ECLI:NL:OGHACMB:2023:151

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
H-161-2021 - 100.00252/2021
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor diefstal met geweld en andere feiten in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot doodslag, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar voor diefstal met geweld, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het onterecht bellen van een alarmnummer. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het tweede feit. Het Hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de onder 1 primair, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten. Het Hof heeft daarbij overwogen dat de verdachte samen met anderen een gewelddadige overval heeft gepleegd, waarbij slachtoffers zijn bedreigd met een vuurwapen. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. Het Hof heeft de strafmaat vastgesteld op zes jaar gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. Tevens is een in beslag genomen mobiele telefoon verbeurd verklaard.

Uitspraak

Zaaknummer: H-161-2021

Parketnummer: 100.00252/2021
Uitspraak: 12 juni 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 27 oktober 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in Sint Maarten.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht een beslissing gegeven over het in beslag genomen voorwerp.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door het Gerecht vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 434 van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het Hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak voor feit 2.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw (mr. S.R. Bommel) naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de straf en met verbetering van de gronden.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof komt deels tot andere beslissingen dan het Gerecht en kan zich derhalve op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van doelmatigheid zal het Hof het vonnis in zijn geheel vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging van de officier van justitie. Afschrift van de nadere omschrijving tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt onderdeel uit van het vonnis.
Vrijspraak van feit 4
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden is voor het Hof het volgende komen vast te staan.
De verdachte is eerder op de dag van 22 mei 2021 met een andere verdachte [medeverdachte 1] en een man, bijgenaamd [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), naar de woning van aangever [slachtoffer 1] gegaan, tijdens welk bezoek deze [slachtoffer 1] is beroofd van zijn halsketting. Bij gelegenheid van die beroving heeft [medeverdachte 1] aan [slachtoffer 1] een vuurwapen getoond. Nadat zij weg waren gegaan van de woning van [slachtoffer 1], kwam [medeverdachte 1] tot het besef dat zijn horloge in de tuin van [slachtoffer 1] moest zijn gevallen en dus aldaar was achtergebleven. De verdachte en [medeverdachte 1] zijn vervolgens op de motorfiets van de verdachte teruggegaan naar de tuin van [slachtoffer 1] om het horloge van [medeverdachte 1] op te halen.
Zoals het Hof hierna ten aanzien van de feiten 3 en 5 zal vaststellen, heeft [slachtoffer 1], toen de verdachte en [medeverdachte 1] zich wederom in de tuin van [slachtoffer 1] bevonden, vanaf zijn porch met een vuurwapen in hun richting geschoten. [medeverdachte 1] ontvluchtte daarop te voet de tuin, om direct weer terug te keren naar de ingang van [slachtoffer 1]’s perceel. Vanaf daar heeft hij tweemaal geschoten op [slachtoffer 1], die zich toen buiten bij zijn woning bevond.
Het Hof overweegt dat de verdachte weliswaar na het eerste incident die dag met aangever [slachtoffer 1] ervan op de hoogte was dat de andere verdachte [medeverdachte 1] in het bezit was van een vuurwapen, maar dat niet is gebleken dat de terugkomst van de verdachte en [medeverdachte 1] naar het erf van [slachtoffer 1] op enige wijze gericht is geweest op het (wederom) plegen van een of meer (vuurwapen gerelateerde) misdrijven. Uit het dossier lijkt veeleer te volgen dat de terugkomst slechts bedoeld was om het achtergebleven horloge op te halen. Uit de feitelijke gang van zaken leidt het Hof af dat het vuurwapengebruik door [medeverdachte 1] bij de woning van [slachtoffer 1] niet anders kan worden gezien dan als impulsief en bovendien als reactie op het schieten door [slachtoffer 1] in de richting van [medeverdachte 1] en de verdachte. In ieder geval kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte door met [medeverdachte 1], van wie de verdachte wist dat hij gewapend was, terug te keren naar het erf van [slachtoffer 1] enkel om het horloge op te halen opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] (feit 4 primair). Dat bewijs ontbreekt eveneens ten aanzien van het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op de ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in vereniging (feit 4 subsidiair) en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of mishandeling met een wapen in vereniging (feit 4 meer subsidiair). Ook ten aanzien van die feiten geldt dat het opzet daar niet wettig en overtuigend bewezen kan worden De verdachte zal dan ook van de onder 4 ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in bijlage II bij dit vonnis opgenomen, bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Deze bijlage maakt onderdeel uit van het vonnis.
