ECLI:NL:OGHACMB:2022:93

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
H 91/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten inzake medeplegen doodslag en poging doodslag met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaar voor medeplegen van doodslag en twee keer poging doodslag. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting heeft het Hof kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. R. den Haan, en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg. De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden en dat de verdachte vrijgesproken moet worden. Het Hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een zodanige inbreuk op het recht op een eerlijk proces, zoals vereist voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het Hof heeft de herkenning van de verdachte door verbalisanten als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de bezwaren van de verdediging. Het Hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en de schadevergoeding toegewezen. De beslissing van het Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, maar bevestigt de veroordeling van de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Zaaknummer : H 91/21
Parketnummer : 100.00434/20
Uitspraak : 30 mei 2022 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 9 juni 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in [locatie].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. R. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.D.M. Roseburg, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in het kader van hun vorderingen tot schadevergoeding naar voren hebben gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging en subsidiair dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft tevens verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen - in zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd - en met dien verstande dat de gronden van het vonnis waarvan beroep zullen worden verbeterd, in die zin dat het Hof:
  • de overweging ten aanzien van de formele voorvragen vervangt;
  • de bewijsmiddelen 2, 9, 10, 11, 12 en 13 vervangt;
  • de bewijsoverwegingen op onderdelen vervangt;
  • de strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde verbetert.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft zij aangevoerd dat sprake is van tunnelvisie bij de verbalisanten en dat hun herkenning hierdoor beïnvloed is. De herkenningen zouden allemaal eerst hebben plaatsgevonden na verstrekking van de TCI-informatie op 5 februari 2020 en dus met voorkennis zijn gedaan.
Het Hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889) ingeval een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair.”
In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.
Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655), of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt (vgl. HR 8 september 1998, ECL:NL:HR:1998:ZD1239).
Het Hof overweegt dat er geen feiten of omstandigheden door de raadsvrouw naar voren zijn gebracht die een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak zijn dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De raadsvrouw heeft enkel gesteld dat de herkenning door de verdachte van de verbalisanten is beïnvloed door TCI voorkennis, terwijl zij heeft nagelaten dit met feiten te onderbouwen. De enkele stelling dat de TCI-informatie op 5 februari 2020 is binnengekomen terwijl de opgemaakte processen-verbaal van daarna dateren, kan het verweer van de raadsvrouw in elk geval niet dragen.
Zo mist de stelling van de raadsvrouw feitelijke grondslag daar waar de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkens hun op ambtseed opgemaakte proces-verbaal op 31 januari 2020 de verdachte op de camerabeelden hebben herkend, dus vóór de verstrekking van de TCI-informatie van 5 februari 2020, en niet op 10 februari 2020 zoals de raadsvrouw heeft gesteld. Daarnaast ontbeert het verweer feitelijke grondslag nu niet gebleken is dat de verbalisanten die de herkenning hebben gedaan bekend waren met de TCI-informatie, terwijl evenmin is gebleken dat de verbalisanten zijn beïnvloed in hun herkenningen door de TCI-informatie. Sterker, in de opgemaakte processen-verbaal wordt niet gesproken over TCI-informatie als kennisbron voor de verbalisanten en wordt door de verbalisanten duidelijk uiteen gezet op grond waarvan zij de verdachte herkennen.
Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid verklaring van het openbaar ministerie mist aldus feitelijke grondslag en wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
Het Hof verenigt zich met de door het Gerecht gemaakte selectie van de bewijsmiddelen 1 en 3 t/m 8. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen dan ook over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring. Het Hof vult de bewijsmiddelen als volgt aan. Het Hof:
vervangt bewijsmiddel 2, zodat het komt te luiden als volgt.
2. Proces-verbaal van bevindingen:
“Op 29 januari 2020 om 22:15 uur is er een melding binnengekomen bij de meldkamer dat er een schietpartij heeft plaats gevonden bij “[naam 1]’s appartement” in de [locatie] te [wijk 1]. Tijdens deze schietpartij zijn er twee manspersonen gewond geraakt. Een van deze slachtoffers was niet meer ter plaatse aanwezig toen de patrouille arriveerde. Het andere slachtoffer, [slachtoffer 1], werd behandeld door het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel en is voor verdere behandeling van verwondingen aan zijn been meegenomen naar het Sint Maarten Medical Centre.” [1]
vervangt bewijsmiddel 9, zodat het komt te luiden als volgt.
