hof overwogen dat voor toewijzing van de vorderingen van F&G van belang kan zijn of F&G welbewust profiteerde van strafbare handelingen van [geïntimeerde 2].
3.2
In het inleidend verzoekschrift heeft F&G gesteld dat haar vertegenwoordigers [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] heten.
3.3
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft [getuige] op 14 maart 2016 in dit geding als getuige onder meer verklaard dat hij in opdracht van BPMM en [geïntimeerde 2] acht tot tien keer in het geheim goud vanuit Punto Fijo, Venezuela, per boot naar Aruba heeft vervoerd, dat [geïntimeerde 2] zaken deed met [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2], en dat zij het waren die het goud brachten.
3.4
Bij vonnis van 20 februari 2020, nummer H 176/2014, heeft het Hof [geïntimeerde 2] wegens “de eendaadse samenloop van het medeplegen van gewoontewitwassen en het feitelijk leiding geven aan gewoontewitwassen, gepleegd door een rechtspersoon” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het Hof in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurd verklaard, waaronder:
- vordering van NAf 20.000 van [geïntimeerde 2] op Girobank Curaçao, rekeningnummer 90.34.71;
- vordering van USD 281.879,28 van BPMM op Girobank Curaçao,
rekeningnummer 90.33.20;
- zending nr. 20 van 31 goudstaven.
In dit vonnis staat onder meer (op p. 6):
Vanaf december 2008 zijn er door BPMM NV (Bonaire Precious Metals & Minerals) goudtransporten uitgevoerd via de route Venezuela-Curaçao-Nederland-België.
Vaststaat dat het goud afkomstig is uit Venezuela en zonder exportvergunning uit Venezuela is geëxporteerd. Uit het dossier blijkt van de strafbaarheid en strafbaarstelling van het exporteren van Venezolaans goud zonder exportvergunning. Verder is bij het exporteren van Venezolaans goud gebruik gemaakt van strafbare feiten, te weten het plegen van valsheid in geschrift en het gebruik maken van vervalste geschriften.
Op p. 7:
Het fysieke vervoeren van het goud vond niet plaats met behulp van zwaar beveiligde goudtransporten, zoals te doen gebruikelijk is, maar zonder veiligheidsmaatregelen, hetgeen een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich bracht.
met voetnoot 5 hierbij:
Het goud werd vanuit Venezuela in tassen in een eenmotorige boot geladen om over zee overgebracht te worden.
Hierbij verwijst het Hof in voetnoot 6 van dat vonnis naar een verklaring van R.A. [vertegenwoordiger 2] Higuera.
Op p. 9:
Uit onder meer de verklaringen van [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] kan worden afgeleid dat het geld dat met de goudtransporten werd verdiend weer werd geherinvesteerd in vervolgtransporten. Dat betekent dat het in dergelijke vervolgtransporten betrokken goud werd aangeschaft met geld dat (geheel of gedeeltelijk) uit enig misdrijf afkomstig was, zodat dat goud zelf hierdoor ook middellijk afkomstig was uit misdrijf.
Hierbij verwijst het Hof in de voetnoten 8 en 9 van dat vonnis naar verklaringen van [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2].
Op p. 10:
De verdachte heeft zich, zowel in persoon als in hoedanigheid van feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon, schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) gewoontewitwassen van goud. Dit van misdrijf afkomstige goud werd vanuit Venezuela naar Aruba of Curaçao gesmokkeld. Hij heeft de goudstaven daarbij voorzien van vervalste certificates of origin en daarvan ook gebruik gemaakt. De verdachte had hierbij een leidende en organiserende rol. Ook is hij vervolgens betrokken geweest bij de doorvoer van dat goud.
Bij arrest van 13 juli 2021, nummer 20/00751 C, heeft de Hoge Raad, het cassatieberoep verworpen dat [geïntimeerde 2] tegen dit strafvonnis had ingesteld.
3.5
Bij beschikking van 22 maart 2022, zaaknummer HAR 116/2021 heeft het Hof op een klaagschrift ex art. 151 Sv, ingediend door F&G, [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2], onder meer als volgt overwogen:
In het kader van de strafprocedure hebben [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] het tijdens hun verhoren doen voorkomen dat het goud door hen is verkocht aan BPMM, terwijl zij thans het eigendom van de goudstaven aan zich wensen te houden. De andersluidende bij de politie afgelegde verklaringen van [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] kunnen niet anders worden gezien dan kennelijk erop te zijn gericht hun betrokkenheid bij de door [geïntimeerde 2] gepleegde strafbare feiten te verdoezelen.
Ook anderszins hebben [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] niet congruent verklaard. (…)
Het kan dus niet anders zijn dan dat [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] op de hoogte waren van de valsheid van de certificaten van oorsprong.
