ECLI:NL:OGHACMB:2023:121

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
SXM2021H00078
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsovereenkomst en vorderingen tot betaling na schade door orkaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap S. Weisz Uurwerken B.V. tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De zaak betreft een geschil over de kwalificatie van een overeenkomst tussen Weisz en de geïntimeerde, die als sales representative fungeerde voor Weisz. De overeenkomst werd gesloten op 11 april 2014 en beëindigd op 1 november 2018. Weisz vordert betaling van US$ 100,108.04 van de geïntimeerde, die hij betwist. De vordering is gebaseerd op een rekening-courant en niet-afgedragen gelden en goederen na schade door orkaan Irma in 2017. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen afgewezen, waarna Weisz in hoger beroep is gegaan.

Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de overeenkomst beoordeeld, waarbij het Hof oordeelt dat de overeenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, maar als een overeenkomst van eigen aard, waarbij de geïntimeerde als zelfstandig verkoopagent fungeert. De grieven van Weisz tegen de afwijzing van de vorderingen zijn deels gegrond bevonden. Het Hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerde US$ 2,911,-- verschuldigd is aan Weisz, maar dat de vordering van US$ 97,197.04 moet worden afgewezen, omdat de geïntimeerde niet aansprakelijk is voor het verlies van goederen door de orkaan. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en de vordering tot betaling van US$ 2,911,-- toegewezen, met wettelijke rente, en Weisz veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SXM202000673– SXM2021H00078
Uitspraak: 4 juli 2023

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap
S. WEISZ UURWERKEN B.V.,
gevestigd in Nederland,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok,
tegen

[Geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.H.J. Merx.
Partijen worden hierna Weisz en [geïntimeerde] genoemd.
1.
Het verloop van de procedure
1.1
Bij op 14 juni 2021 ingekomen akte van appel is Weisz in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 1 juni 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 22 juli 2021 ingekomen memorie van grieven heeft Weisz vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen (met uitdrukkelijke bevestiging van de overwegingen 4.1 en 4.2 van het vonnis en) met veroordeling van [geïntimeerde] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij op 21 september 2021 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Weisz – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities, beide met producties, ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.
De beoordeling
2.1.
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
Weisz is een importeur en groothandel van horloges en sieraden, met hoofdkantoor in Nederland en wereldwijd gevestigde verkooppunten.
2.1.2
Partijen hebben op 11 april 2014 een overeenkomst gesloten uit hoofde waarvan [geïntimeerde] werkzaamheden verricht als 'sales representative' van Weisz voor de verkoop aan juweliers in Sint Maarten en omliggende eilanden. Deze overeenkomst houdt onder meer het volgende in:
“EMPLOYMENT CONTRACT
(…)
ARTICLE 3.
The gross salary of the employee amounts $ 4.000,- per month, local taxes will be paid by S. Weisz Uurwerken B.V.
ARTICLE 4.
The employee is obliged to fulfill his job to the best he can and will stick to the obligations and instructions which can be provided by the employer. The employee will take good care of the equipment trusted to him.
ARTICLE 5.
The employee certifies he/she took notice of the labor-/industrial regulations.
ARTICLE 6.
When the employee is ill it is his/her obligation to report this instantly or when the illness arises after the daily working-hours, anyway before 9.00 o'clock the following morning. During his illness the employee has to stick to the prescriptions of the employer.
When a visit to a doctor can only take place during working-hours, the employee has to report this to the employer a day before this visit.
(…)”
2.1.3
Op 6 september 2017 heeft orkaan Irma over Sint Maarten geraasd en flinke schade aangericht.
2.1.4
Op 10 september 2017 heeft Weisz per e-mail bij haar verzekeraar gemeld dat [geïntimeerde] op Sint Maarten
“goederen van ons en kantoor”houdt en “
zijn huis met kantoor volledig met de grond gelijk gemaakt” is, met de vraag in hoeverre zij voor de schade verzekerd is. De volgende dag reageerde de verzekeraar, met verwijzing naar correspondentie met Weisz in 2016, dat [geïntimeerde] niet in de polis was opgenomen vanwege het risico op Sint Maarten.
2.1.5
Na de orkaan hebben partijen gecorrespondeerd over de voorraden die
[geïntimeerde] onder zich had. [geïntimeerde] berichtte onder meer aan Weisz:
- op 12 september 2017: “
The rest of the goods are in a bunker safe. Hope things work quikly. we have no power and water since the hurrzcane and its 34 degrees. The conditions are terrible. I have 75% of the goods safe.
