ECLI:NL:OGHACMB:2022:86

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
H-262/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk invoeren van 16 kilo cocaïne, verborgen in klein vaartuig: motivering van bewijs daderschap en deelneming

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, die als kapitein van een vaartuig fungeerde, was eerder vrijgesproken van het opzettelijk invoeren van cocaïne. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarna het Hof de zaak opnieuw heeft beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 15.890 gram cocaïne op 22 augustus 2019 in Curaçao, waarbij de cocaïne verborgen was in een klein snel vaartuig dat vanuit Venezuela was gevaren. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten wisselend hebben verklaard over hun rol en kennis van de cocaïne. Het Hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en dat hij medepleger was van het feit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden, waarbij het Hof rekening hield met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Tevens werden de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vaartuig en mobiele telefoons, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Zaaknummer: H-262/19

Parketnummer: 500.00294/19
Uitspraak: 15 september 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 23 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren op [datum] in [land],
wonende in [land] op het adres [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het ten laste gelegde vrijgesproken. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en op de terechtzittingen in hoger beroep van 24 februari 2022 en
25 augustus 2022.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M. Teengs Gerritsen, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. H.S. Johannes, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts beslissingen omtrent het beslag.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt dan het Gerecht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dat hij op of omstreeks 22 augustus 2019 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 15890 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
dat hij op 22 augustus 2019 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft ingevoerd ongeveer 15.890 gram cocaïne,;
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze zijn opgenomen in het vonnis.
Bewijsoverwegingen [1]
Op 22 augustus 2019 is in Curaçao op zee (nabij de ingang van het Spaanse Water) door personeel van de Kustwacht een klein snel vaartuigje, type go-fast (hierna: [naam boot) geïntercepteerd en gecontroleerd. Aan boord van de [naam boot] bevonden zich de verdachte als de kapitein, en de [medeverdachte 1] als opvarende/matroos. De [naam boot] was uitgevaren in Venezuela.
Die controle heeft geresulteerd in het aantreffen van 14 pakketten waarin cocaïne was verpakt, tot een totaalgewicht van bijna 16 kilogram. Deze pakketten waren verspreid verborgen in een aantal holle ruimtes in de [naam boot], te weten achter in dat vaartuig gemonteerde luidsprekers en achter een vishengelhouder. De kapitein en de matroos zijn vervolgens als verdachten van overtreding van de Opiumlandsverordening aangehouden. Waar hierna over de kapitein wordt gesproken wordt daarmee steeds de verdachte bedoeld.
Over hun doen en laten na aankomst in Venezuela en over de feitelijke gang van zaken rondom het beladen van de [naam boot] hebben zowel de kapitein als de matroos verklaringen afgelegd. Het Hof stelt vast dat door ieder van hen daarover wisselend is verklaard, terwijl hun verklaringen daarover onderling uiteenlopen.
Zowel de kapitein, de matroos als ook de later als verdachte aangehouden eigenaar van de [naam boot] en tevens hun opdrachtgever, hebben ieder voor zich ontkend wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van die aangetroffen pakketten cocaïne. Daarom is voor de aan ieder van hen door het openbaar ministerie gemaakte aan die bijna 16 kilogram cocaïne gerelateerde verwijten geen plaats, aldus elk van de verdachten en hun respectieve raadslieden.
De vraag die aan het Hof in de onderhavige zaak ter beantwoording voorligt is of die stelling standhoudt.
Het Hof ontleent aan de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting is verhandeld de navolgende feitelijke gang van zaken:
  • de opdrachtgever heeft aan de kapitein en de matroos de [naam boot], geld, een satelliettelefoon en koelboxen ter beschikking gesteld met het oog op het door hen en voor hem in Venezuela ophalen van een lading vis en schelpdieren;
  • daartoe heeft de opdrachtgever met een of meer personen in Venezuela contacten onderhouden en afspraken gemaakt;
  • de kapitein is met de matroos (in het gezelschap van nog een hierna te noemen derde man) met het oog op het uitvoeren van die opdracht van Curaçao naar Venezuela gevaren;
  • in Venezuela is de boot van benzine voorzien en zijn de koelboxen gevuld met vis en schelpdieren;
  • bij gelegenheid van die controle door de Kustwacht zijn die 14, verspreid over de boot verborgen pakketten cocaïne aangetroffen.
