ECLI:NL:OGHACMB:2023:12

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
CUR2022H00356 en CUR2022H00358
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning en voorlopige voorziening met betrekking tot wijziging van ondergeschikte aard

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening en hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, met betrekking tot een bouwvergunning voor een woning met zwembad op het perceel Jan Sofat kavel 57. De vergunninghouder heeft op 29 maart 2022 een bouwvergunning aangevraagd, die op 26 april 2022 is verleend. De bouw is op 27 april 2022 gestart. Op 5 december 2022 heeft het Gerecht het beroep van de verzoeker tegen de gewijzigde bouwvergunning niet-ontvankelijk verklaard. De verzoeker is van mening dat de wijzigingen in de bouwvergunning substantieel zijn en dat er een nieuw beroep openstaat. De voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft echter geoordeeld dat de wijzigingen van ondergeschikte aard zijn, waardoor er geen afzonderlijk beroep mogelijk is. De voorzitter bevestigt de uitspraak van het Gerecht en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De minister moet wel afzonderlijk beslissen op de bezwaren van de verzoeker tegen de bouwvergunning.

Uitspraak

CUR2022H00356 en CUR2022H00358
Datum uitspraak: 19 januari 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak van de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 85 van de Landsverordening administratieve rechtspraak; hierna: de Lar) en, met toepassing van artikel 95 van de Lar, op het hoger beroep van:
[verzoekers], beiden wonend in Curaçao (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 5 december 2022 in zaak nr. CUR202204035, in het geding tussen:
verzoekers
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de minister)
Procesverloop
Bij beschikking van 21 september 2022, kenmerk 521/22, heeft de minister aan [vergunninghouder 1] een vergunning verleend voor de wijziging van de bouwvergunning van 26 april 2022, kenmerk 224/2022, voor het bouwen van een woonhuis met zwembad in Jan Sofat.
Bij uitspraak van 5 december 2022 heeft het Gerecht het door [verzoeker] tegen de gewijzigde bouwvergunning ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Op 20 december 2022 heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2023. [verzoeker] werd vertegenwoordigd door mr. Th. Aardenburg, advocaat, vergezeld door [bouwkundige 1], bouwkundige, en [meetkundige], meetkundige. De minister werd vertegenwoordigd door mr. G.N. Hollander, werkzaam bij het ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, vergezeld door [bouwkundige 2], bouwkundige. [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2], beiden derdebelanghebbende bij het geding, werden bijgestaan door mr. P.A. van Dort, advocaat.
Overwegingen
Onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak
1. De voorzitter is van oordeel dat in dit geval de feiten geen nader onderzoek vergen en ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 95 van de Lar onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Waar gaat deze zaak over?