Overwegingen omtrent het bewijs

Ten aanzien van feit 1 primair

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep herhaald dat hij met deze overval niets te maken heeft gehad. Wel heeft hij (voor het eerst in deze strafrechtelijke procedure) verklaard dat hij wél in de oranjekleurige Hyundai i-10 heeft gereden, in de buurt van en rond het tijdstip van de overval. Dit verklaart volgens de verklaring van de verdachte de inhoud van de voicenotes op zijn telefoon. Toen hij in de buurt van de overval in die Hyundai i-10 zat, zag hij op een gegeven moment 2 of 3 personen rennen, die probeerden in een zilverkleurige Hyundai i-10 te springen. Dat lukte hen echter niet, waarop zij zijn weggerend. Verbalisant [verbalisant 1], die de verdachte even daarvoor ter plaatse had zien komen, stond op dat moment met zijn auto vóór deze zilveren i-10 en blokkeerde de weg voor die auto, aldus de verdachte. Omdat hij eerder problemen had gehad met voornoemde verbalisant, en bij hem een vriend, namelijk andere verdachte [medeverdachte 1], in de auto zat die geen geldige verblijfstitel had en die bovendien tegen de verdachte zei dat hij ‘iets’ bij zich had (waarvan de verdachte wel aannam dat het een wapen was), is de verdachte snel weggereden, heeft onderweg zijn vriend bij diens vriendin afgezet en is hij vervolgens naar huis gereden, aldus nog steeds de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het Hof.
Het tijdstip waarop de verdachte met deze verklaring is gekomen, te weten voor het eerst bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep, doet reeds afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan. Verbalisant [verbalisant 1] heeft, gehoord als getuige ter terechtzitting in hoger beroep, de door de verdachte geschetste gang van zaken bovendien weersproken. Hij heeft een en andermaal verklaard dat hij de door de verdachte genoemde zilverkleurige Hyundai i-10 niet heeft gezien, laat staan de doortocht daarvan heeft geblokkeerd. Gelet hierop, hecht het Hof dan ook geen geloof aan dit door de verdachte voor het eerst in hoger beroep gegeven alternatieve scenario. Daar komt bij, dat de verdachte voor wat betreft de inhoud van de voiceberichten die bij onderzoek op zijn telefoon zijn aangetroffen niet heeft kunnen verklaren dat hij 2 dagen na de overval een gesproken bericht heeft ontvangen waarin door [medeverdachte 1] tegen hem wordt gezegd: “Yo big man you forget all we jump in your car from after that we come by the house you forget the house got cameras”. Nu een andersluidende aannemelijke uitleg van de verdachte voor de inhoud van dit bericht niet is gegeven, gaat het Hof – bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen - ervan uit dat dit voicebericht gaat over de tenlastegelegde overval.
Aldus gaat het Hof voorbij aan het door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geschetste alternatief scenario.
Het Gerecht heeft in het vonnis waarvan beroep het volgende overwogen:
“Uit de bewijsmiddelen volgt dat drie personen aangever [slachtoffer 2]‘s nachts in zijn woning van een ketting en een telefoon hebben beroofd. Aangever is daarbij door de daders op de grond geduwd, en er is met een hard voorwerp tegen zijn hoofd geslagen. De daders zijn na de beroving weggerend. Verbalisant [verbalisant 1] heeft twee van hen zien rennen. Hij is een van hen uit het oog verloren, en zag de ander wegrennen in de richting van de Dahliaroad. Vervolgens zag hij een kleine oranje auto zonder verlichting en met hoge snelheid wegrijden uit de Dahliaroad. Enkele minuten later is voor de woning van verdachte een kleine oranje auto, een Hyundai, aangetroffen, waarvan de motorkap warm was. De politie heeft de auto in beslaggenomen, en verdachte heeft via WhatsApp in een voicenote verteld dat hij achtervolgd is door een man, dat een mededader tijdens die achtervolging uit de auto is gestapt, dat hij naar huis is gegaan, daar de auto heeft neergezet en dat er 5 minuten later politie ter plaatse kwam.”