De opdrachtgever, de kapitein en de matroos hebben ieder voor zich verklaard dat zij niet van de aanwezigheid van die in het vaartuig verborgen pakketten cocaïne hebben geweten. Die ontkennende proceshouding brengt voor het bewijs mee, dat ten aanzien van ieder van hen onderzocht dient te worden of ondanks die ontkenning toch strafbare betrokkenheid moet worden aangenomen.
In dat kader komt betekenis toe aan wat van de feitelijke gang van zaken is gebleken, wat de algemene ervaring leert en aan wat door de verdachte en getuigen daarover is gezegd en verklaard.
Als algemene ervaringsregel geldt, dat groothandelshoeveelheden cocaïne vanuit Venezuela (als bron- of transitland) worden gesmokkeld ter verdere doorvoer en (internationale) verspreiding, onder meer over zee en op de wijze als in het onderhavige geval is vastgesteld: geborgen in een klein en snel vaartuig, zoals een go-fast.
In het licht van die ervaringsregel, en nu bovendien enig aanknopingspunt voor een ander oordeel ontbreekt, moet het ervoor worden gehouden dat de in de [naam boot] aangetroffen pakketten cocaïne niet al op de heenreis van Curaçao naar Venezuela, maar eerst na aankomst in Venezuela en voorafgaand aan de terugvaart naar Curaçao in dat vaartuig zijn verborgen.
De algemene ervaring leert voorts, dat in het geval van een zeer kostbare groothandelshoeveelheid cocaïne als hier aan de orde, bij het internationale transport daarvan er voor de belanghebbenden bij die handel en dat transport zeer veel aan is gelegen om het risico op het verloren gaan van de partij cocaïne – door diefstal, ontdekking door derden, of de onderschepping door de autoriteiten – uit te sluiten althans zoveel als mogelijk te beperken. Dat belang van risicobeperking wordt in het geval van vervoer over zee als gezegd gediend wanneer gebruik wordt gemaakt van een go-fast vaartuig. Immers, een transport met behulp van dergelijk klein snelvarend vaartuig is relatief kortdurend.
Dit impliceert dat de rol van de bij de feitelijke smokkel betrokken personen voor een geslaagd transport van wezenlijke betekenis is. Niet valt in te zien, dat met het verspreid in de [naam boot] verstoppen van de onderhavige pakketten cocaïne buiten weten van (in elk geval) de kapitein en de opdrachtgever als de eigenaar van de [naam boot], dat evidente belang van risicobeperking wordt gediend. Immers, het is niet goed voorstelbaar dat door of namens die belanghebbenden de pakketten cocaïne na het transport veiliggesteld kunnen worden in het geval van de werkwijze, erin bestaand dat de [naam boot] met daarin de zeer kostbare contrabande van Venezuela uitvaart naar Curaçao, buiten medeweten van de kapitein en de eigenaar van de [naam boot], en derhalve zonder enige tevoren met (een van) hen gemaakte afspraak over of het hebben van zicht op de locatie en/of het moment van het kunnen lossen van de vracht cocaïne. Dat laatstbedoelde aspect telt in het bijzonder zwaar bij het gebruik van een go-fast zoals de [naam boot], nu een dergelijk type vaartuig na aankomst in Curaçao op (zeer) korte termijn kan worden ingezet voor andere vaartochten. Dit was volgens de opdrachtgever bij de [naam boot] ook daadwerkelijk de bedoeling. Immers de opdrachtgever heeft verklaard dat de [naam boot] door de weeks voor supermarkt [naam supermarkt] wordt ingezet en in de betreffende week van 22 augustus 2019 drie keer voor bestellingen zou uitvaren, en dat de [naam boot] daarnaast voor eigen gebruik is bedoeld en ook wordt ingezet voor toeristische duiktrips, vistrips en tripjes naar Bonaire en Klein Curaçao. [2] Dat gegeven brengt mee, dat er bij de belanghebbenden bij het cocaïnetransport niet alleen vertrouwen dient te bestaan in onbelemmerd kortdurend vervoer, maar ook en vooral in het vervolgens snel en ongestoord kunnen lossen van de vracht cocaïne. Dat betekent dat ook voldoende zekerheid dient te bestaan dát er kan worden gelost. Die zekerheid kan slechts bestaan als de kapitein (bijvoorbeeld op zee of in de haven) en/of de eigenaar/gebruiker (bijvoorbeeld na ommekomst van de vaartocht) die gelegenheid daartoe op enig moment biedt.