- op 13 september 2017: “
Also, the watches are in the basement in the same building. No one access excerpt me. It's very safe.
- op 23 mei 2018: “
And during the hurricane I dropped of the jewelry in [plaats] with a friend of mine. I had no place to keep it safe in St Maarten at that time (I remember mentioning this to you) I have a trip soon. I will bring it soon from there.”
- op 11 juli 2018: “
Please keep in mind, I had lost 15-20% of my stock due to the hurricane that were in my house.
2.1.6
De overeenkomst is met ingang van 1 november 2018 met wederzijds goedvinden beëindigd
2.2.
In dit geding vordert Weisz [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van US$ 100,108.04, met nevenvorderingen. [Geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
2.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen.
2.4
Aan haar vorderingen heeft Weisz het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van de overeenkomst tussen partijen moet nog worden afgerekend. Het gevorderde bedrag van US$ 100,108.04 is als volgt opgebouwd: US$ 97,197.04 is het aan Weisz verschuldigde saldo van de rekening-courant van [geïntimeerde], betreffende “voorraden en voorraad mutaties, kostencompensaties en betalingen van klanten”. Een bedrag van US$ 2.911,-- betreft het niet aan Weisz afgedragen deel van het door [geïntimeerde] van de klant [bedrijf 1] ontvangen bedrag.
2.5.1
Partijen verschillen van mening over de aard van de tussen hen gesloten overeenkomst. Weisz kwalificeert deze als een ‘consultancy overeenkomst’, waarbij [geïntimeerde] als sales agent namens Weisz horloges verkoopt aan juweliers in Sint Maarten en omliggende eilanden. [geïntimeerde] was geen werknemer, maar ontving een maandelijks bruto salaris, dat hij opnam uit door klanten op zijn rekening gestorte gelden en waarvan hij zelf de sociale premies en inkomstenbelasting moest voldoen; de vermelding van ‘local taxes’ die door Weisz zouden moeten worden betaald betreft invoerrechten als goederen vanuit Sint Maarten naar Nederland of de Verenigde Staten zouden worden verzonden.
Volgens [geïntimeerde] is sprake van een arbeidsovereenkomst, zoals volgt uit de aanduiding van het contract als ‘employment contract’, het bruto salaris met de afspraak dat de ‘local taxes’ (waarmee sociale lasten zijn bedoeld) voor rekening van Weisz komen en de strikte regeling omtrent ziekteverzuim.
2.5.2
Grief 1 komt op tegen de door het Gerecht aan de overeenkomst gegeven kwalificatie ‘arbeidsovereenkomst’. De grief slaagt. Hetgeen partijen omtrent de kenmerken en uitvoering van de overeenkomst naar voren hebben gebracht biedt onvoldoende houvast om het contract als een arbeidsovereenkomst te kwalificeren. Het enkele opschrift van het contract, de toekenning van een
brutosalaris en het voorschrift over ziekteverzuim zijn daarvoor niet toereikend, terwijl in het bijzonder geen aanknopingspunten zijn verschaft over de bedoelingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, noch gegevens zijn verstrekt over het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding tussen Weisz en [geïntimeerde]. De overeenkomst, mede gelet op de wijze van uitvoering daarvan, vertoont karaktertrekken van een (soort) commissionairscontract, zoals [geïntimeerde] in eerste aanleg subsidiair nog heeft opgemerkt. Daarom houdt het Hof het ervoor dat het een overeenkomst van eigen aard is, met als overwegend element dat [geïntimeerde] als (zelfstandige) verkoopagent van Weisz fungeert.
2.5.3
De grieven 2 tot en met 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij bestrijden tezamen het oordeel van het Gerecht dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
2.5.4
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst [geïntimeerde] verplicht om rekening en verantwoording aan Weisz af te leggen en met haar af te rekenen.
De vordering van US$ 97,197.04
2.5.5
Wat het saldo van de rekening courant van US$ 97,197.04 betreft heeft Weisz ter toelichting aangevoerd dat het in het bijzonder gaat om niet afgedragen gelden en goederen.
2.5.6.
Wat niet afgedragen gelden betreft geldt het volgende.