Het Hof neemt deze overweging op deze plaats over en maakt deze tot de zijne.
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte een van de overvallers is geweest en dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering door de verdachte met de andere overvallers. Van aanknopingspunten voor een minder vergaande betrokkenheid van de verdachte bij deze overval, in de zin van medeplichtigheid door als bestuurder van de vluchtauto op te treden, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, is niet gebleken. In het bijzonder geldt daarbij dat de verdachte heeft nagelaten over (de omvang van) zijn betrokkenheid helderheid te verschaffen, hij heeft immers in het geheel ontkend op enigerlei wijze daarbij betrokken te zijn geweest. Aldus gaat het Hof op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en bij gebreke van een andersluidende aannemelijke verklaring van de verdachte ervan uit dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen de overval heeft gepleegd, waarbij hij in ieder geval ook als bestuurder van de vluchtauto heeft opgetreden. Het verweer van de raadsvrouw dat hooguit sprake kan zijn van medeplichtigheid van de verdachte aan deze overval, als bestuurder van de vluchtauto, wordt dan ook verworpen nu dit verweer op geen enkele wijze feitelijk wordt ingekleurd door de verdachte zelf, ook niet nadat de verdachte daartoe uitdrukkelijk ter terechtzitting in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld. De verdachte heeft immers ontkend de bestuurder van de vluchtauto te zijn geweest.

Ten aanzien van de feiten 3 en 5

Verweer ten aanzien van het gebruik van de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] voor het bewijs
Feiten 3 en 5 zien op het hetgeen zich heeft afgespeeld in de tuin van aangever [slachtoffer 1] op 22 mei 2021. Door de raadsvrouw is als verweer gevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verdediging geen gelegenheid heeft gehad om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze verklaringen te toetsen. [slachtoffer 1] is immers, hoewel daarom was verzocht, niet in het bijzijn van de verdediging als getuige bij de rechter-commissaris gehoord kunnen worden, omdat hij onvindbaar is. De waarheidsvinding is hiermee in de knel gekomen, aldus de raadsvrouw. En dat terwijl er volgens de raadsvrouw reden is om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]. De verdachte en de andere verdachte [medeverdachte 1] hebben immers verklaard dat [slachtoffer 1] op hen heeft geschoten, hetgeen door [slachtoffer 1] wordt ontkend. Dat [slachtoffer 1] weldegelijk heeft geschoten, wordt volgens de raadsvrouw bevestigd door het forensische onderzoek dat is uitgevoerd op monsters die van zijn handen zijn genomen en waaruit volgt dat schotresten op zijn handen zijn aangetroffen.
Het Hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat door het niet nader horen van aangever [slachtoffer 1] als getuige bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de verdediging, de verdachte geen recht heeft gehad op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe overweegt het Hof dat er een weliswaar te betreuren, doch goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van dit ondervragingsrecht met betrekking tot [slachtoffer 1], namelijk dat de getuige ondanks herhaalde inspanningen - zoals weergegeven in de processen-verbaal van de rechter-commissaris van 21 september 2022 en 4 november 2022 - onvindbaar is gebleken. Het Hof is voorts van oordeel dat de bewezenverklaring van de feiten 3 en 5 niet in overwegende mate steunt op de verklaringen van [slachtoffer 1], gelet op de andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de verdachte en de andere verdachte [medeverdachte 1] en afdrukken van met een camera opgenomen beelden. Aldus is het Hof van oordeel dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Daaraan doet niet af dat voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, geen andere compenserende factoren hebben bestaan, anders dan het Hof in het navolgende de betrouwbaarheid van de verklaringen van de niet-ondervraagde getuige [slachtoffer 1] zorgvuldig zal onderzoeken, een en ander in samenhang met de overige bewijsmiddelen en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaringen.