Bezien in het licht van het vorenstaande acht het Hof het niet aannemelijk dat de belanghebbende(n) bij deze smokkel de even bedoelde ervaringsregels aan hun laars hebben gelapt en de kostbare smokkelwaar op de bonnefooi in de [naam boot] hebben verstopt. Aan het Hof is derhalve niet gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat in het onderhavige geval deze ervaringsregels uitzondering hebben te lijden.
Het Hof heeft uiteraard nog de mogelijkheid onder ogen gezien dat louter en alleen de kapitein en/of de matroos van de [naam boot] misbruik hebben gemaakt van het vertrouwen dat door de opdrachtgever, tevens eigenaar van de [naam boot] in hen is gesteld, door buiten diens medeweten de boot te misbruiken voor het invoeren van de pakketten cocaïne. Uit het navolgende zal blijken dat van een dergelijk scenario geen sprake is geweest.
Daarbij komt nog het volgende.
[Man 1] is een inkoper van vis. Hij werkt als tussenhandelaar, tussen supermarkten en degenen die vis komen halen. [Man 2], een supermarkteigenaar, heeft de opdrachtgever ingeschakeld voor het vervoer van vis, van Venezuela naar Curaçao. Op 21 augustus 2019 is [man 1] gebeld door een man (bij)genaamd [man 3], degene die in Venezuela de vis op bestelling verkoopt en aanlevert. De vis en schelpdieren lagen klaar, waarop [man 1] op zijn beurt de opdrachtgever heeft gebeld met het verzoek de lading daar op te halen. [3] Hierop heeft de opdrachtgever de kapitein en matroos ingezet, zoals hiervoor is omschreven.
Volgens de verklaring van de opdrachtgever heeft ook hij contact met [man 3] gelegd, per Whatsapp, met het oog op een eigen bestelling (van een pan, hangmatten, vis en kreeft), en heeft hij voorts, nadat de cocaïne in zijn boot is aangetroffen naar zijn zeggen bij [man 3] navraag gedaan. In antwoord daarop kreeg hij – in de woorden van de opdrachtgever – een lulverhaal, en vervolgens heeft de opdrachtgever niet alleen het contact met [man 3] beëindigd, maar bovendien zijn telefoon “leeggemaakt”. [4] Dit wissen van de met [man 3] onderhouden communicatie – een man met wie hij naar zijn zeggen al anderhalf jaar zaken heeft gedaan – roept een voor het bewijs relevante verbazing op, die de opdrachtgever bij het Hof niet heeft kunnen wegnemen. Immers, in het door de opdrachtgever geschetste geval, waarin hij tegen wil en dank is geconfronteerd met een lading van ongeveer 16 kilogram cocaïne aan boord van zijn [naam boot], kan en mag worden verwacht dat hij vooral die gegevens beschikbaar houdt, die kunnen bijdragen aan het voorkomen dan wel wegnemen van de uiterst benarde justitiële positie waarin (ook) hijzelf terecht is gekomen. Het Hof houdt het daarom ervoor, dat de inhoud van die communicatie door hem kennelijk als voor hem bezwarend en belastend wordt gezien.
Voorts springt in het oog, dat door zowel de opdrachtgever als de kapitein evident is gepoogd te verhullen dat de hierboven genoemde derde man met de kapitein en de matroos op de [naam boot] is meegevaren van Curaçao naar Venezuela.
De vormgeving van dat verhullen heeft bestaan in het aanvankelijk verzwijgen en vervolgens verklaren: wisselend, tegenstrijdig en ook leugenachtig.
