ECLI:NL:OGHACMB:2023:152

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
CUR2021H00063
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming tot statutair bestuurder na statutenwijziging en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de benoeming van [appellant] tot statutair bestuurder van de stichting GCB na een statutenwijziging in 2017. [appellant] heeft van 2011 tot 2020 bij GCB gewerkt, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst. Na de statutenwijziging heeft hij verzocht om erkenning van zijn status als bestuurder, wat door het Gerecht werd afgewezen. In hoger beroep heeft het Hof de vraag centraal gesteld of de benoeming van [appellant] rechtsgeldig was, waarbij de goedkeuring van de minister van Justitie cruciaal is. Het Hof heeft vastgesteld dat hoewel er geen schriftelijke goedkeuring was, de minister mondelinge toezeggingen had gedaan en dat alle betrokkenen ervan uitgingen dat de benoeming geldig was. Het Hof concludeert dat de minister instemde met de benoeming, ondanks het ontbreken van formele goedkeuring. Het Hof bevestigt de eerdere beslissing van het Gerecht dat de rechtsverhouding tussen [appellant] en GCB niet als een arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt. De primaire en subsidiaire verzoeken van [appellant] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: CUR202004411 – CUR2021H00063
Uitspraak: 29 augustus 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg verzoeker, verweerder tegen het tegenverzoek,
thans appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. K. de l’Isle,
tegen
de stichting
STICHTING GAMING CONTROL BOARD,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg verweerster, verzoekster van het tegenverzoek,
thans geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.
Partijen worden hierna [appellant] en GCB genoemd.

1.De zaak in het kort

De stichting GCB oefent op publiekrechtelijke basis taken uit op het gebied van kansspelen. [appellant] heeft vanaf 2011 bij GCB gewerkt, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst. Eind 2017 zijn de statuten van GCB gewijzigd. In 2020 zijn de werkzaamheden van [appellant] bij GCB geëindigd.
In dit geding heeft [appellant] verzoeken ingediend op grond van zijn standpunt dat de basis waarop hij bij GCB heeft gewerkt, ook na de statutenwijziging een arbeidsovereenkomst is gebleven. Het Gerecht heeft dat standpunt verworpen. In dit hoger beroep heeft het Hof bij gedeeltelijke tussenbeschikking de vraag centraal gesteld of [appellant] na de statutenwijziging rechtsgeldig is benoemd tot statutair bestuurder. Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren. Inmiddels zijn getuigen gehoord. Vandaag spreekt het Hof een eindbeschikking uit.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1
Bij beschikking van 5 april 2022 (hierna: de deelbeschikking) heeft het Hof onder meer partijen in de gelegenheid gesteld tot gecombineerde bewijslevering.
2.2
Op 26 januari 2023 en op 16 maart 2023 is telkens één getuige gehoord. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.
2.3
Op 6 juni 2023 hebben beide partijen een conclusie na enquête ingediend.
2.4
In verband met een rechterswisseling zijn partijen in de gelegenheid gesteld een nadere mondelinge behandeling te verzoeken ten overstaan van de rechters die de beschikking zullen geven. Zij hebben te kennen gegeven daar geen behoefte aan te hebben.
2.5
Beschikking is aangezegd en nader bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

