ECLI:NL:OGHACMB:2022:77

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
CUR2021H00312
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van betaling van declaraties door de Sociale Verzekeringsbank aan Santa Rosa Medical Imaging N.V. wegens niet-naleving van de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Santa Rosa Medical Imaging N.V. (SRMI) tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het beroep van SRMI tegen de afwijzing van haar verzoek om betaling van declaraties door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ongegrond werd verklaard. De SVB had op 27 september 2019 besloten om de betaling van de declaraties van SRMI over de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 augustus 2019 te weigeren, omdat SRMI niet had gehandeld overeenkomstig de bepalingen van de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen 1960. SRMI had geen bij het ministerie geregistreerde radioloog in dienst, wat een voorwaarde was voor het verrichten van diagnostische onderzoeken voor SVB-verzekerden.

Het Gerecht oordeelde dat de SVB bevoegd was om de betaling te weigeren, omdat SRMI zonder gegronde redenen in gebreke was gebleven. SRMI voerde aan dat zij een tekort aan radiologen had en dat de gezondheidssituatie van haar directeur een rol speelde in de vertraging van de werving. Het Hof oordeelde echter dat deze redenen niet voldoende waren om de niet-naleving van de Regeling te rechtvaardigen. SRMI had niet tijdig gereageerd op verzoeken om informatie van de SVB en had niet aangetoond dat er in de betreffende periode een geregistreerde radioloog werkzaam was.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de SVB terecht had besloten om de declaraties niet uit te betalen. De belangen van de kwaliteit van de zorg en de naleving van de regelgeving wegen zwaarder dan de financiële gevolgen voor SRMI. Het hoger beroep van SRMI werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, waarbij de SVB geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

CUR2021H00312
Datum uitspraak: 13 juli 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Santa Rosa Medical Imaging N.V., gevestigd in Curaçao (hierna: SRMI),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
1 september 2021 in zaak nr. CUR201904158, in het geding tussen:
appellante
en
de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB)

Procesverloop

Bij beschikking van 27 september 2019 heeft de SVB het verzoek van SRMI om haar declaraties over de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 augustus 2019 met terugwerkende kracht uit te betalen, afgewezen.
Bij de uitspraak van 1 september 2021 heeft het Gerecht, voor zover nu van belang, het door SRMI daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft SRMI hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
SRMI heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2022. SRMI, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Anthonio, advocaat, vergezeld door [directeur SRMI] en [werknemer SRMI], beiden werkzaam bij SRMI, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. N. Dare en E. Florez, beiden werkzaam bij de SVB, waren aanwezig.