Immers, het is alleen de matroos geweest die in verhoor bij de politie direct heeft verklaard over dat meevaren van een derde man. [5] De kapitein heeft aanvankelijk verklaard dat hij met alleen de matroos naar Venezuela is gevaren. [6] Pas nadat aan hem de verklaring van de matroos is voorgehouden erkent hij dat er een derde man is meegevaren [7] , terwijl de opdrachtgever daarover heeft gelogen. Heeft de opdrachtgever eerst zijn wetenschap van dat meevaren met verbaasde verontwaardiging en beschuldigend met de vinger naar de kapitein wijzend van de hand gewezen [8] , geconfronteerd met de verklaringen van de kapitein en de matroos en de inhoud van een Whatsapp-conversatie van hem met de kapitein kort voor het uitvaren van de [naam boot] (opdrachtgever:
is die Colombiaan met jou meegegaan?” Kapitein:
ja. Opdrachtgever:
vaar snel) geeft de opdrachtgever over die conversatie geen uitleg, blijft een begrijpelijke uitleg over dat meevaren achterwege en volstaat hij in verhoor bij de politie met het stellen van tegenvragen [9] , en stelt hij later dat hij het meereizen was vergeten, dat hij begrijpt dat het vreemd overkomt dat hij daarover niet direct heeft verklaard, maar dat het voor hem niet zo belangrijk was. [10]
Vervolgens blijkt dat de opdrachtgever onwaarheid heeft gesproken over de identiteit van die man. Immers, anders dan de opdrachtgever aanvankelijk de politie heeft willen doen geloven ging het niet om “de meneer van de pomp in de haven”, maar om [man 4]. [11] De opdrachtgever kiest er dan voor zich in verhoor op zijn zwijgrecht te beroepen. [12] Van [man 4] is inmiddels bekend geworden dat hij strafrechtelijk is vervolgd ter zake van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumlandsverordening. In het recentelijk ten laste van hem gewezen (hem vrijsprekende) vonnis heeft het Gerecht overwogen dat aangetroffen gelden door [man 4] zijn verdiend door middel van de handel in verdovende middelen. In dat onderzoek afgeluisterde gesprekken zijn door het Gerecht geduid als te zijn gevoerd in versluierend taalgebruik, en dat uit onder meer die gesprekken valt af te leiden dat de verdachten zich al veel langer bezig hielden met de handel in drugs, waaronder cocaïne. [13] En daarmee is in een andere strafzaak enig troebel licht geworpen op de persoon van de meevarende [man 4], terwijl die kleur daarvan juist in deze strafzaak frappeert.
Tegen die achtergrond geeft de inhoud van een in de telefoon van de kapitein aangetroffen voice-bericht [14] te denken. Dit bericht is door een Spaanssprekende man ingesproken op de ochtend van de dag (08.25) van vertrek (uitvaren 11.11): “
Hey, kapitein, hoe gaat het/ Gaan we samenwerken? Kom je me ophalen?” De kapitein zegt van dit bericht niet te weten, weet ook niet wie de persoon is. Pas na doorvragen: het is niet de meevarende Colombiaan, maar een ander met wie ik wel eens samenwerk in Constructies. [15] Deze stelling is op zichzelf blijven staan.
Roept wat hiervoor ten aanzien van [man 3] en [man 4] en de daaraan te relateren communicatie in de context van de aard van het aan de opdrachtgever en de kapitein gemaakte verwijt en verdachtes proceshouding verbazing op, daarnaast is ook de inhoud van heimelijk afgeluisterde en opgenomen gesprekken waaraan door de kapitein en de opdrachtgever is deelgenomen nadat de cocaïne door de autoriteiten is onderschept, en nadat zij als verdachten zijn aangemerkt, voor (de waardering van) het bewijs van betekenis.
In opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) vindt het Hof verankering voor de bewijsconclusie dat het voor de kapitein en de opdrachtgever bepaald geen geheim is geweest dát er cocaïne in de [naam boot] was verborgen. Zo vraagt op 17 september 2019 de opdrachtgever aan de kapitein “
wat ging mis met die ding, man”, “
verdomme man, maar hoe komt het dan [16] .