9. Getuigenverhoor [getuige 1] bij de rechter-commissaris.
Ken je de heer [verdachte]? Indien ja, hoe?
We woonden samen in dezelfde wijk van Point Blanche. Vanaf dat ik 5 jaar was woonde ik in [wijk 2], tot mijn 19de.
Ik heb een foto gekregen van een collega van de straatdienst. De persoon op de foto was de heer [verdachte]. Een tijdje daarna ben ik verzocht om videobeelden te kijken. Toen zag ik twee personen. Op de foto die ik had gekregen van de straatdienst had [verdachte] dezelfde kleding aan als op de beelden.
Heeft u de heer [verdachte] op deze beelden herkend?
Ja.
Indien ja, hoe/waaraan heeft u de heer [verdachte] herkend?
Naar de kleding, zijn postuur en hoe hij loopt was het voor mij duidelijk.
Hij had een fishers hat, short pants en een shirt met een jas. Die kleding kwam overeen met de foto die ik eerder had gezien.
Ik had de videobeelden gekeken. Het is een tijdje geleden en ik zag hoe hij zich bewoog en hoe zijn postuur is. Het was voor mij een 100% herkenning.
Wat is speciaal aan de manier van lopen van [verdachte]?
For me he has a unique style of walking. His walking comes across as a bit awkward.
Aan welke punten uit het gezichtsprofiel kon u mijn client op de beelden herkennen?
His jawline, glasses, face. You have to remember I know this person from he was very young. I just know him.
Aan welke punten van het lichaamspostuur van mijn client kon u hem herkennen?
His stands. He is bit taller than me. His posture en zijn lichaamsprofiel.” [2]
vervangt bewijsmiddel 10 als volgt.
10. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“De man op de foto die 29 januari 2020 is gemaakt in [straatnaam 1] ben ik.” [3]
vervangt bewijsmiddel 11 als volgt.
11. Getuigenverhoor [getuige 2] bij de rechter-commissaris.

Waren de beelden die u in dit onderzoek heeft bekeken duidelijk/helder/van goede kwaliteit?
Yes it was good quality. The one I looked at from the supermarket it was good and it was the only one I looked at.
Heeft u de heer [verdachte] op deze beelden herkend?
Yes.
Hoe/waaraan heeft u de heer [verdachte] herkend?
His posture, glasses, walk and I dealt with him a couple of times so I know how he looks.
I know [verdachte] during my career. He passed through our system already. He was arrested for firearm etc. etc.
Aan welke punten van het lichaamspostuur kon u de heer [verdachte] herkennen?
His body, his walk and also his glasses. His body structure. I know the way he has a sluggish walk. The way he is build, a semi athletic body well build.
Could you explain more about his walk?
He does not lift up his feet so much. He has a lazy walk.
I know him. It is not the first time I seeing him. I know the suspect very well. That made me recognize him on this specific 3 features.
When he came across in the video I identified him from the top to the bottom, everything. [4]

12.Getuigenverhoor [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris.

“Kent u de heer [verdachte]?
Ambtshalve ken ik meneer [verdachte]. Ik heb hem meermalen ontmoet tijdens werk.
Ik heb beelden bekeken in dit onderzoek. De kwaliteit van de beelden was duidelijk voor mij om hem te herkennen. Twee beelden, een was beter dan de andere. De beelden bij de supermarket waren helder. De andere beelden waren niet zo helder een beetje donker.
Ik heb [verdachte] herkend op beide beelden, de beelden bij de supermarket en ook de beelden waarbij bij de muur overstapt. De beelden dat hij naar de supermarket loopt daar kan ik hem herkennen aan zijn lopen, aan zijn loopgedrag. En ik herken zijn gezicht bij de supermarket. Dat zijn de beelden voor dat het schietincident gebeurt. Ik was niet zeker toen ik hem zag lopen, maar toen zag ik zijn gezicht. Ik heb de beelden van [supermarket] eerst bekeken en toen de andere beelden. Nee, ik heb me niet vergist. Ik ben zeker dat het meneer [verdachte] is.