2. [ [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] (hierna gezamenlijk: vergunninghouder) bouwen op het perceel Jan Sofat kavel 57 een nieuwe woning met zwembad. De daarvoor benodigde bouwvergunning heeft [vergunninghouder] op 29 maart 2022 aangevraagd. Bij beschikking van 26 april 2022 heeft de minister de aangevraagde bouwvergunning met kenmerk 224/22 verleend (hierna: bouwvergunning 1). Op 27 april 2022 is aangevangen met de bouw van de vergunde woning.
2.1. [verzoeker] woont in de directe omgeving van het perceel van [vergunninghouder]. Hij vreest dat de nieuwe woning zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal aantasten, met name door een aantasting van zijn privacy. Naar aanleiding van deze zorgen heeft [vergunninghouder] zijn bouwplan gewijzigd. [vergunninghouder] heeft de minister daartoe op 26 juli 2022 verzocht om een wijziging van de bouwvergunning. Bij beschikking van 21 september 2022 heeft de minister de aangevraagde gewijzigde bouwvergunning verleend (hierna: bouwvergunning 2).
2.2. Tegen bouwvergunning 1 heeft [verzoeker] op 17 augustus 2022 bezwaar gemaakt. De minister heeft nog niet op dit bezwaar beschikt.
Tegen bouwvergunning 2 heeft [verzoeker] op 24 oktober 2022 (direct) beroep ingesteld bij het Gerecht. Ook heeft [verzoeker] het Gerecht verzocht deze bouwvergunning te schorsen en bij wijze van voorlopige voorziening een bouwstop op te leggen.
De uitspraak van het Gerecht
3. Het Gerecht heeft in zijn uitspraak van 5 december 2022 met toepassing van artikel 54 van de Lar uitspraak gedaan op het verzoek om schorsing en voorlopige voorziening en met toepassing van artikel 57 van de Lar ook (eind)uitspraak gedaan op het beroep van [verzoeker]. Het Gerecht heeft onder meer overwogen dat bouwvergunning 2 een wijziging van ondergeschikte aard van bouwvergunning 1 inhoudt, waarvoor geen nieuwe aanvraag noodzakelijk zou zijn geweest. De wijziging betreft namelijk alleen een verlaging van de maximaal toegestane bouwhoogte. Omdat [verzoeker] van mening is dat bouwvergunning 2 niet aan zijn bezwaar tegemoet komt, is, nu [verzoeker] tegen bouwvergunning 1 bezwaar heeft gemaakt, gelet op artikel 69a, tweede lid, van de Lar van rechtswege bezwaar ontstaan tegen bouwvergunning 2. Gelet daarop stond tegen bouwvergunning 2 geen beroep open zodat dit beroep nietontvankelijk moet worden verklaard. Het connex aan dat beroep gedane verzoek om schorsing en voorlopige voorziening moet om die reden worden afgewezen, aldus het Gerecht.
Hoger beroep
Is er sprake van een wijziging van ondergeschikte aard?
4. [ [verzoeker] betoogt dat bouwvergunning 2 dusdanig grote wijzigingen bevat ten opzichte van bouwvergunning 1 dat niet kan worden gesproken van een wijziging van ondergeschikte aard. Het gaat volgens hem om een gewijzigd ontwerp van de woning waarvoor geheel nieuwe bestek- en constructietekeningen zijn ingediend. De belangrijkste wijziging aan het ontwerp is dat de woning niet langer uit een bouwlaag bestaat, maar uit twee bouwlagen omdat er een airconditioning- en opslagruimte onder het verhoogde zwembad is gecreëerd. Verder is het dak van een van de slaapkamers gewijzigd van een puntdak naar een plat dak en is er een keermuur toegevoegd.
4.1. De voorzitter stelt voorop dat bouwvergunning 2 (niet meer dan) een wijziging inhoudt van bouwvergunning 1. Dit is uitdrukkelijk vermeld in de tekst van bouwvergunning 2 en sluit aan bij de daaraan ten grondslag liggende aanvraag van 26 juli 2022, waarin het bouwplan waarvoor vergunning wordt gevraagd is omschreven als een wijziging op de eerder verleende bouwvergunning 1. Het gevolg van deze wijziging is dat [vergunninghouder] alleen een bouwvergunning heeft voor de gewijzigde uitvoering van zijn bouwplan, zoals vergund bij bouwvergunning 1 met inachtneming van de wijzigingen zoals vergund bij bouwvergunning 2.
4.2. Door het wijzigen van de bouwvergunning en het tegen bouwvergunning 1 gemaakte bezwaar doet zich de vraag voor of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 69a van de Lar. Indien hangende, zoals in dit geval, een bezwaarprocedure over een bouwvergunning, een bouwvergunning wordt verleend voor een wijziging van het betrokken bouwplan, is artikel 69a van de Lar op de beschikking tot wijziging van de bouwvergunning van toepassing, mits de betreffende wijziging van ondergeschikte aard is. Dat aan de bouwvergunning voor het gewijzigde bouwplan een nieuwe aanvraag ten grondslag ligt, staat niet in de weg aan de vaststelling dat sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard, nu voor een dergelijke wijziging geen nieuwe aanvraag zou behoeven te worden ingediend. De vraag of een wijziging van ondergeschikte aard is, moet per concreet geval worden beantwoord.