En op 9 oktober 2019 verzucht de opdrachtgever in gesprek met zijn vriendin: “
Uiteindelijk je weet hoe iedereen in dit ding heeft gehandeld. Waarom zal je je uiterste best doen, jezelf voor de gek houden, zit vast voor hen en ze steken geen hand voor je uit”, waarmee hij kennelijk aangeeft te weten wie de belanghebbenden bij de partij cocaïne zijn, zij niets voor hem doen, terwijl hij vast zit voor hén. De vriendin van de opdrachtgever reageert min of meer bespiegelend: “
Kijk [bijnaam medeverdachte 2], niks gebeurde voor niets. Dit is een goede les voor ons”, waarop de opdrachtgever reageert met: “
Dit ding verpest ons (..) Dit ding heeft mij verpest”. [17] Desgevraagd in verhoor bij de politie heeft de opdrachtgever ervoor gekozen om te zwijgen. Het Hof acht de vorenweergegeven inhoud voor de waardering van de bewijsmiddelen redengevend.
Bezien in het licht van het voorgaande roept het geen verbazing op dat in heimelijk afgeluisterde gesprekken van de toen gedetineerde opdrachtgever en de kapitein
– soms fluisterend – is gewisseld wat tijdens politieverhoren aan de orde is gesteld, maar ook hoe de inhoud van verklaringen op elkaar afgestemd dient te worden, opdat de betrokkenheid van ieder van hen bij de door politie en justitie veronderstelde betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne kan worden gemaskeerd
In het oog springt voorts de inhoud van een heimelijk afgeluisterd en opgenomen gesprek dat de opdrachtgever en de kapitein tijdens hun detentie hebben gevoerd. Daarin geeft de opdrachtgever aan dat
[man 5] zal komen en zelf zorg zal dragen voor die ding. Volgens de kapitein
zullen zij gaan, zodra [man 5] komt.
Dan is alles klaar, aldus de opdrachtgever. Verder
weet [man 5] al wat hij moet komen zeggen. De kapitein merkt nog op dat
eigenlijk iedereen moet gaan, omdat [man 5] die ding had gezet. [18] En in een afgeluisterd telefoongesprek dat de opdrachtgever heeft gevoerd met (de dubbelrol spelende politieman) [medeverdachte 3] geeft de opdrachtgever te kennen dat het hem veel waard is
dat aan [man 5] zo spoedig mogelijk wordt duidelijk gemaakt dat hij dat ding van de hand niet heeft.
De ding van zijn hand zal hem verwurgen. [19] In verhoor geconfronteerd met deze geluidsopname en de daaraan door de politie gegeven duiding – ‘het ding van de hand’ is een mobiele telefoon waarin belastende informatie is opgeslagen, die niet in handen van de politie moet komen – doen zowel de opdrachtgever als de kapitein in wezen er het zwijgen toe. Ook uit een afgeluisterd telefoongesprek dat door de opdrachtgever met zijn vrouw is gevoerd blijkt, dat de opdrachtgever er veel aan is gelegen dat [man 5] een verklaring gaat afleggen
die dit hele ding kan veranderen. [20]
Kortom, [man 5] kan in deze voor de verdachten netelige kwestie een sleutelrol vervullen, door de schuld op zich te nemen. Voorwaarde daarvoor is wel dat [man 5]s telefoon buiten het zicht van politie en justitie moet blijven. Daarnaar gevraagd geeft [man 5]– een goede vriend van de opdrachtgever die in het verleden vaak voor hem in de [naam boot] naar Venezuela is gevaren om daar voor de opdrachtgever vis op te halen – in verhoor over dit een en ander bij de politie te kennen dat zijn naam haas is. [21]
Op zichzelf beschouwd is wat hiervoor is overwogen voor het bewijs van het ten laste gelegde niet steeds rechtstreeks redengevend. Wel schraagt dit een en ander het oordeel dat er in het ter berechting voorliggende geval bepaald geen aanleiding is om aan te nemen dat zich iets anders heeft afgespeeld dan wat door het Hof als ervaringsregel voorop is gesteld: niet valt in te zien dat met het op verspreide locaties in de [naam boot] verstoppen van een groot aantal pakketten cocaïne buiten medeweten van de opdrachtgever/eigenaar en van de kapitein het vorenweergegeven belang van risicobeperking wordt gediend. En evenmin bestaat er op grond van wat hiervoor is weergegeven en overwogen aanleiding om aan te nemen dat de kapitein en/of de matroos buiten medeweten van de opdrachtgever diens boot en het door de opdrachtgever in hen gestelde vertrouwen hebben misbruikt voor de invoer van de bijna 16 kilogram cocaïne.
