In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren niet-ontvankelijk werd verklaard. Belanghebbende had aangifte gedaan voor de winstbelasting over het jaar 2009, waarbij een bedrag van NAf 108.000 aan ontvangen dividend was opgenomen. Belanghebbende stelde dat de deelnemingsvrijstelling niet was toegepast en verzocht de Inspecteur om teruggave van te veel betaalde belasting. De Inspecteur wees dit verzoek af, wat leidde tot het hoger beroep.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond was voor de teruggave van winstbelasting over 2009, omdat het verzoek om teruggave niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kon worden aangemerkt. Het Hof bevestigde dat het Gerecht terecht had geoordeeld dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek om teruggave te laat was ingediend. Voor de teruggave van winstbelasting over 2010 was het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat dit niet eerder in de procedure aan de orde was gesteld. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen waren om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.