4.3. Ter zitting is aan de hand van de bouwtekeningen behorende bij bouwvergunning 1 en bouwvergunning 2 het volgende vastgesteld. De maximale bouwhoogte van de woning is ongewijzigd gebleven en bedraagt volgens de bouwtekeningen niet meer dan 8 m. Dat in de overwegingen van bouwvergunning 2 staat dat de maximale bouwhoogte 7 m is, doet daar niet aan af omdat de bouwvergunning wordt verleend volgens de bij de aanvraag behorende goedgekeurde bouwtekeningen. Indien [verzoeker] van mening is dat er niet conform bouwvergunning 2 wordt gebouwd, kan hij zich tot de minister wenden met een verzoek om handhaving.
Wat wel is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan is het deel van de woning dat aan het perceel van [verzoeker] grenst. De veranda en het zwembad die daar worden gebouwd, zijn ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan verlaagd met 1,5 m. Onder de veranda en het zwembad, en deels onder de woning, zijn drie ruimtes gecreëerd die blijkens de bouwtekening bestemd zijn als opslagruimte, onder meer voor de opslag van airconditioningunits. Dit betreft een interne wijziging omdat deze ruimtes ook al gecreëerd konden worden in het bouwplan zoals vergund in bouwvergunning 1. Bij het gewijzigde bouwplan heeft [vergunninghouder] besloten deze toch al aanwezige ruimte te benutten. Daarnaast is het dak van de slaapkamer gewijzigd van een punt dak naar een plat dak. Ten slotte is vastgesteld dat er geen keermuur is vergund, maar een bloembak.
4.4. De voorzitter is met het Gerecht van oordeel dat er gelet op de beperkte verschillen tussen het oorspronkelijke bouwplan en het gewijzigde bouwplan sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard. Daarbij is met name van belang dat de bouwmassa van de woning ongewijzigd is gebleven. Verder is ook de uiterlijke verschijningsvorm van het gewijzigde bouwplan, en daarmee de ruimte uitstraling ervan, ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan vrijwel ongewijzigd gebleven. Weliswaar is de ruimtelijke uitstraling van het gewijzigde bouwplan niet exact gelijk aan het oorspronkelijke bouwplan, maar het gewijzigde bouwplan wijzigt de ruimtelijke uitstraling onvoldoende om niet meer te kunnen spreken van een wijziging van ondergeschikte aard. Daarbij betrekt de voorzitter ook dat de belangen van [verzoeker] door het gewijzigde bouwplan niet worden geschaad omdat de wijzigingen gelet op de verlaagde veranda in het voordeel van [verzoeker] zijn. Het gewijzigde bouwplan moet dus worden beschouwd als een wijziging van ondergeschikte aard waarvoor geen nieuwe aanvraag nodig zou zijn geweest. Het betoog slaagt niet.
Slotoverwegingen
5. Het voorgaande betekent dat artikel 69a van de Lar van toepassing is op bouwvergunning 2. Daarmee heeft het door [verzoeker] gemaakte bezwaar tegen bouwvergunning 1 mede betrekking op bouwvergunning 2. Dit heeft tot gevolg dat er nu een bezwaar ligt tegen bouwvergunning 1 en een bezwaar van rechtswege tegen bouwvergunning 2. [verzoeker] kon daarom niet afzonderlijk beroep instellen tegen bouwvergunning 2. Het Gerecht heeft dat beroep dan ook terecht nietontvankelijk verklaard zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Ter voorlichting van partijen wijst de voorzitter erop dat de minister nog uitdrukkelijk en afzonderlijk op beide bezwaren van [verzoeker] moet beslissen. De ontvankelijkheid van beide bezwaren zal de minister afzonderlijk moeten beoordelen. Dat het bezwaar tegen bouwvergunning 1 buiten de bezwaartermijn is ingediend – hetgeen door [verzoeker] wordt onderkend - brengt niet automatisch met zich dat het van rechtswege ontstane bezwaar tegen bouwvergunning 2 ook nietontvankelijk is. Een ontvankelijkheidsgebrek van het oorspronkelijke bezwaar werkt slechts door voor zover het gebrek zich naar zijn aard ook tot het bezwaar van rechtswege uitstrekt. Dat doet zich niet voor in het geval van termijnoverschrijding. De minister zal het van rechtswege ontstane bezwaar tegen bouwvergunning 2 dus moeten beoordelen aan de hand van de daartegen aangevoerde bezwaargronden, maar uitsluitend voor zover het de onder 4.3 genoemde wijzigingen ten opzichte van bouwvergunning 1 betreft. Dat betekent onder meer dat omdat, zoals in rechtsoverweging 4.3 is overwogen, de maximale bouwhoogte, zoals vergund bij bouwvergunning 1, door bouwvergunning 2 niet wordt gewijzigd en de bouwhoogte van de woning ten dele (bij het zwembad en de slaapkamer) lager wordt, de bezwaren over de vergunde bouwhoogte van de woning niet tot een gegrond bezwaar tegen bouwvergunning 2 kunnen leiden.
7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde aangevallen uitspraak;
II.
wijsthet verzoek
af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023.