Voor het bewijs van medeplegen is noodzakelijk dat de verdachte enige uitvoeringshandeling van het vervoer van de cocaïne heeft verricht en/of dat hij nauw en volledig met de ander(en) heeft samengewerkt. Daarvan is sprake als de intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte aan het vervoeren van de cocaïne van voldoende gewicht is. Het louter aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van dat vervoeren door anderen is voor het medeplegen onvoldoende.
Dit toetsingskader hanterend gaat het Hof recapitulerend ervan uit dat:
  • op 22 augustus 2019 aan boord van de [naam boot] in totaal een hoeveelheid van nagenoeg 16 kilogram cocaïne was verborgen, terwijl de [naam boot] vanuit Venezuela naar Curaçao is gevaren;
  • de opdrachtgever de kapitein en de matroos als bemanning van de [naam boot] heeft gerekruteerd, die vervolgens op zijn aanwijzen naar Venezuela zijn gevaren en nadat de [naam boot] is beladen zijn teruggevaren naar Curaçao;
  • zowel de kapitein als de matroos ieder voor zich wisselend hebben verklaard over hun doen en laten na aankomst in Venezuela, terwijl hun verklaringen daarover onderling uiteenlopen;
  • het de opdrachtgever is geweest die voorafgaand aan het transport de contacten heeft gelegd en onderhouden met een of meer personen in Venezuela;
  • de opdrachtgever de in zijn telefoon opgeslagen Whattsapp-gesprekshistorie met zijn Venezolaanse contactpersoon, bijgenaamd [man 3], nadat de in de boot verborgen cocaïne was ontdekt, welbewust heeft gewist, met gevolg dat hij in zoverre de mogelijkheid tot verificatie/falsificatie van zijn verklaring onmogelijk heeft gemaakt, terwijl de reden van dat wissen in redelijkheid geen andere kan zijn dan dat de inhoud daarvan aan het zicht van politie en justitie verborgen dient te blijven;
  • de kapitein eerst nadat hij door de politie daarmee is geconfronteerd heeft verklaard over een door de opdrachtgever tevoren aangekondigde opvarende naar Venezuela, terwijl de opdrachtgever daarover in verhoor bij de politie heeft gelogen;
  • die opvarende in verband is gebracht met de handel in cocaïne;
  • de inhoud van OVC waaraan de kapitein en de opdrachtgever in detentie hebben deelgenomen uitwijst, dat de opdrachtgever bij de kapitein informeert wat er met die ding – de smokkelwaar – is misgegaan, en wat daarvan de oorzaak is;
  • de inhoud van OVC waaraan de kapitein en de opdrachtgever in detentie hebben deelgenomen uitwijst, dat zekere [man 5] degene is geweest die het ding heeft gezet, dat een verklaring van [man 5] hen zal ontlasten, en dat het van groot belang is dat de telefoon van [man 5] niet in handen van politie en justitie belandt;
  • de inhoud van een telefoongesprek waaraan de gedetineerde opdrachtgever
en diens vriendin hebben deelgenomen uitwijst, dat hij weet wie de belanghebbenden bij de cocaïne zijn, en dat “ze” niets voor hem (in detentie) doen.
