In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gewezen op 17 oktober 2022. De partijen, die gehuwd zijn geweest van 19 juni 2019 tot 13 oktober 2021, zijn in geschil over een vordering van [Geïntimeerde] op [Appellant] wegens investeringen die zij heeft gedaan in de woning van [Appellant]. [Geïntimeerde] heeft tijdens het huwelijk kosten gemaakt voor de renovatie van de woning, waarvoor zij een bedrag van NAf 39.148,05 heeft betaald. Na de scheiding heeft [Geïntimeerde] conservatoir beslag gelegd op de woning en een vordering ingesteld voor de niet-terugbetaalde investeringen. Het Gerecht heeft de vordering van [Geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen, maar [Appellant] is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 4 juli 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen met betrekking tot de huur van een deel van de woning, en dat [Appellant] niet mocht verwachten dat [Geïntimeerde] akkoord zou gaan met de door hem voorgestelde verrekening. Het Hof heeft de vordering van [Geïntimeerde] tot schadevergoeding voor niet-afgegeven huisraad toegewezen en [Appellant] veroordeeld tot betaling van de kosten in beide instanties. De uitspraak is gedaan op 29 augustus 2023.