Meneer [verdachte] heeft een opvallend looppatroon. Zijn voeten staan naar buiten en loopt met zijn voeten uit elkaar. Ik ken die jongen al jaren lang en weet precies hoe hij loopt. Het is opvallend hoe hij loopt.
Bij een van de beelden kan je zijn gezicht aan de zijkant zien. Toen ik die beelden zag, kon ik zijn gebit zien.
Meneer [verdachte] is de enige die ik in die 15 jaar in mijn carrière ben tegengekomen die op zo’n manier loopt.” [5]

13.Proces-verbaal van bevindingen herkenning beeldmateriaal en foto.

“Uitgaande van zijn lichaamspostuur, de lichaamshouding, het gezichtsprofiel, de kleding, bril, pet en schoeisel, kan er gesteld worden, dat de man gezien op de beelden van supermarkt “[naam supermarkt]” en “[naam 1]’s Apartments” en de man van wie de politieambtenaar [politieambtenaar] een foto op 29 januari 2020 heeft gemaakt op de hoek gevormd door de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2], een en dezelfde persoon is.” [6]
Bewijsoverwegingen en overwegingen ten aanzien van bewijsverweren
Het Hof neemt de bewijsoverwegingen van het Gerecht die betrekking hebben op het medeplegen en het opzet over en verwijst daarnaar. Voor het overige vervangt het Hof de bewijsoverweging van het Gerecht als volgt:
Verweer omtrent de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verbalisanten
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd ten aanzien van de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verdachte door verbalisanten. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat meer waarde moet worden gehecht aan de verklaring van [slachtoffer 1], die de verdachte goed kent, en die juist heeft verklaard dat de verdachte niet één van de daders is geweest.
Het Hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen over het verweer met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Overigens overweegt het Hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat bij herkenning van personen steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon. Hoe meer men van de betrokken persoon een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de op basis van uiterlijke kenmerken gebaseerde kennis waardevoller is, als deze is ontstaan en gevormd bij ontmoetingen in persoon, dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is.
Tegen deze achtergrond is het Hof, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden door de verbalisanten betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Daarbij is van belang dat alle drie de verbalisanten hebben verklaard dat de beelden die zij hebben gezien van goede kwaliteit waren, zij de verdachte goed kennen op grond van persoonlijke ontmoetingen met de verdachte vanuit hun beroep of anderszins en zij bovendien specifieke kenmerken van de verdachte noemen op grond waarvan zij hem herkennen. Het Hof stelt vast dat de beelden inderdaad van goede kwaliteit zijn en dat op grond daarvan een herkenning goed mogelijk is. Bij dit alles komt nog dat verbalisant [verbalisant 3] in zijn proces-verbaal heeft uiteengezet dat en waarom de man te zien op de camerabeelden en de man van de foto op [straatnaam 1] van 29 januari 2020 één en dezelfde persoon is, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij de man op de foto op [straatnaam 1] is. Al met al heeft het Hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten en bezigt het Hof deze voor het bewijs.
Verklaring getuige [slachtoffer 1]
De verklaring van getuige [slachtoffer 1] waarin hij zegt dat de verdachte, die hij goed kent, niet een van de daders is en dat geen van hen een vissershoedje op had, wordt weersproken door de overige bewijsmiddelen. Dat [slachtoffer 1] in zijn laatste verklaring bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat áls de verdachte aanwezig was geweest hij hem zou hebben herkend, maakt dit niet anders. Het Hof hecht, gelet op de overige bewijsmiddelen die zeer sterk in de richting van de verdachte wijzen, weinig waarde aan deze verklaring en gaat hier om die reden aan voorbij. Zo heeft getuige [benadeelde 1] verklaard dat één van de daders een vissershoedje op had. Bovendien is op de camerabeelden te zien dat een man met een vissershoedje, waarvan op grond van de bewijsmiddelen wordt vastgesteld dat het de verdachte is, het terrein van het appartementencomplex van het slachtoffer binnen loopt.