Het voorgaande voert het Hof tot de conclusie dat de opdrachtgever en de kapitein ieder voor zich wetenschap hebben gehad van de in de [naam boot] verborgen en over zee vervoerde cocaïne, waarover de kapitein feitelijk de beschikkingsmacht heeft gehad. De gedragingen van de kapitein zien op het feitelijk vervoer van de cocaïne van Venezuela naar Curaçao. Het aandeel van de opdrachtgever is gelegen in het organiseren van dat vervoer, dat in elk geval heeft bestaan uit het onderhouden van de contacten met degene(n) die de cocaïne in Venezuela hebben aangeleverd en het met het oog op het grensoverschrijdend vervoer daarvan ter beschikking stellen van zijn vaartuig aan de kapitein. Wat is gebleken van de gedragingen van de kapitein en de opdrachtgever ná het feit is mede redengevend voor het bewijs van hun daderschap en deelneming. Die door de verdachte geleverde bijdrage aan het feit is immers betekenisvol en van een zodanig gewicht dat hij die bijdrage leverend het feit in bewuste en nauwe samenwerking met de opdrachtgever als de medepleger daarvan heeft begaan. Dit bewijsoordeel geldt alles overziend niet voor de tegelijkertijd terechtstaande matroos, zodat hij van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het onder bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder A, van de Landsverordening verdovende middelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en/of maatregel
De procureur-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Hij heeft hierbij in het bijzonder betrokken het feit dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, dat de verdachte als kapitein een belangrijke rol heeft vervuld bij het transport en het feit dat de verdachte geen verantwoording voor zijn handelen heeft afgelegd.
Het Hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het Hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van een groothandelshoeveelheid van ongeveer zestien kilo cocaïne.
Het Hof onderkent dat het met het betrekking tot de rol van de verdachte niet meer heeft kunnen vaststellen dan dat de verdachte als kapitein van een vaartuig een hoeveelheid cocaïne van Venezuela naar Curaçao moest varen. Aangenomen mag worden dat de verdachte zich daarvoor heeft laten betalen althans aan hem een betaling in het vooruitzicht is gesteld. In ieder geval is niet gebleken dat de verdachte bij de voorbereiding van het transport enige rol heeft gespeeld of dat hij bij de verdere gang van zaken met betrekking tot die cocaïne enige rol zou spelen.
Met betrekking tot de aangetroffen hoeveelheid cocaïne overweegt het Hof dat het niet anders kan zijn dan dat deze bestemd was voor de groothandel. Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder niet alleen de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof, maar ook andere, met de (groot)handel in harddrugs gepaard gaande ernstige criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben cocaïne op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin is voor de invoer van een hoeveelheid cocaïne met een brutogewicht tussen de 10 en 25 kilogram als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden gegeven. In het geval van recidive binnen vijf jaar wordt als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden gegeven.
Het Hof is gebleken dat de verdachte in 2011 onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Hoewel het zeer te denken geeft dat de verdachte zich thans opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een druggerelateerd misdrijf, houdt het Hof gelet op het verloop van tijd hiermee, anders dan de procureur-generaal, geen rekening in strafverzwarende zin. In zoverre komt het Hof tot de oplegging van een lagere gevangenisstraf dan door de procureur-generaal is gevorderd.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, geen bijzonderheden die in strafmatigende- of strafverhogende zin zouden moeten meewegen.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden passend en geboden is.
Het Hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die redelijke termijn is immers aangevangen op 23 december 2019 met het instellen van hoger beroep door het openbaar ministerie, terwijl de behandeling in hoger beroep eerst vandaag – na meer dan twee jaren en acht maanden – met een eindvonnis is afgerond. Deze overschrijding is niet louter het gevolg van de aard en de complexiteit van deze zaak.
Het Hof zou zonder deze constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, de hiervoor genoemde gevangenisstraf van 42 maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, dient de op te leggen straf te worden gematigd tot een gevangenisstraf van na te melden duur.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vaartuig “[naam boot]” en de op de boot aangetroffen drie mobiele telefoons en een satelliettelefoon verbeurd worden verklaard en dat de verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdovende middelen, het vaartuig [naam boot], de drie mobiele telefoons en de satelliet telefoon zijn op ter gelegenheid van de controle van het vaartuig door de kustwacht – naar het Hof begrijpt – onder de kapitein inbeslaggenomen.
