ECLI:NL:OGHACMB:2022:79

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
CUR2021H00279
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de uitvoering van aannemingsovereenkomsten en de geldigheid van een minnelijke regeling

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap LB Constructie B.V. en The Ritz Residence Exploitatie B.V. over de uitvoering van aannemingsovereenkomsten en de geldigheid van een minnelijke regeling. LB Constructie B.V. was in eerste aanleg gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, terwijl The Ritz Residence Exploitatie B.V. de eiseres in conventie en verweerster in reconventie was. De procedure begon met een kort geding waarin The Ritz vorderde dat LB haar retentierecht zou opheffen, terwijl LB in reconventie vorderde dat The Ritz de gelegde beslagen zou opheffen.

De rechter in eerste aanleg had op 21 september 2021 een vonnis gewezen, ondanks dat beide partijen om uitstel hadden verzocht. LB ging in hoger beroep en voerde dertien grieven aan tegen het vonnis. Het Hof oordeelde dat er voorshands aannemelijk was dat op 10 september 2021 een mondelinge overeenkomst tot stand was gekomen tussen partijen, waarbij zij een minnelijke regeling hadden bereikt. Het Hof stelde dat indien deze regeling inderdaad was bereikt, dit in de weg staat aan de toewijzing van een vordering die daarmee in strijd is.

Het Hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van LB en The Ritz in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte te reageren. Het Hof heeft partijen ook aangemoedigd om opnieuw te trachten het geschil minnelijk te regelen. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van afspraken tussen partijen en de gevolgen van een misverstand in de communicatie tussen de advocaten en de rechter.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2022 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR202102366 – CUR2021H00279
Uitspraak: 16 augustus 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap
LB CONSTRUCTIE B.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.N. Meyer,
tegen
de besloten vennootschap
THE RITZ RESIDENCE EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.A. van Dort.
Partijen worden hierna The Ritz en LB genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 23 september 2021 ingekomen akte van appel is LB in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen en op 21 september 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 27 september 2021 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft LB dertien grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en verder zal beslissen als in die memorie omschreven (zie rov. 2.8 hierna), met veroordeling van The Ritz in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij beschikking van 1 oktober 2021 heeft de president van het Hof een verzoek van LB tot verdere verkorting van de termijnen als bedoeld in art. 235 Rv afgewezen.
1.4
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft The Ritz de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van LB – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties, met nakosten en rente.
1.5
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen schriftelijke pleitnotities ingediend, met producties.
1.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten
.
2.1.1
Bij overeenkomst van 7 februari 2020 (hierna: de aannemingsovereenkomst) heeft The Ritz LB opgedragen vier appartementenblokken (gebouwen A tot en met D) te realiseren aan de Scharlooweg 25-27 te Willemstad. Op de aannemingsovereenkomst zijn de Uniforme Administratie Voorwaarden voor de uitvoering van werken 2012 (hierna: de UAV 2012) van toepassing verklaard.
2.1.2
In augustus 2020 heeft The Ritz LB opgedragen een vijfde appartementenblok (gebouw E) te realiseren onder dezelfde voorwaarden (hierna: de aanvullende overeenkomst).
2.1.3
Ter uitvoering van de aannemingsovereenkomst en de aanvullende overeenkomst heeft LB bouwwerkzaamheden verricht en heeft The Ritz betalingen gedaan. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan over de deugdelijkheid van het werk en de verplichting tot betaling.
2.1.4
Op 4 november 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Dit heeft niet geleid tot beëindiging van de geschillen.
2.1.5
Op 16 juli 2021 heeft de deurwaarder geconstateerd dat LB de gebouwen A tot en met D met hekwerken had afgezet ter uitoefening van een door haar gepretendeerd retentierecht. Op 23 juli 2021 heeft LB haar bouwwerkzaamheden gestaakt zonder dat het werk was voltooid.
2.1.6
Op 17 augustus 2021 heeft The Ritz met verlof van het Gerecht conservatoire derdenbeslagen doen leggen ten laste van LB.
2.1.7
LB heeft haar geschillen met The Ritz voorgelegd aan het Arbitrage Instituut van Curaçao.