Het Hof constateert dat het dossier aanwijzingen bevat dat aangever [slachtoffer 1] in zijn verklaringen bij de politie niet de waarheid heeft gesproken over het door hemzelf schieten richting de verdachte en de andere verdachte [medeverdachte 1] toen zij terugkwamen naar zijn erf vanwege het verloren horloge. Zo volgt uit het rapport schotrestenonderzoek van het NFI [1] , dat op de handen van [slachtoffer 1] enkele uren na het incident één A-deeltje, zijnde een deeltje kenmerkend voor schotresten, aanwezig was. Weliswaar is slechts één deeltje aangetroffen (hetgeen voor het NFI aanleiding is de conclusie in het rapport dat sprake is van schotresten te verlagen van
zeer waarschijnlijknaar
waarschijnlijk), maar bevestiging van het schieten door [slachtoffer 1] ziet het Hof ook in andere stukken die zich in het dossier bevinden. Zo is op foto 9 van met een beveiligingscamera opgenomen beelden [2] te zien dat [medeverdachte 1] gebukt de tuin van [slachtoffer 1] uitrent, hetgeen strookt met de situatie dat op dat moment in zijn, [medeverdachte 1], richting is geschoten, zoals door [medeverdachte 1] en de verdachte is verklaard. Daarnaast bevinden zich opnames van een telefoongesprek [3] en een spraakbericht [4] in het dossier waaruit volgt dat [medeverdachte 1] kort na het incident zegt dat hij is beschoten door [slachtoffer 1] (en heeft teruggeschoten).
Aldus houdt het Hof het ervoor dat aangever [slachtoffer 1] niet de waarheid heeft verklaard over het door hem schieten op de verdachte en de andere verdachte [medeverdachte 1]. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, zal dit er evenwel niet toe leiden dat de verklaringen van [slachtoffer 1] van bewijsgebruik worden uitgesloten. Aanwijzingen dat ook op andere punten aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] getwijfeld moet worden, zijn er niet. Integendeel, de overige inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1] vindt steun in de andere bewijsmiddelen. Wel brengt het vorenstaande het Hof ertoe terughoudend te zijn bij het gebruik van de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] voor het bewijs en zal het Hof deze slechts bezigen voor het bewijs voor zover de inhoud van deze verklaringen bevestiging vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Het bewijs
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is voor het Hof het volgende komen vast te staan.
Op 22 mei 2021 brengen de verdachte, de andere verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedrieën een bezoek aan aangever [slachtoffer 1] bij diens woning. De reden van hun bezoek was gelegen in het trachten terug te krijgen van de motor van [medeverdachte 2], waarvan de verdachten meenden dat [slachtoffer 1] daarover beschikte. Bij de deur van de woning van [slachtoffer 1] ontstond een discussie tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer 1], waarbij door [medeverdachte 2] de ketting van [slachtoffer 1] van diens hals is weggerukt.
Het Hof constateert daarbij, zoals de aangever heeft verklaard, dat bij deze confrontatie door [medeverdachte 1] een vuurwapen is getrokken, doorgeladen en op de aangever is gericht. De inhoud van deze verklaring van de aangever vindt immers bevestiging in de verklaring die [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat hij een vuurwapen bij zich had om zichzelf ervan te verzekeren dat hij de motor zou terugkrijgen. Gelet hierop, alsmede gelet op het doel van het bezoek, het opeisen van de motor van [medeverdachte 2], maakt dat het Hof geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de aangever dat dit vuurwapen door [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk is gebruikt op vorengenoemde wijze. Daarbij is voor het Hof ook van belang dat uit afdrukken van met een camera opgenomen beelden blijkt dat [medeverdachte 1] bij de tweede confrontatie, later die dag, niet heeft geschroomd een vuurwapen te trekken en te gebruiken [5] .
Dat sprake is geweest van een echt vuurwapen en geen namaak vuurwapen (bb-gun), zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard, leidt het Hof af uit het telefoongesprek dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] later die dag hebben gevoerd en waarin [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] vertelt dat toen hij en de verdachte teruggingen [slachtoffer 1] op [medeverdachte 1] schoot, waarna [medeverdachte 1] terugschoot, alsmede de verklaring van de verdachte over die tweede confrontatie dat [medeverdachte 1] toen ook een schot heeft gelost.
