ECLI:NL:OGHACMB:2023:181

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
CUR2022H00110
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. M.G.J.M. van Kempen
  • mr. J. Snitker
  • mr. drs. P.J.J. Vonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake teruggave winstbelasting 2009 en 2010 door belanghebbende na afwijzing door de Inspecteur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren niet-ontvankelijk werd verklaard. Belanghebbende had aangifte gedaan voor de winstbelasting over het jaar 2009, waarbij een bedrag van NAf 108.000 aan ontvangen dividend was opgenomen. Belanghebbende stelde dat de deelnemingsvrijstelling niet was toegepast en verzocht de Inspecteur om teruggave van te veel betaalde belasting. De Inspecteur wees dit verzoek af, wat leidde tot het hoger beroep.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond was voor de teruggave van winstbelasting over 2009, omdat het verzoek om teruggave niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kon worden aangemerkt. Het Hof bevestigde dat het Gerecht terecht had geoordeeld dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek om teruggave te laat was ingediend. Voor de teruggave van winstbelasting over 2010 was het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat dit niet eerder in de procedure aan de orde was gesteld. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen waren om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak

CUR2022H00110
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende]gevestigd te Curaçao,
appellant in hoger beroep (hierna: belanghebbende).
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 14 maart 2022 in de zaak BBZ nr. CUR202100243, in het geding tussen belanghebbende en:
de Inspecteur der belastingenzetelend te Curaçao,
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur),