2.2
In dit kort geding heeft The Ritz gevorderd, verkort weergegeven, dat het Gerecht LB beveelt “het retentierecht op te heffen”, al dan niet onder voorwaarden, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
LB heeft in reconventie gevorderd, verkort weergegeven, dat het Gerecht The Ritz beveelt de gelegde beslagen op te heffen en haar verbiedt nieuwe beslagen te doen leggen, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.3
Het Gerecht heeft de zaak mondeling behandeld op 7 september 2021. Aan het einde van de zitting heeft de rechter met partijen gesproken over het vervolg van de zaak.
2.4
Bij e-mail van 10 september 2021 heeft mr. Meyer (de advocaat van LB) aan de rechter bericht, met afschrift aan mr. Van Dort (de advocaat van The Ritz):
In opgemelde procedure zijn partijen doende een minnelijke regeling te bereiken, echter de voorwaarden dienen nog te worden uitgewerkt. Partijen zijn overeengekomen (U te verzoeken) opgemelde kort geding procedure aan te houden, totdat partijen in een nader bericht aan U mededelen dat zij overeenstemming hebben bereikt over de over en weer verstrekte bankgaranties. Daarnaast dient partij LB aan Ritz een bedrag ter hoogte van ANG. 10.000,- te hebben betaald, alvorens de kort geding procedure wordt ingetrokken.
U gelieve in te stemmen met de aanhouding als voornoemd.
2.5
Bij e-mail van 11 september 2021 heeft mr. Van Dort aan de rechter bericht, met afschrift aan mr. Meyer:
In aanvulling en ter correctie op de onderstaande e-mail van mijn collega mevrouw mr. Meyer (…) kan ik u bevestigen dat tussen partijen een minnelijke regeling is bereikt. Partijen wensen de procedure echter nog niet in te trekken maar aan te houden totdat de minnelijke regeling daadwerkelijk en tijdig is uitgevoerd. In strijd met de gedragsregels heeft collega mevrouw mr. Meyer in haar onderstaande bericht zonder toestemming een gedeelte van de minnelijke regeling aan u en het gerecht medegedeeld. U wordt vriendelijk verzocht daar geen acht op te slaan, waarvoor dank.
2.6
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de primaire vordering van The Ritz toegewezen (met matiging en maximering van de gevorderde dwangsommen) en de vorderingen van LB afgewezen.
2.7
Nadat mr. Meyer het vonnis had ontvangen, heeft zij de rechter per e-mail bericht dat het vonnis haar verbaasde, omdat partijen om aanhouding hadden verzocht. Bij e-mail van 21 september 2021 heeft de rechter aan de advocaten van partijen bericht:
Uw e-mails heb ik kennelijk verkeerd geïnterpreteerd, mijn excuses daarvoor. Ik had deze in verband gebracht met de afspraak die aan het einde van de mondelinge behandeling is gemaakt, namelijk dat uiterlijk tot de vrijdag na die behandeling overleg tussen u zou plaatsvinden en dat, als u er niet uit zou komen, heden de uitspraak zou volgen. Ik hoop van harte dat het vonnis een schikking niet in de weg zal staan. Nogmaals mijn excuses.
Vervolgens heeft mr. Meyer de rechter verzocht het vonnis in te trekken. Mr. Van Dort heeft bericht zich voor wat betreft dat verzoek te refereren aan het oordeel van de rechter, en voor het geval het verzoek zou worden toegewezen, de rechter verzocht (opnieuw) vonnis te wijzen. Bij e-mail van 22 september 2021 heeft de rechter aan de advocaten van partijen bericht:
Mede in het licht van de reactie van mr. Van Dort ben ik van oordeel dat de wet geen ruimte biedt voor de intrekking van het vonnis, voor zover intrekking onder omstandigheden al mogelijk zou zijn. Het reeds uitgesproken vonnis zal dan ook worden gehandhaafd.
Ik betreur ten zeerste dat het vonnis als gevolg van een misverstand is uitgesproken en dat als gevolg daarvan het vertrouwen van de cliënte van mr. Meyer is geschaad. Uiteraard zal alles in het werk worden gesteld om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich in de toekomst opnieuw zal voordoen. Ik bied u nogmaals mijn welgemeende verontschuldigingen aan.