De stelling dat een bedrag van US$ 2.724,03 (vermeld in productie 9A bij Conclusie van Repliek) nog in kas is en niet is afgedragen, wordt door [geïntimeerde], die het onaannemelijk acht dat dit bedrag sinds augustus 2018 niet zou zijn verwerkt in de administratie van Weisz, gemotiveerd bestreden. Aan de enkele vermelding van dat bedrag in het overgelegde overzicht kan niet met voldoende mate van aannemelijkheid worden ontleend dat het bedrag zich nog in kas zou bevinden en niet is afgedragen. Nadere feiten en omstandigheden die dit wel aannemelijk zouden maken heeft Weisz niet naar voren gebracht.
Voor het overige heeft Weisz tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] nagelaten voldoende duidelijk en gespecificeerd en door bescheiden gestaafd aan te geven welke bedrag of bedragen, na aftrek van welke kosten, niet zijn afgedragen. De ten bewijze van haar stellingen op dit punt in het geding gebrachte productie 3 (overgelegd bij inleidend verzoekschrift) biedt daarin immers bepaald onvoldoende inzicht.
In dit geding moet dus ervan worden uitgegaan dat niet-afgedragen gelden geen deel uitmaken van het gevorderde bedrag.
2.5.7
Uit hetgeen partijen voorts over en weer hebben naar voren gebracht leidt het Hof af dat het gevorderde bedrag bij uitstek betrekking heeft op niet afgedragen goederen (horloges, juwelen, sieraden). Volgens Weisz had [geïntimeerde] een aanzienlijke handelsvoorraad onder zich, die hij nimmer aan Weisz heeft geretourneerd. Weliswaar heeft Weisz gesteld dat deze voorraad zonder haar toestemming was opgebouwd, maar [geïntimeerde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit ten minste met gedogen van Weisz plaatsvond uit praktische overwegingen: aan hem door klanten teruggegeven, niet verkochte goederen zouden anders eerst naar Nederland moeten worden gezonden en vervolgens weer terug naar Sint Maarten.
2.5.8 [
Geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de goederen door het geweld van de orkaan zijn verloren gegaan en daarom niet kunnen worden afgedragen, terwijl hij niet aansprakelijk is voor het verlies van die goederen. Dat verlies komt overeen met de waarde van de goederen, zijnde het gevorderde bedrag. In zijn productie 2 bij het verweerschrift heeft [geïntimeerde] een berekening gegeven van de goederen die volgens hem zijn teruggestuurd naar Weisz in de periode van december 2018 - december 2019 en van het door de orkaan veroorzaakte verlies. Aan het slot van de berekening staat vermeld:
SUBTOTAL 1 $ 59,795.16
SUBTOTAL 2 $ 234,649.92
SUBTOTAL 3 $ - (197,248.22)
TOTAL $ 97,196.86
CLAIM $ 97,197.04
Difference$ (0.18)
Balance $ 97,196.86 Verlies door orkaan
Teruggestuurd
$ 231,535.80Periode dec 2018 en dec 2019
Totaal $ 328,732.66
Percentage
$ 97,196.86 29.57%
$ 231,535.80 70.43%
2.5.9
Weisz heeft in dit geding niet bestreden dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor het verlies van goederen indien deze door de orkaan zijn verloren gegaan.
2.5.10
Weisz heeft evenwel betwist dat de goederen die [geïntimeerde] ten tijde van de orkaan onder zich had teloor zijn gegaan, zodat [geïntimeerde] die goederen aan haar had moeten afdragen. Weisz, die gelet op haar hiervoor onder 2.1.4 vermelde bericht aan de verzekeraar zulk een verlies door de orkaan ook zelf niet ondenkbaar achtte, heeft haar betwisting erop gebaseerd dat [geïntimeerde] in zijn onder 2.1.5 weergegeven correspondentie met Weisz verwarrende en tegenstrijdige standpunten heeft verkondigd met betrekking tot het veiligstellen en het verlies van de goederen. Op 12 september 2017 heeft [geïntimeerde] aan Weisz bericht dat 75% van de horloges veilig waren opgeslagen in een bunker, op 13 september 2017 dat de horloges zich veilig in een
basementvan zijn huis bevonden (want blijkens deze e-mail van 13 september 2017 was ‘the same building’ zijn (beschadigde) huis), op 23 mei 2018 dat sieraden tijdens de orkaan bij een vriend in [plaats] zijn afgegeven omdat hij destijds geen veilige plek had, in de e-mail van 11 juli 2018 dat er 15-20% van de voorraad die aanwezig was in zijn huis verloren is gegaan en in het verweerschrift wordt gesteld dat 25-30% van de goederen verloren is gegaan, met een waarde van US$ 97,196.86. Aldus heeft [geïntimeerde] volgens Weisz onverklaard gelaten wat er is gebeurd met de resterende 80-85% van de goederen die naar diens zeggen veilig waren in de bunker/basement van het gebouw. Deze goederen moeten onbeschadigd zijn gebleven en in de bunker/basement zijn teruggevonden. Zij hadden dus aan Weisz moeten worden geretourneerd.