1.Procesverloop

1.1.
Op 30 juli 2010 heeft belanghebbende voor het jaar 2009 aangifte winstbelasting gedaan naar een belastbare winst van NAf 236.133 en een bedrag aan verschuldigde winstbelasting van NAf 81.466.
1.2.
Op 9 december 2010 heeft belanghebbende voor het jaar 2009 een verbeterde aangifte winstbelasting gedaan naar een belastbare winst van NAf 347.803, resulterend in een verschuldigde belasting van NAf 119.992.
1.3.
Met dagtekening 15 juni 2011 is aan belanghebbende ter zake van de te laat betaalde winstbelasting 2009 een boete opgelegd van NAf 5.778. Het daartegen door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2011 door de Inspecteur afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft op 6 december 2012 een verzoek aan de Inspecteur gedaan om teruggave van, onder meer, over 2009 te veel betaalde winstbelasting.
1.5.
Op 13 maart 2020 is aan belanghebbende per e-mail medegedeeld dat het verzoek is afgewezen. Op 19 november 2020 is aan belanghebbende per e-mail een cijfermatige schermprint van de afwijzing toegestuurd.
1.6.
Belanghebbende heeft op 22 januari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1.7.
Het Gerecht heeft het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren bij uitspraak van 14 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.8.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 mei 2022, diezelfde dag ter griffie ontvangen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
1.8.2.
Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 500.
1.8.3.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.10.
De zaak is ter zitting behandeld te Willemstad op 31 oktober 2022, waar zijn verschenen en gehoord [A] namens belanghebbende alsmede [B] namens de Inspecteur.
1.11.
Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in het jaar 2009 45% van de aandelen van [MT] N.V. in bezit.
2.2.
Belanghebbende heeft op 30 juli 2010 aangifte winstbelasting over het jaar 2009 gedaan. Daarbij heeft zij een belastbare winst van NAf 236.133 aangegeven. Dit bedrag had belanghebbende al eerder, op 29 maart 2010, voldaan. Belanghebbende heeft op 9 december 2010 nogmaals aangifte gedaan. Daarbij heeft zij een belastbare winst van NAf 347.803 aangegeven. In de aangifte is een bedrag van NAf 108.000 ter zake van ontvangen dividend van [MT] N.V. opgenomen. Belanghebbende heeft het verschil tussen NAf 119.992 en NAf 81.466, zijnde NAf 38.526, op 9 december 2010 voldaan.
2.3.
Belanghebbende stelt dat zij over 2009 per abuis de deelnemingsvrijstelling niet heeft toegepast op het ontvangen bedrag van NAf 108.000 van [MT] N.V.. Belanghebbende heeft daarom op 6 december 2012 aan de Inspecteur een verzoek gedaan om teruggave van, onder meer, volgens belanghebbende over 2009 te veel betaalde belasting.
2.4.
Op 20 februari 2020 heeft de Inspecteur per e-mail aan (de gemachtigde van) belanghebbende onder meer geschreven:
“Ik heb van u ontvangen:
• Aangifte winstbelasting
• bewijs van ontvangst van een bedrag van 108.000
Hieruit is niet af te leiden dat sprake is van betaling van dividend en dat dit ten onrechte in de resultaat voor de aangifte winstbelasting van [belanghebbende] is opgenomen. Ik kan daarom aan uw verzoek niet voldoen waardoor ik uw bezwaar zal afwijzen.”
2.5.
Op 13 maart 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende per e-mail onder meer meegedeeld:
"Ik heb de meegestuurde jaarrekeningen en overige stukken beoordeeld. In overleg met andere collega's heeft u uw stelling niet voldoende aangetoond waardoor uw verzoek wordt afgewezen. De jaarrekeningen vertoont inconsistenties die uw stellingen niet voldoende aantoont.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben ingelicht inzake de afwijzing van uw verzoek".
2.6.
Op 28 juli 2020 is aan belanghebbende per e-mail (nogmaals) bericht dat het verzoek is afgewezen. Daarbij is opgemerkt dat de (administratieve) verwerking van de afwijzing waarschijnlijk twee weken in beslag zal nemen, alvorens belanghebbende een beschikking kan verwachten. Op 19 november 2020 is aan belanghebbende per e-mail een cijfermatige schermprint van de afwijzing toegestuurd.
2.7.
Bij e-mail van 24 november 2020 heeft belanghebbende aan de Inspecteur meegedeeld dat zij op basis van de screenprints geen beroep kan aantekenen.
2.8.