Het Hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deze diefstal met (bedreiging van) geweld heeft gepleegd en eveneens in vereniging met hen een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn gezamenlijk naar de aangever toegegaan met als doel om de motor van [medeverdachte 2] terug te krijgen, hetgeen ook door de verdachte is bevestigd. Bij de confrontatie aan de deur is met kracht de ketting van de hals van de aangever getrokken en is door [medeverdachte 1] een vuurwapen aan de aangever getoond. De verdachte is daarbij steeds aanwezig geweest, heeft nog actieve handelingen verricht door aan de deur te trekken toen aangever zijn woning in ging en de deur achter zich sloot, en is ook tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weer vertrokken. Van enig distantiëren door de verdachte van de gedragingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is niet gebleken, zodat de feiten en omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.

Ten aanzien van feit 6

Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt het volgende.
Op 30 maart 2021 is door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] een melding van een overval in een woning gedaan bij de Centrale Meldkamer, waarbij een voor de politie onvindbaar adres is opgegeven. Voorts heeft de telefonische melder - ondanks het verzoek van de centralist om aan de lijn te blijven - de verbinding verbroken en was de melder niet bereikbaar toen de centralist hem probeerde terug te bellen , omdat de telefoon toen uitgeschakeld was. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een zogenoemde ‘valse’ melding, en dat aldus zonder noodzaak naar het alarmnummer is gebeld.
Gebleken is dat het telefoonnummer waarmee deze valse melding is gedaan op die dag gekoppeld was aan het imeinummer [imeinummer]. De verdachte was bij zijn aanhouding op 7 juni 2021 in het bezit van een mobiele telefoon met dit imeinummer (op dat moment voorzien van een ander telefoonnummer dan waarmee de melding is gedaan).
Gelet op de verklaring die de verdachte over deze telefoon heeft afgelegd, te weten dat niemand anders dan hij deze telefoon gebruikt, alsmede de aan de verdachte te relateren foto’s en een video van eerdere data die op de telefoon zijn aangetroffen, is voor het Hof komen vast te staan dat de verdachte de telefoon - voorzien van het telefoonnummer - waarmee de valse melding is gedaan, op 30 maart 2021 in zijn bezit moet hebben gehad. Aldus acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die zonder noodzaak het alarmnummer 911 van de meldkamer van het Korps Politie Sint Maarten heeft gebeld.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 3, 5 en 6 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1, primair
hij op
of omstreeks16 maart 2021 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen,
een ketting en
/of een portemonnee en/ofeen mobiele telefoon
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 2]
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgd
van geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2]
en/of andere(n) in de woning aanwezige perso(o)n(en), gepleegd met het oogmerk om die diefstal
ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit:
· het gemaskerd en gewapend met een hard voorwerp de
woning van die [slachtoffer 2] binnen te dringen, en
/of;
· die [slachtoffer 2] tegen de grond te duwen, en
/of;
· (vervolgens) die [slachtoffer 2] met een hard voorwerp tegen het hoofd te slaan, en
/of;
· dreigend te zeggen: "don't move" en
/of"where is the money";
3.
hij op
of omstreeks22 mei 2021 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een gouden ketting
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/ of gevolgdvan geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/ of welke bedreiging met geweld bestond
(en)uit:
· het doorladen van een vuurwapen in bijzijn van die [slachtoffer 1], en
/of;
· het
(met kracht
)wegrukken van de halsketting van die [slachtoffer 1],
en
/of;
· het richten en
/ofgericht houden van een vuurwapen op die [slachtoffer 1];
5.
hij op
of omstreeks22 mei 2021 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging
met
een ander ofanderen,
althans alleen,
een
of meervuurwapen
(s) en/of munitie,in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad;
6.
hij op
of omstreeks30 maart 2021, te Sint Maarten opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten, door zonder noodzaak te bellen naar het alarmnummer 911 van de meldkamer van het Korps Politie Sint Maarten.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:291 juncto artikel 2:289 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 11 van de Vuurwapenverordening en artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening gesteld verbod.