2.5.11 [
Geïntimeerde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat van de voorraad ongeveer 70% veilig is gebleven en zo’n 30% verloren is gegaan. Dat is niet wezenlijk tegenstrijdig met zijn bericht van 12 september 2017, kort na de orkaan, dat 75% van de goederen veilig zijn, en dus 25% verloren is gegaan. Dat in de email van tien maanden later gesproken wordt over een verlies van 15-20% maakt de eerdere schattingen nog niet ongeloofwaardig. De door [geïntimeerde] aan zijn berekening (productie 2 bij Verweerschrift) ten grondslag gelegde redenering (waarvan de slotsom onder 2.5.8 is vermeld) heeft Weisz niet gemotiveerd bestreden. De in die berekening vermelde waarde van de goederen die zijn teruggestuurd in de periode december 2018-december 2019 ad US$ 231,535.80 komt volledig overeen met de gegevens van geretourneerde goederen die van de zijde van Weisz in het geding zijn gebracht in het ‘Statement of Account’ (productie 3 bij het verzoekschrift). Het in die laatstbedoelde productie vermelde saldo ad US$ 97,197.04 komt qua percentage in aanzienlijke mate overeen met de door [geïntimeerde] van meet af aan gegeven schatting van verloren gegane goederen. [geïntimeerde] heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt, met foto’s en verklaringen gestaafd, dat zijn huis door de orkaan is verwoest, met verlies van horloges tot gevolg.
Het verweer van [geïntimeerde] acht het Hof dan ook voorshands opgaan. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Weisz gelegen om nadere omstandigheden van feitelijke aard aan te dragen voor haar standpunt dat de goederen niet door de orkaan zijn verloren gegaan. Dat heeft zij nagelaten. Zij heeft slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan. Voor nadere bewijslevering is geen plaats.
2.5.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Weisz tot betaling van US$ 97,197.04 moet worden afgewezen.
De vordering ad US$ 2.911,-
2.5.13
Weisz heeft gesteld dat [geïntimeerde] een bedrag van US$ 2.911,-- is verschuldigd. Daartoe voert zij aan dat de klant [bedrijf 1] eind 2015 voor een bedrag van US$ 3.911,-- goederen van Weisz heeft afgenomen (invoice nummer [invoice nummer]), waarvoor in 2016 door middel van 4 cheques (waarvan 1 ten name van de vrouw van [geïntimeerde]) in totaal US$ 3.911,-- aan [geïntimeerde] is betaald, dat [geïntimeerde] volgens zijn eigen opgave destijds US$ 1.000,-- van [bedrijf 1] heeft ontvangen en aan Weisz heeft afgedragen (producties 13 bij Conclusie van Repliek), maar dat het resterende bedrag niet is afgedragen.
[geïntimeerde] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist, maar de levering van goederen aan [bedrijf 1] ter waarde van US$ 3.911,--, de ontvangst van de vier cheques, met daarop telkens voormeld invoice nummer, en zijn opgave en afdracht van US$ 1.000,-- aan Weisz niet bestreden. Omtrent de afdracht van het resterende bedrag heeft [geïntimeerde] geen opheldering verschaft, hetgeen in deze omstandigheden op zijn weg had gelegen. Aldus heeft hij zijn betwisting onvoldoende onderbouwd. Voor bewijslevering is geen plaats.
2.5.14
De conclusie is dat de vordering van US$ 2.911,-- kan worden toegewezen. De niet onderbouwde vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van 15% over de hoofdsom zal worden afgewezen.
2.5.15
Al het vorenstaande brengt mee dat de grieven deels slagen, het vonnis moet worden vernietigd, de vordering tot betaling van US$ 2.911,-- zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, de vorderingen voor het overige zullen worden afgewezen en Weisz als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep moet worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan Weisz te betalen een bedrag van US$ 2.911,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Weisz in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAf 249,50. aan verschotten en NAf 6.000,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 4 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.