Aldus komt uit het dossier het beeld naar voren dat [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] zich actief met de export van goud hebben beziggehouden en kan aan hun verweer dat zij alleen binnen Venezuela goud hebben getransporteerd en niet van de illegal export afwisten, geen geloof worden gehecht. Daarvoor is ook redengevend dat [getuige] heeft verklaard dat het vervoer van de goudstaven vanaf Venezuela door hem geschiedde in een eenmotorige boot over open zee en dat de goudstaven door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] in tassen aan hem werden overgedragen. Een dergelijke wijze van transporteren vormt een belangrijke aanwijzing voor het feit dat dit transport niet op legale wijze plaatsvindt.
De verklaring van [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] dat zij niet afwisten van de door [geïntimeerde 2] ten behoeve van het transport van de goudstaven gepleegde strafbare feiten is te meer onaannemelijk nu zij zich op het standpunt stellen dat [geïntimeerde 2] voor hen ‘slechts’ als tussenpersoon fungeerde. In dat geval ligt het in de rede dat [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] als eigenaren van het goud op de hoogte zijn van de afspraken rond het transport daarvan, immers een transport met zeer grote waarde, en ook dat zij de beschikking hebben over de daarmee gemoeide certificaten van oorsprong op naam van het niet-actieve F&G uit Colombia, zoals [geïntimeerde 2] ook heeft verklaard.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] (en daarmee F&G) bekend waren met de ten aanzien van de goudstaven en de aan de twee vorderingen ten grondslag liggende geldbedragen gepleegde strafbare feiten.
(…)
Ten aanzien van F&G komt daar nog bij dat uit het dossier blijkt dat het eigenaarschap van deze vennootschap ten aanzien van de goudstaven (en daarmee de aanspraak op de twee vorderingen bij Girobank Curaçao) geen enkele feitelijke inhoud had, zodat de conclusie moet luiden dat dit alleen op papier bestond en ook om die reden F&G door de verbeurdverklaring niet onevenredig is getroffen.
3.6
F&G heeft onder meer het volgende gesteld:
- F&G heeft de valse certificaten van oorsprong niet opgemaakt en daar ook niet om gevraagd (conclusie van 26 oktober 2016 onder 13, akte van 7 maart 2016 onder 18);
- het heimelijke vervoer per boot heeft te maken met de veiligheidssituatie in Venezuela (akte van 7 maart 2017 onder 12);
- voor zover er zich strafbare handelingen hebben voorgedaan met betrekking tot het goud en het geld, is dat volledig op initiatief van BPMM en [geïntimeerde 2] geschied (akte van 7 maart 2017 onder 19);
- het goud is legaal en met eerlijk geld aangekocht en het geld is de opbrengst van de legale verkoop ervan (akte van 7 maart 2017 onder 20);
- in elk geval moet de vordering worden toegewezen met betrekking tot het deel van het geld dat niet verbeurd is verklaard (akte van 28 juni 2022 onder 25).
3.7
In het licht van hetgeen hiervoor onder 3.2-3.6 is overwogen heeft F&G onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij welbewust profiteerde van strafbare handelingen van [geïntimeerde 2]. F&G heeft daarmee ook zelf onrechtmatig gehandeld. Dat geldt voor de gehele vorm van samenwerking waarbij in 2008 en 2009 door tussenkomst van F&G, [vertegenwoordiger 1] en/of [vertegenwoordiger 2] goud uit Venezuela naar Curaçao, Aruba of Bonaire is vervoerd en daarmee ook voor het deel van het geld dat niet verbeurd is verklaard.
3.8
F&G vordert thans geen afgifte van het goud meer, maar een voorschot op schadevergoeding (akte van 28 juni 2022 onder 16). Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen, is in de verhouding tussen F&G enerzijds en BPMM en [geïntimeerde 2] anderzijds niet aan laatstgenoemden toerekenbaar dat het goud voor hen en voor F&G verloren is gegaan. BPMM en [geïntimeerde 2] zijn daarom niet schadeplichtig jegens F&G wegens het verlies van het goud.
3.9
Daarnaast vordert F&G betaling van USD 2.867.004,76, met rente (eerste tussenvonnis onder 2.4), althans USD 2.795.329,64, met rente (akte van 28 juni 2022 onder 25). Het gevorderde bedrag is gebaseerd op de settlement van 20 augustus 2009 (eerste tussenvonnis onder 2.2.5) en heeft betrekking op de samenwerking die hiervoor onder 3.7 is aangeduid. De rechtshandelingen waaruit dit op de settlement bedoelde saldo kan zijn ontstaan (wat daar verder van zij), moeten nietig worden geacht wegens strijd met de openbare orde. Voor partiële nietigheid is in dit geval geen reden. Gelet daarop kan F&G geen aanspraak maken op betaling. De verbeurdverklaring van banksaldi is daarbij niet van belang. De vordering tot betaling is dus niet toewijsbaar.
3.1
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Hetgeen F&G in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg, dient te worden afgewezen. F&G zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af hetgeen F&G in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg;
veroordeelt F&G in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van BPMM en [geïntimeerde 2] gevallen en tot op heden begroot op USD 8.704,00 aan verschotten en USD 30.168,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.J.H.G. Bronzwaer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.