3.1
Beoordeeld moet worden of [appellant] na de statutenwijziging van 28 december 2017 rechtsgeldig is benoemd tot statutair bestuurder van GCB. Daarvoor is nodig dat de minister van justitie de benoeming heeft goedgekeurd. Die goedkeuring is vormvrij en kan besloten liggen in verklaringen en gedragingen.
3.2
De verklaring van [getuige 1], destijds het enige lid van de raad van commissarissen van GCB, komt erop neer dat zij bij het kabinet van de minister heeft gevraagd om schriftelijke goedkeuring van de benoeming van [appellant] tot statutair bestuurder van GCB, maar dat die schriftelijke goedkeuring er niet is gekomen. Wel heeft de minister mondeling toegezegd dat de goedkeuring zou komen. Daar was ook geen twijfel aan, want bij de selectieprocedure was [appellant] als beste uit de bus gekomen. Ook is [appellant] werkzaamheden blijven uitvoeren en heeft [getuige 1] [appellant] bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven als bestuurder. Tijdens een reis met de GCB en de minister in februari 2020 leek alles goed te gaan en was het geen issue dat er nog geen goedkeuring van de minister was voor de benoeming van [appellant] als bestuurder.
3.3 [
[getuige 2], destijds minister van justitie, heeft verklaard geen schriftelijk verzoek van [getuige 1] te hebben teruggevonden om schriftelijke goedkeuring van de benoeming van [appellant] tot statutair bestuurder van GCB. De getuige kan zich niet herinneren dat [getuige 1] het verzoek mondeling heeft gedaan, maar hij acht dat wel mogelijk. Als [getuige 1] het verzoek mondeling heeft gedaan, heeft de getuige de toestemming mondeling gegeven. [getuige 1], [appellant] en [getuige 2] waren het erover eens dat [appellant] statutair bestuurder van GCB zou worden. De getuige heeft met [appellant] samengewerkt op basis van de veronderstelling dat hij bestuurder van GCB was. De getuige had daar ook geen moeite mee. Bij de reis in februari 2020 waaraan onder meer [getuige 1], [appellant] en [getuige 2] deelnamen, ging de getuige als vanzelfsprekend ervan uit dat [appellant] bestuurder van GCB was.
3.4
Bij verweerschrift in eerste aanleg heeft GCB als producties 7A tot en met 7J geschriften overgelegd die aannemelijk maken dat de werkzaamheden die [appellant] na de statutenwijziging heeft uitgevoerd, passen bij een statutair bestuurder.
3.5
Uit het voorgaande leidt het Hof af dat de minister instemde met de benoeming van [appellant] als statutair bestuurder, dat alle betrokkenen daar ook van uitgingen en dat schriftelijke goedkeuring van de minister weliswaar is uitgebleven, maar dat alle betrokkenen aannamen dat die schriftelijke goedkeuring niet meer dan een formaliteit zou zijn. [appellant] verrichtte met instemming van de minister werkzaamheden die bij de functie van statutair bestuurder pasten en hij was ook als bestuurder ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Tijdens de reis in februari 2020 ging de minister ervan uit dat [appellant] bestuurder was en was het voor niemand een issue. Gelet op dit alles ligt de goedkeuring van de minister besloten in zijn gedragingen. Aangenomen moet dus worden dat [appellant] ten tijde van de brief van 31 juli 2020 statutair bestuurder was. Ingevolge art. 2:8 lid 5 BW kan de rechtsverhouding die hij op die datum met GCB had, niet worden aangemerkt of mede worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.
3.6 [
[appellant] heeft bij conclusie na enquête aangevoerd dat het ontbreken van een advies van de Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten de benoeming nietig maakt. Het Hof heeft dit betoog al verworpen onder 2.11 van zijn deelbeschikking. Het Hof blijft daarbij.
3.7
GCB heeft bij conclusie na enquête aangevoerd dat het Hof ten onrechte een bewijsopdracht aan haar heeft verstrekt. Het Hof ziet echter geen aanleiding om van zijn deelbeschikking terug te komen.
3.8
De primaire en subsidiaire verzoeken van [appellant] zijn gebaseerd op zijn standpunt dat de rechtsverhouding moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Gelet op het voorgaande verwerpt het Hof dat standpunt, zoals het Gerecht ook heeft gedaan. Het Hof zal de bestreden beschikking in zoverre bevestigen.
3.9
Het Gerecht heeft de zaak naar de AR-rol bij het Gerecht verwezen voor voortprocederen over het meer subsidiaire verzoek van [appellant]. Partijen hebben deze beslissing in hoger beroep niet aan de orde gesteld. Voor de duidelijkheid wijst het Hof erop dat de zaak na die verwijzing onder registratienummer CUR202100183 op de parkeerrol van het Gerecht is geplaatst in afwachting van deze beschikking van het Hof. Ook verwijst het Hof naar zijn overweging onder 2.12 van de deelbeschikking, inhoudende dat waarschijnlijk zal worden geoordeeld dat GCB het dienstverband (het Hof bedoelt: de rechtsverhouding tussen stichting en bestuurder) niet zonder enige vergoeding heeft kunnen beëindigen, althans dat daarop een gerede kans bestaat.
3.1
Het principaal hoger beroep faalt. Het incidenteel hoger beroep is (behalve wat betreft de proceskosten) reeds afgedaan in de deelbeschikking. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep, voor zover de primaire en subsidiaire verzoeken van [appellant] zijn afgewezen (onder 5.1) en voor zover [appellant] in de kosten is veroordeeld (onder 5.4);
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van GCB gevallen en tot op heden begroot op NAf 14.000,- aan salaris voor de gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.