Op 4 december 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een brief geschreven, waarin hij, onder meer, reageert op het verzoek van belanghebbende van 6 december 2012 om teruggave van de over 2009 te veel betaalde belasting:
"Ambtshalve is (…) de brief weer beoordeeld, (…)
Ten aanzien van de dividend die volgens deze brief als omzet is verantwoord, heb ik onvoldoende bewijs dat dit inderdaad het geval was. Uit de jaarrekening inclusief toelichting die naar mij is gestuurd blijkt niet dat in de omzet van [belanghebbende] ook dividend is opgenomen van een dochteronderneming. Ik kan hierdoor niet akkoord gaan met een vermindering van de belastbare winst voor de winstbelasting over betreffende jaren zoals voorgesteld in deze brief."
2.9.
Belanghebbende heeft op 22 januari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
2.10.
Op 7 december 2021 heeft de Inspecteur in een e-mail aan belanghebbende onder meer geschreven:
“Als een deelnemingsdividend ten onrechte belast is ben ik bereid de belasting daarover te restitueren, maar dan moet belanghebbende mij ervan overtuigen dat het inderdaad gaat om een dividend.”
2.11.
Naar aanleiding van door belanghebbende verstrekte informatie heeft de Inspecteur in een e-mail van 15 december 2021 vervolgens aan (de gemachtigde van) belanghebbende geschreven:
“Ik heb de zaak zojuist met mevrouw
[leidinggevende, Hoofd van Dienst, GHvJ]besproken. Zij zal op korte termijn een beslissing nemen. Indien ze mijn voorstel overneemt zal zij dit aan jullie laten weten en actie ondernemen om de restituties te realiseren. Jullie kunnen het beroep dan intrekken.”
2.12.
In een e-mail van 13 januari 2022 aan de betreffende leidinggevende heeft (de gemachtigde van) belanghebbende over de teruggave winstbelasting 2009 onder meer geschreven:
“Met de heer (…) is overeenstemming bereikt. Hij deelde evenwel mee dat hij de zaak aan u zou voorleggen voor goedkeuring. Ik hoop op korte termijn van u te vernemen.”
2.13.
In een e-mail van 7 maart 2022 is namens de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat niet aan het verzoek tegemoetgekomen zal worden doch dat de voorkeur uitgaat naar een uitspraak van het Gerecht.
2.14.
Het Gerecht heeft het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren bij uitspraak van 14 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft op 10 mei 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of het Gerecht het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur daartegen beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht. Belanghebbende stelt zich daarbij op het standpunt dat eind 2021 met de Inspecteur overeenstemming is bereikt over de teruggave van winstbelasting over 2009 en dat de Inspecteur daaraan op grond van, onder meer, het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel is gebonden. De Inspecteur heeft dat standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
3.3.
Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof belanghebbende – tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en teruggave van winstbelasting over 2009 met een bedrag van NAf. 37.260, te verhogen met interest. Belanghebbende concludeert in hoger beroep tevens tot een teruggave van winstbelasting over 2010 voor een bedrag van NAf 48.300, te verhogen met interest. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft – kort gezegd – geoordeeld dat het belastingstelsel een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent en dat artikel 29 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) bepaalt dat bezwaar kan worden gemaakt tegen een opgelegde belastingaanslag, tegen een bedrag dat op aangifte is voldaan of is ingehouden en tegen een voor bezwaar vatbare beschikking. Artikel 31 ALL bepaalt vervolgens dat de belanghebbende beroep kan instellen tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak op bezwaar. Het verzoek om teruggave van winstbelasting is geen voor bezwaar en beroep vatbare schikking als bedoeld in artikel 29 ALL, aldus het Gerecht. Voor zover het verzoek om teruggave van winstbelasting van 6 december 2012 zou dienen te worden aangemerkt als een bezwaar tegen de betaling op aangifte, is het na de daarvoor geldende termijn van twee maanden ingediend, en is bovendien het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op dat “bezwaar” te laat ingediend. Het Gerecht heeft het beroep van belanghebbende daarop niet-ontvankelijk verklaard.