Overwegingen

Inleiding

Op grond van artikel 9 van de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen 1960 (hierna: de Regeling) dient de medewerkende te handelen overeenkomstig de bepalingen van de sociale verzekeringen alsmede de bepalingen vastgelegd ten aanzien van de medewerking. Blijft de medewerkende dienaangaande zonder gegronde redenen in gebreke, dan kan de betaling van zijn nota’s door de SVB geheel of ten dele worden geweigerd.
SRMI is een diagnostisch centrum. Aan haar is bij brief van 2 september 2014 door de SVB onder voorwaarden toestemming verleend om voor SVBverzekerden radiodiagnostisch onderzoek te verrichten overeenkomstig de bepalingen in de Regeling. Een van de voorwaarden is dat een bij het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (hierna: het ministerie) geregistreerde en daarmee erkende radioloog werkzaam dient te zijn binnen SRMI ter beoordeling van de diagnostische onderzoeken.
2.1.
Om bij het ministerie te kunnen worden (her)geregistreerd moet een geneeskundige voldoen aan de vereisten van de Landsverordening regelende de uitoefening van de geneeskunde (hierna: de Landsverordening uitoefening geneeskunde). Dit betekent dat de geneeskundige tot de uitoefening van de geneeskunde in haar volle omvang bevoegd moet zijn en dat het bewijs van bevoegdheid moet zijn geviseerd. Een buitenlandse geneeskundige moet daarnaast een ontheffing op grond van de Landsverordening beperking vestiging medische beroepsbeoefenaren (hierna: Landsverordening beperking vestiging) hebben. Aan de geregistreerde geneeskundige wordt een persoonlijke en unieke zogeheten unico-code toegekend.
2.2.
Bij brief van 15 februari 2019 heeft de SVB aan SRMI bericht dat sinds 13 juli 2018 tevergeefs is verzocht om de namen en de unico-codes van de radiologen die binnen SRMI werkzaam zijn voor SVBverzekerden. De SVB heeft de uitbetaling van declaraties daarom met ingang van 1 maart 2019 opgeschort totdat de gewenste informatie is verstrekt. Eerder had de SVB de betalingen al met ingang van 15 januari 2019 opgeschort, maar die opschorting is later ongedaan gemaakt. Bij brief van 27 februari 2019 heeft SRMI bericht dat in de afgelopen periode gebruik is gemaakt van externe radiologen, maar dat vanaf 1 maart 2019 de Nederlandse radioloog dr. [arts] bij haar werkzaam zal zijn als radioloog en dat de huidige unico-code van [arts], die in de jaren 2017 en 2018 in het SEHOS werkzaam was geweest, niet meer geldig is. Bij brief van 9 maart 2019 heeft SRMI bericht dat de trajecten zijn opgestart om de benodigde documenten te verkrijgen.
2.3. [
[arts] is met ingang van 1 september 2019 in dienst getreden bij SRMI. Op 4 september 2019 heeft SRMI aan de SVB afschriften verstrekt van enkele documenten betreffende de (her)registratie van [arts]. Bij brief van 5 september 2019 heeft de SVB aan SRMI bericht dat ook de door het ministerie geviseerde diploma's en de unico-code van [arts] moeten worden verstrekt en ook de arbeidsovereenkomst tussen SRMI en [arts]. Verder is opgemerkt dat bij een controle op 1 augustus 2019 [arts] niet lijfelijk aanwezig bleek te zijn bij SRMI en dat zij daar de afgelopen periode ook niet werkzaam was. De declaraties vanaf 1 maart 2019 zullen daarom (voorlopig) niet worden uitbetaald.
2.4.
Op 10 september 2019 heeft SRMI de SVB verzocht haar beslissing van 5 september 2019 te herzien en de declaraties over de periode 1 maart 2019 tot en met 31 augustus 2019 met terugwerkende kracht (alsnog) uit te betalen. Dat verzoek heeft de SVB bij de bestreden beschikking van 27 september 2019 afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat SRMI in die periode zonder gegronde redenen niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de Regeling, doordat bij haar geen bij het ministerie geregistreerde en daarmee erkende radioloog werkzaam was ter beoordeling van de diagnostische onderzoeken.
De uitspraak van het Gerecht
3. Het Gerecht heeft overwogen dat de SVB op grond van artikel 9 van de Regeling bevoegd is om declaraties niet uit te betalen indien de medewerkende zich zonder gegronde redenen niet houdt aan de voorwaarden van de medewerking. De door SRMI aangevoerde redenen, namelijk dat de vacature voor radioloog niet makkelijk kon worden vervuld door een tekort aan radiologen en dat [directeur SRMI], directeur van SRMI, ernstig ziek was, zijn geen gegronde redenen. De SVB heeft steeds gewezen op de voorwaarde dat een door het ministerie erkende radioloog bij SRMI werkzaam moest zijn en daarover ook informatie opgevraagd. SRMI heeft daar niet tijdig op gereageerd. SRMI wist dat de vacature van radioloog moeilijk vervulbaar was, maar heeft desondanks nagelaten actief te werven. Dat de werving vertraging opliep door de gezondheidssituatie van de directeur, komt voor rekening en risico van SRMI. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel is geen sprake. De SVB heeft dan ook van haar bevoegdheid gebruik mogen maken om de declaraties over de periode maart tot en met augustus 2019 niet uit te betalen, aldus het Gerecht.
Het hoger beroep
4. SRMI heeft in hoger beroep in de eerste plaats betoogd, zo begrijpt het Hof, dat [arts] voldeed aan de vereisten van de Landsverordening uitoefening geneeskunde en ook dat zij geen ontheffing op grond van de Landsverordening beperking vestiging nodig had. Daarmee voldeed zij aan de voorwaarden voor registratie. Verder was [arts] in de periode maart tot en met augustus 2019 wel werkzaam voor SRMI. Zij was namelijk op afroep beschikbaar voor het beoordelen van diagnostische onderzoeken in gevallen waarin de andere, niet bij het ministerie geregistreerde radioloog, twijfelde over zo’n beoordeling. Dat dit niet op basis van een arbeidsovereenkomst was, is niet van belang. In elk geval heeft de SVB met haar verzoeken om (nadere) informatie onredelijke eisen aan SRMI gesteld.
4.1.