De verdovende middelen (15.890 gram cocaïne) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het betreft voorwerpen met betrekking tot welke het bewezen verklaarde misdrijf is begaan. Het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is bovendien in strijd met de wet en het algemeen belang. Het Hof zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
Onder de verdachte zijn drie mobiele telefoons inbeslaggenomen genomen. Deze voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. De voorwerpen behoren immers toe aan de verdachte en met behulp daarvan is het bewezen verklaarde begaan of voorbereid. Het Gerecht zal daarom de verbeurdverklaring gelasten. Daarbij heeft het Gerecht rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Onder de verdachte zijn ook voorwerpen in beslaggenomen genomen ten aanzien waarvan is gebleken dat deze de verdachte niet toebehoren, te weten: de satelliettelefoon en het vaartuig [naam boot]. Ten aanzien van deze voorwerpen geldt dat degene aan wie zij wel toebehoren – de tegelijkertijd met de verdachte terechtstaande opdrachtgever – bekend was met het gebruik ervan in verband met het bewezen verklaarde. Het Gerecht zal daarom de verbeurdverklaring gelasten.
De verdachte heeft ter terechtzitting teruggave verzocht van het, volgens hem, bij zijn aanhouding onder hem in beslag genomen geldbedrag van USD 100,- en
NAf 700,-. Het Hof stelt vast dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de juistheid van het door de verdachte gestelde, zodat ter zake geen beslissing zal volgen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:62, 1:67, 1:68, 1:74, 1:75,
1:123 en 2:256 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Landsverordening verdovende middelen.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
38 (achtendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • mobiele telefoon, merk Samsung, type SM-A105, kleur zwart
  • mobiele telefoon, merk Samsung, type J260M, kleur zwart
  • mobiele telefoon, merk Cat, type B30, kleur zwart
  • satelliettelefoon, merk Inmarsat, type Insatphone 2
  • het vaartuig [naam boot], registratienummer [nummer];
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven verdovende middelen, te weten:
15.890 gram cocaïne.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, S. Verheijen en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op 15 september 2022 ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige – en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte – processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Recherche Informatie Dienst, Divisie georganiseerde Criminaliteit, thema Narcotica) van 28 november 2019, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2019 en de onderzoeksnaam “[naam boot]”.
2.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] van 10 september 2019 (pagina 545 e.v.).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [man 1] van 3 oktober 2019 (pagina 202 e.v.).
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] van 10 september 2019 (pagina 545 e.v.).
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 23 augustus 2019 (pagina 469 e.v.).
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 23 augustus 2019 (pagina 380 e.v.).
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 23 augustus 2019 (pagina 388 e.v.).
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] van 11 september 2019 (pagina 580 e.v.).
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] van 27 september 2019.
10.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 december 2019.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [man 4] van 23 oktober 2019 (pagina 218 e.v.).
12.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] van 19 november 2019 (pagina 635 e.v.).
13.Vonnis Gerecht Eerste Aanleg Curaçao ten laste van [man 4] d.d. 17 februari 2021
14.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 26 augustus 2019 (pagina 416 e.v.).
15.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 26 augustus 2019 (pagina 416 e.v.).
16.Definitief proces-verbaal vastlegging opnemen vertrouwelijke communicatie van 28 oktober 2019 (pagina 77 e.v., in het bijzonder pagina 81).
17.Proces-verbaal relevante tapgesprekken van 12 november 2019 (pagina 260 e.v., in het bijzonder pagina’s 277 en 279).
18.Definitief proces-verbaal vastlegging opnemen vertrouwelijke communicatie van 28 oktober 2019 (pagina 77 e.v., in het bijzonder pagina 120). PV vastlegging opnemen vertrouwelijke communicatie d.d. 28 oktober 2019, blz. 43
19.Proces-verbaal relevante tapgesprekken van 12 november 2019 (pagina 260 e.v., in het bijzonder pagina 266).
20.Proces-verbaal relevante tapgesprekken van 12 november 2019 (pagina 260 e.v., in het bijzonder pagina 296).
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [man 5] van 30 oktober 2019 (pagina 231 e.v.).