Het onder 6 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:83 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk wederrechtelijk gebruikmaken van een alarmnummer voor publieke diensten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
De verdachte heeft zich in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan een overval op een woning, waarbij de bewoner een hoofdwond heeft opgelopen omdat hij door een van de daders met een hard voorwerp werd geslagen. Twee maanden later heeft de verdachte in vereniging met anderen met geweld een ander slachtoffer bij diens woning van zijn ketting beroofd. Daarbij werd tevens gedreigd met geweld doordat in het bijzijn van de man een vuurwapen werd doorgeladen en dat vuurwapen bovendien op hem werd gericht. Het Hof rekent het de verdachte aan dat in beide gevallen de slachtoffers zijn aangevallen in/bij hun eigen woning, een plaats waar zij zich veilig moeten kunnen voelen en dat de verdachte het algemene gevoelen van onveiligheid in de samenleving heeft vergroot.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bellen van het alarmnummer 911 zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was. Daardoor zijn onmiddellijk twee politie-eenheden uitgerukt naar het door de verdachte opgegeven adres, dat onvindbaar bleek te zijn. De verdachte heeft daardoor, wanneer zich elders een noodsituatie had voorgedaan, het potentieel verlenen van hulp aan anderen door de politie bemoeilijkt en de politie op kosten gejaagd.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij wordt opgemerkt dat nu de verdachte van de onder 4 ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken, welke tenlastegelegde feiten de zwaarste feiten op de dagvaarding betreffen, de oplegging van een substantieel lagere straf in de rede ligt, dan de straf die door het Gerecht is opgelegd en door de procureur-generaal is gevorderd.
In strafmatigende zin houdt het Hof rekening met de beperkte rol van de verdachte bij het onder 3 bewezen verklaarde feit. Weliswaar is de verdachte van dit feit medepleger, maar de verdachte is niet degene met het vuurwapen geweest en ook niet degene die de ketting van het slachtoffer heeft afgenomen.
Voorts heeft het Hof erop gelet dat de verdachte, zo blijkt uit zijn strafkaart, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat de verdachte nog relatief jong is.
Het Hof stelt vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. In dat verband wijst het Hof erop dat de verdachte op 1 november 2021 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep en dat de behandeling in tweede aanleg eerst vandaag – aldus niet binnen 16 maanden – met een eindvonnis is afgerond. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden aan te wijzen, nu de vertraging in de afdoening is gelegen in de tijd die was gemoeid met nader onderzoek dat mede op instigatie van de raadsvrouw heeft plaatsgevonden. Gelet hierop, en mede gezien de (relatief) beperkte mate van de overschrijding in hoger beroep, terwijl de fasen van eerste en tweede aanleg tezamen bezien geen overschrijding vormen van de redelijke termijn, is het Hof van oordeel dat moet worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Het Hof komt, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom dat na te noemen straf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerp
Aan de orde is voorts het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Samsung S8 mobiele telefoon.
Dat voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Het voorwerp behoort immers toe aan de verdachte en met behulp daarvan is het onder 6 bewezenverklaarde feit begaan of voorbereid
Het Hof zal daarom de verbeurdverklaring gelasten. Daarbij heeft het Hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:55, 1:67, 1:68 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit;
vernietigt het vonnis van het Gerecht, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 primair, 4 subsidiair en 4 meer subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Samsung S8 mobiele telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en mr. R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 12 juni 2023 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao, met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Sint Maarten.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Verkorte rapportage betreffende schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Sint Maarten op 22 mei 2021, opgesteld en ondertekend door NFI-deskundige dr. A. Brouwer-Stamouli op 6 juli 2021.
2.Proces verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden woning, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] op 24 mei 2021.
3.Proces verbaal van bevindingen tapgesprek 22-05-2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3] op 24 mei 2021.
4.Proces verbaal van bevindingen afluisteren voicenote Appelhout, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] op 3 juni 2021.
5.Een proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden van 24 mei 2021, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 2] (bijlage 4 van het dossier Appelhout)