5.Beoordeling van het hoger beroep

Winstbelasting 2009
Rechtskader
5.1.
Voor de beoordeling van het onderhavige hoger beroep zijn de navolgende bepalingen van de ALL van belang:
Artikel 29, eerste en tweede lid:
“1. Degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag of tegen een ingevolge de belastingverordening door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur. De Inspecteur tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het bezwaarschrift. De Inspecteur zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.
2. Degene die bezwaar heeft tegen het bedrag dat als belasting door hem op aangifte is voldaan of afgedragen of dat als belasting door een inhoudingsplichtige van hem is ingehouden, kan binnen twee maanden na de betaling respectievelijk de inhouding een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur.”
Artikel 30:
“1. De Inspecteur doet uitspraak op het bezwaarschrift.
2. Met een uitspraak wordt gelijkgesteld het weigeren dan wel niet tijdig doen van de uitspraak. Een uitspraak wordt geacht niet tijdig te zijn gedaan indien de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan.”
Artikel 31:
“1. De belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur gedane uitspraak, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij het Gerecht. De belanghebbende kan ook in het geval, bedoeld in artikel 30, tweede lid, in beroep komen binnen twaalf maanden:
a. gerekend vanaf het tijdstip waarop negen maanden is verlopen na het tijdstip waarop het bezwaarschrift door de Inspecteur is ontvangen (…).”
Artikel 39a.
“1. Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de Inspecteur ambtshalve worden verminderd binnen tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden verleend.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die een onjuist bedrag op aangifte heeft voldaan of afgedragen, of van wie een onjuist bedrag is ingehouden.”
Beoordeling hoger beroep
5.2.
Ingevolge artikel 15, eerste lid ALL wordt de over een tijdvak verschuldigde winstbelasting op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft voor de winstbelasting voor het jaar 2009 op 29 maart 2010 en 9 december 2010 bedragen op aangifte voldaan.
5.3.
Indien met belanghebbende wordt aangenomen dat het op 6 december 2012 aan de Inspecteur gedane verzoek om teruggave van winstbelasting is op te vatten als een bezwaarschrift, waarop de Inspecteur ten tijde van het indienen van het beroep door belanghebbende bij het Gerecht nog niet was beslist, is het beroep van belanghebbende bij het Gerecht te laat ingediend. Ingevolge artikel 31, eerste lid, onder a. ALL had het beroep wegens niet tijdig beslissen in dat geval uiterlijk op 6 september 2014 moeten worden ingediend. Het Gerecht heeft het beroep wegens niet tijdig beslissen in dat geval terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.4.
Indien ervan wordt uitgegaan dat de Inspecteur wel uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van belanghebbende van 6 december 2012, dan acht het Hof die uitspraak gedaan op 13 maart 2020, nadat de Inspecteur ook reeds op 20 februari 2020 daarvoor de gronden aan belanghebbende had medegedeeld. De latere mededelingen doen daar niet aan af. Het bericht van 13 maart 2020 bevat alle elementen die aan een uitspraak op bezwaar worden gesteld. Voor zover het beroep van belanghebbende bij het Gerecht zich mede heeft gericht tegen deze uitspraak op bezwaar, is het ook niet-ontvankelijk. De uitspraak op bezwaar van 13 maart 2020 bevat weliswaar geen rechtsmiddelverwijzing, doch nu belanghebbende werd bijgestaan door een fiscaal deskundige kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende door eerst ruim negen maanden later beroep in te stellen bij het Gerecht, zulks heeft gedaan als redelijkerwijs mocht worden verwacht.
5.5.
Voor zover het verzoek om teruggave winstbelasting 2009 door de Inspecteur is behandeld als een verzoek om ambtshalve teruggave als bedoeld in artikel 39a, tweede lid ALL, en belanghebbende in dat kader tegen de afwijzende beslissing van de Inspecteur wenste op te komen, is hier geen taak weggelegd voor de belastingrechter. Immers, zoals het Gerecht met juistheid heeft geoordeeld, is een beslissing van de Inspecteur op de voet van artikel 39a ALL, geen voor bezwaar en beroep vatbare beslissing.
5.6.
Dat de Inspecteur bij de toepassing van artikel 39a ALL, het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het rechtszekerheidsbeginsel zou hebben geschonden, doordat de teruggave van winstbelasting reeds zou zijn toegezegd, of dat belanghebbende daar rechtens op mocht vertrouwen, acht het Hof tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt. Met name uit de door de dienstdoende ambtenaar op 15 december 2021 (2.11) aan de gemachtigde van belanghebbende verzonden e-mail blijkt dat vanuit de belastingdienst een voorbehoud werd gemaakt ten aanzien van de toezegging, namelijk dat het Hoofd van Dienst daarmee akkoord zou gaan. Uit de e-mail van de gemachtigde van belanghebbende van 13 januari 2022 aan de betreffende leidinggevende (2.12) blijkt genoegzaam dat belanghebbende zich daarvan bewust was.
Winstbelasting 2010
5.7.
Voor zover het hoger beroep zicht richt op de door belanghebbende verlangde teruggave winstbelasting over jaar 2010 is het niet-ontvankelijk, reeds omdat de teruggave van winstbelasting 2010 geen onderdeel uitmaakte van het aan het Gerecht voorgelegde geschil en niet voor het eerst in hoger beroep aan de orde kan worden gesteld.
Slotsom
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende voor zover het is gericht tegen de beslissing van het Gerecht met betrekking tot de teruggave winstbelasting 2009 ongegrond, en is het niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de weigering van de Inspecteur om over het jaar 2010 een teuggave winstbelasting te verlenen.

6.Griffierecht en proceskosten

Het Hof geen acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten in de door belanghebbende in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten.

7.Beslissing

Het Hof
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de weigering om teruggave van winstbelasting 2010,
- verklaart het hoger beroep ongegrond voor het overige,
-
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van M. Faro MSc, als griffier. Wegens ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
Griffier, Voorzitter,
(M.Faro) J. Snitker
De beslissing is op 3 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.