Het Hof volgt SRMI hierin niet. Dat [arts] tot de uitoefening van de geneeskunde in haar volle omvang bevoegd was en is, neemt niet weg dat SRMI geen geviseerde diploma’s heeft overgelegd. Ook dat is een vereiste van de Landsverordening uitoefening geneeskunde. Verder had [arts] geen ontheffing op grond van de Landsverordening beperking vestiging, terwijl zij die wel nodig had. Dat zij eerder in 2017 en 2018 een ontheffing had om in het SEHOS te werken als radioloog is, anders dan SRMI betoogt, niet van belang. Een ontheffing wordt immers (telkens) voor een bepaalde arbeidsplaats verleend. Dat [arts] geen ontheffing nodig had omdat zij op basis van waarneming bij SRMI werkzaam was, is ook niet juist. Artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening beperking vestiging heeft namelijk slechts betrekking op "tijdelijke vervanging wegens ziekte, vakantie of afwezigheid om andere reden". Daaruit blijkt dat van vervanging (waarneming) alleen dan sprake kan zijn als de desbetreffende arbeidsplaats is vervuld. Dat was bij SRMI nu juist niet zo, omdat [arts] alleen werkzaamheden verrichtte als de andere, evenmin bij het ministerie geregistreerde, radioloog twijfelde over de beoordeling. Dat [arts] incidenteel en achteraf diagnostische beoordelingen deed voor SRMI, is verder onvoldoende om vast te stellen dat zij werkzaam was binnen SRMI. Omdat uit de documenten betreffende de (her)registratie van [arts] blijkt dat deze pas geldig is zodra en zolang zij in dienst is bij SRMI, had de SVB de opgevraagde informatie dus nodig om te kunnen beoordelen of aan de bepalingen ten aanzien van de medewerking was voldaan. Daarnaast toont de unico-code aan dat de desbetreffende geneeskundige daadwerkelijk is geregistreerd bij het ministerie, zodat de SVB ook die informatie nodig had. Van het stellen van onredelijke eisen is dus geen sprake. Omdat niet is gebleken dat er in de periode 1 maart 2019 tot en met 31 augustus 2019 binnen SRMI een bij het ministerie geregistreerde radioloog werkzaam is geweest, heeft SRMI in die periode niet gehandeld overeenkomstig de bepalingen ten aanzien van de medewerking. Het betoog slaagt niet.
4.2.
Met het Gerecht volgt het Hof ook niet het betoog van SRMI dat zij gegronde redenen had om in strijd met de bepalingen ten aanzien van de medewerking te handelen omdat zij genoodzaakt was om met externe radiologen te werken. Dat SRMI de sinds juli 2018 openstaande vacature voor een radioloog niet kon vervullen door een groot tekort aan radiologen, is geen gegronde reden om in strijd met de bepalingen ten aanzien van de medewerking te handelen. Bovendien heeft SRMI de SVB er niet van op de hoogte gesteld dat zij zich genoodzaakt zag met externe radiologen te werken en zich ook daarmee dus niet aan de bepalingen ten aanzien van de medewerking kon houden. Ook de persoonlijke gezondheidssituatie van de directeur van SRMI is geen gegronde reden voor het overtreden van die bepalingen. SRMI was verder sinds 2 september 2014 bekend met die bepalingen. Dit betekent dat de SVB bevoegd was om over de periode maart 2019 tot en met augustus 2019 betaling van de nota’s van SRMI geheel of gedeeltelijk te weigeren.
5. De vraag die dan ten slotte voorligt is of de voor SRMI nadelige gevolgen van de beschikking van 27 september 2019 niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
5.1.
SRMI heeft erop gewezen dat de feitelijke werkwijze was dat een zij het niet geregistreerde maar wel gekwalificeerde radioloog de eerste beoordelingen deed en dat in geval van twijfel [arts], eveneens een gekwalificeerde radioloog, werd ingeschakeld. Het niet in dienst hebben van een bij het ministerie geregistreerde radioloog heeft volgens SRMI daardoor niet geleid tot problemen met de kwaliteit van de gezondheidszorg. Over de verrichte onderzoeken zijn geen klachten ingediend en ook kan de kwaliteit daarvan achteraf nog beoordeeld worden. Volgens SRMI kan het niet zo zijn dat de diagnostische verrichtingen wel worden gebruikt ten gunste van SVBverzekerden, maar dat SRMI daarvoor geen gelden ontvangt. Daar staat tegenover dat SRMI een groot financieel nadeel lijdt door het volledig niet betalen van de declaraties.
5.2.
Het Hof volgt het betoog van SRMI niet. Het Hof stelt voorop dat het belang van de borging van de kwaliteit van de zorg zeer zwaar weegt. De SVB heeft voorwaarden aan het medewerkerschap van SRMI gesteld om de kwaliteit van de zorg die aan haar verzekerden wordt verleend te kunnen waarborgen. Doordat SRMI met externe radiologen werkte, was de kwaliteit van de door SRMI in die periode verrichte diagnostische onderzoeken niet gewaarborgd. Dat is niet anders in het geval er, naar SRMI stelt, geen klachten zijn over de verrichte onderzoeken door externe radiologen en de kwaliteit daarvan ook achteraf kan worden beoordeeld. Bij de weigering om de declaraties van die diagnostische onderzoeken uit te betalen heeft de SVB verder voldoende oog gehad voor de financiële gevolgen voor SRMI. Daarbij is van belang dat de SVB na signalen over de afwezigheid van een radioloog binnen SRMI eerst informatie heeft opgevraagd bij SRMI. Pas toen de gevraagde informatie na ruim acht maanden nog steeds niet was verstrekt, heeft de SVB besloten de declaraties (voorlopig) niet uit te betalen. Daarbij is ervoor gekozen om slechts over de periode 1 maart 2019 tot en met 31 augustus 2019 geen declaraties uit te betalen, terwijl bekend was dat reeds vanaf juli 2018 geen bij het ministerie geregistreerde radioloog binnen SRMI werkzaam was. Dat SRMI financiële gevolgen ondervindt van de beslissing omdat zij de behandelingen aan SVBverzekerden heeft gecontinueerd en daar ook kosten voor heeft moeten maken, maakt de beslissing niet onevenredig. Ook is niet gebleken dat de financiële draagkracht van SRMI zodanig is dat zij als gevolg van het niet uitbetalen van deze declaraties in haar voortbestaan wordt bedreigd. Van onevenredigheid is daarom geen sprake.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. De SVB hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de uitspraak van het Gerecht, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.