Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van AVR Hospitality Management & Real Estate N.V. tegen een ex-werkneemster, die in eerste aanleg is afgewezen. De werkgever, AVR, heeft betalingen in de administratie aangetroffen die vragen oproepen over de grondslag. De ex-werkneemster heeft gewerkt voor ADC Aruba Development Company N.V. en Aruba Office Center N.V. en heeft haar werkzaamheden in 2009 beëindigd. In 2014 heeft de werkgever de verjaring van eventuele vorderingen op haar gestuit. In eerste aanleg heeft AVR vorderingen ingesteld voor betaling van bedragen die aan de ex-werkneemster zijn uitgekeerd, maar deze zijn afgewezen. In hoger beroep heeft AVR haar eis verminderd en vordert nu betaling van Afl. 302.413,07 en Afl. 236.158,19, alsook rekening en verantwoording. De ex-werkneemster heeft zich op verjaring beroepen, maar het Hof oordeelt dat de brief van 4 juli 2014 voldoende duidelijk was om als stuiting te gelden. Het Hof verwerpt de stellingen van AVR dat de ex-werkneemster verantwoordelijk was voor de administratie en dat zij opzet of bewuste roekeloosheid heeft getoond. Het Hof stelt AVR in de gelegenheid om haar subsidiaire stelling te bewijzen dat de ex-werkneemster doelbewust gelden heeft onttrokken aan de vennootschappen. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan en bepaalt dat AVR getuigen kan voorbrengen op een nader te bepalen dag.