2.8
In hoger beroep heeft LB gevorderd, verkort weergegeven,
primair: dat het Hof de vorderingen van The Ritz alsnog afwijst en aldus “het retentierecht doet herleven”,
subsidiair: dat het hof aan de toegewezen vorderingen de voorwaarde verbindt dat The Ritz zekerheid stelt,
meer subsidiair: dat het Hof partijen houdt aan de bereikte schikking of aan de onderhandelingen in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de uitspraak van het bestreden vonnis.
2.9
LB heeft in hoger beroep het volgende gesteld: op 10 september 2021 hebben partijen overeenstemming bereikt over de voorwaarden van een schikking.
Op 15 en 16 september 2021 heeft mr. Van Dort ter uitvoering van een deel van die voorwaarden toestemming aan derden-beslagenen verleend om gelden aan LB ter beschikking te stellen om deze in staat te stellen een bankgarantie te stellen.
Op 20 september 2021 heeft mr. Van Dort een concept van een vaststellingsovereenkomst aan mr. Meyer toegezonden.
2.1
The Ritz heeft in hoger beroep het volgende gesteld: partijen hebben niet tijdig een minnelijke regeling uitgevoerd. Reeds voordat het vonnis uitgesproken was, was The Ritz voornemens de rechter te verzoeken om vonnis te wijzen.
2.11
Het Hof acht voorshands aannemelijk dat op 10 september 2021 een mondelinge overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Niet alleen heeft The Ritz de gedetailleerde stellingen over de verrichtingen van mr. Van Dort op
15, 16 en 20 september 2021 niet betwist, maar ook heeft mr. Van Dort zelf op
11 september 2021 aan de rechter bericht dat partijen een minnelijke regeling hadden bereikt. In dat bericht heeft mr. Van Dort weliswaar bezwaar ertegen gemaakt dat mr. Meyer een deel van de minnelijke regeling aan de rechter had meegedeeld, maar niet de juistheid van de mededeling over de minnelijke regeling betwist.
2.12
Indien partijen op 10 september 2021 mondeling een minnelijke regeling hebben bereikt, dan zijn zij aan die regeling gebonden en staat dat in de weg aan toewijzing van een vordering die daarmee in strijd is. Indien van de minnelijke regeling deel uitmaakt dat LB slechts onder bepaalde voorwaarden haar aanspraken op een retentierecht zou prijsgeven, dan staat dat in de weg aan toewijzing van een vordering waarin LB gedwongen wordt haar aanspraken op een retentierecht onvoorwaardelijk prijs te geven. Dit laatste kan anders zijn, indien The Ritz bij de minnelijke regeling heeft bedongen haar aanspraken in rechte pas te zullen prijsgeven, nadat de minnelijke regeling tijdig en correct zou zijn uitgevoerd.
Om dit verder te kunnen beoordelen, verlangt het Hof van LB dat zij het concept van de vaststellingsovereenkomst in het geding brengt. Gelet op dit door het Hof uitgesproken verlangen, moet worden aangenomen dat de advocaat van LB, indien zij gehoor geeft aan dit verlangen, Gedragsregel 18 van de Orde van Advocaten Curaçao niet schendt.
Verder wenst het Hof van LB te vernemen wat de stand van zaken betreffende de verkrijging van een bankgarantie was ten tijde van het uitspreken van het bestreden vonnis.
2.13
Daarnaast wenst het Hof door beide partijen te worden ingelicht over de stand van de procedure bij het Arbitrage Instituut van Curaçao. In de pleitnota van 25 januari 2022 van The Ritz staat vermeld dat een hoorzitting gepland stond op 4 februari 2022 en dat verwacht werd dat de arbiters ongeveer een week daarna uitspraak zouden doen.
2.14
Ter uitvoering van het voorgaande zal het Hof de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van LB. The Ritz zal in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren. Het Hof geeft partijen in overweging om opnieuw te trachten dit deel van hun geschil, dat betrekking heeft op zekerheid voor betaling over en weer, minnelijk te regelen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 september 2022 om 8.30 uur voor akte aan de zijde van LB, waarna The Ritz in de gelegenheid zal worden gesteld bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.M. van der Bunt en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 16 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.