Tussen het tijdstip dat de verdachte vlakbij de plaats delict is waar te nemen op de camerabeelden (te weten 22:12:40 uur) en de melding dat er een schietpartij heeft plaatsgevonden (te weten 22:15 uur) zit ongeveer drie minuten. Om 22:17:33 uur vervolgens klimmen vier personen, die uit de richting van de plaats delict komen, over een muur. De verdachte wordt als één van deze vier herkend door de verbalisanten. Drie van de vier personen, waaronder de verdachte, hebben bij het over de muur klimmen een voorwerp in hun handen. Ten minste 2, maar mogelijk 3 van de personen dragen een vuurwapen. Vast staat dat is geschoten met drie verschillende vuurwapens. Het Hof heeft gelet op het voorgaande, waarbij naast de herkenning van de verdachte met name het korte tijdsbestek in het oog springt, en de blote ontkenning van de verdachte dat hij die avond niet in de buurt was, geen twijfel dat de verdachte een van de daders is geweest.
Vrijspraak voorbedachten rade
Uit de verklaring van [benadeelde 1] volgt dat twee mannen de woning binnenkwamen en dat zij het slachtoffer hebben vastgebonden aan zijn voeten met een kussensloop. Vervolgens hebben de daders getracht het slachtoffer op de grond te gooien en zijn handen vast te binden. Het slachtoffer werd vervolgens wanhopig en is gaan vechten om een pistool af te pakken. Vervolgens heeft de schietpartij plaatsgevonden. Het Hof beschouwt deze omstandigheden als een contra-indicatie voor voorbedachten rade zodat om die reden het Hof onvoldoende bewijs voorhanden acht om tot het oordeel te komen dat de daders reeds op voorhand van plan waren het slachtoffer te vermoorden. Aldus zal de verdachte in zoverre worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het Hof neemt de bewezenverklaring van het Gerecht over met dien verstande dat bij de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten steeds het woord
primairdient te worden toegevoegd.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt $6.889,49 aan uitvaartkosten (in Saint Martin) en NAf 595,- ($331,- aan ticketkosten van Sint Maarten naar Santo Domingo op 12 februari 2020 ten behoeve van de uitvaart. De totale vordering bedraagt derhalve $7.220,49.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van $7.220,49. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal $2.735-.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van $2.735. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] betwist en daartoe gesteld dat van de bedragen van 60.000 en 42.000 pesos de relevantie wordt gezien, maar van de overige kosten niet.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van $7.220,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 3 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van $2.240,00 (60.000 pesos ($1.123) aan medische kosten, 42.000 pesos ($786) aan uitvaartkosten (in Santo Domingo) en $331 aan ticketkosten (eveneens ten behoeve van de uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze kosten niet-ontvankelijk worden verklaard en kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Hof ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 2] geleden schade toe tot een bedrag van
$7.220,49 (zegge: zevenduizendtweehonderdtwintig Amerikaanse dollar en negenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 januari 2020 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
$7.220,49 (zegge: zevenduizendtweehonderdtwintig Amerikaanse dollar en negenenveertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 260 (tweehonderdenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020 tot aan de dag van de voldoening;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade toe tot een bedrag van
$2.240 (zegge: tweeduizendtweehonderdveertig Amerikaanse dollar), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 januari 2020 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
$2.240 (zegge: tweeduizendtweehonderdveertig Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2020 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, S. Verheijen en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mr. I.M. Sinon, zittingsgriffier, en op 30 mei 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen gesprek met slachtoffer [slachtoffer 1] SMMC d.d. 30 januari 2020, p. 8-9.
2.Proces-verbaal getuigenverhoor [getuige 1] d.d. 15 december 2020.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2022, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [verbalisant 2] d.d. 15 december 2020.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [verbalisant 1] d.d. 15 december 2020.
6.Proces-verbaal bevindingen één en dezelfde persoon op beeldmateriaal en op de foto d.d. 7 februari 2020 van verbalisant [verbalisant 3], p. 35-37.