ECLI:NL:OGHACMB:2022:74

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AUA2021H00202
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring en de bevoegdheid van de bestuursrechter

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring werd afgewezen. [appellant], geboren in Venezuela, heeft op 3 februari 2019 internationale bescherming aangevraagd in Aruba. Op 12 maart 2019 heeft de minister van Justitie de uitzetting van [appellant] bevolen en hem in bewaring gesteld. Na zijn vrijlating op 25 maart 2019 heeft [appellant] schadevergoeding geëist voor de periode dat hij onrechtmatig in bewaring was gesteld. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag is voor schadevergoeding, omdat de rechter-commissaris de bewaring niet onrechtmatig heeft geacht.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat het Gerecht ten onrechte zijn verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Het Hof oordeelt dat de bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van het beroep, omdat er sprake is van materiële en processuele connexiteit. Het Hof bevestigt dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat er geen grond is voor schadevergoeding, omdat het uitzettingsbevel niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Het Hof benadrukt dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring voorbehouden is aan de rechter-commissaris en dat een vordering om schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring alleen kan worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.

De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd, met verbetering van de gronden. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

AUA2021H00202
Datum uitspraak: 27 juli 2022
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 18 oktober 2021 in zaak nr. AUA202002074, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, thans de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister)
Procesverloop
Op 11 april 2020 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn verzoek om vergoeding van schade wegens een onrechtmatig bevelschrift tot uitzetting.
Op 27 augustus 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar (hierna: de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 18 oktober 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2022. [appellant], vertegenwoordigd door M.L. Hassel, rechtsbijstandverlener, en de minister, vertegenwoordigd door J.M. Harewood, werkzaam bij Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.
Overwegingen

Inleiding

De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1985 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op 3 februari 2019 is hij vanuit Venezuela naar Aruba gereisd. Eveneens op 3 februari 2019 heeft hij de minister verzocht om internationale bescherming.
2.1.
Bij de ambtshalve gegeven beschikking van 12 maart 2019 heeft de minister de uitzetting van [appellant] bevolen en bepaald dat hij, ter verzekering van zijn vertrek, in bewaring wordt gesteld. Bij de beslissing van 14 maart 2019 heeft de rechter-commissaris de bewaring niet onrechtmatig geacht. Op 25 maart 2019 is [appellant] in vrijheid gesteld en is aan hem een meldplicht opgelegd in afwachting van de beslissing op zijn verzoek om internationale bescherming.
2.2. [
[appellant] heeft de minister op 17 december 2019 verzocht om een schadevergoeding van Afl. 1.120,- voor de veertien dagen die hij als gevolg van een onrechtmatig uitzettingsbevel in bewaring heeft doorgebracht. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op dat verzoek heeft hij op 11 april 2020 bezwaar gemaakt. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft hij beroep ingesteld.
3. Het Gerecht heeft overwogen dat voor het toekennen van schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring geen wettelijke grondslag bestaat. Dit hangt samen met de mogelijkheid om de rechtercommissaris op grond van artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) te allen tijde te verzoeken de bewaring op te heffen. Nu de rechter-commissaris de bewaring op 14 maart 2019 nog rechtmatig heeft geacht en op 25 maart 2019 de bewaring is opgeheven, kan niet worden vastgesteld dat de bewaring in die tussenliggende periode onrechtmatig was. Er is dan ook geen sprake van onrechtmatige bewaring zodat voor enige schadevergoeding geen aanleiding bestaat, aldus het Gerecht.

Het hoger beroep

4. [ [appellant] betoogt dat het Gerecht om twee redenen ten onrechte zelf in de zaak voorziend zijn verzoek om vergoeding van schade heeft afgewezen. Allereerst omdat zijn beroep was gericht tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar. Doordat het Gerecht in de aangevallen uitspraak zelf heeft voorzien is hem nu een bezwaarfase ontnomen. Daarnaast kan hij zich niet vinden in de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door het Gerecht. Hij betoogt dat het uitzettingsbevel dat aan het bevelschrift tot inbewaringstelling ten grondslag ligt, onrechtmatig is. Op grond daarvan kon hij dus niet in bewaring worden gesteld. Hij heeft recht op vergoeding van schade voor de periode dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld.

De bevoegdheid van de bestuursrechter

5. Het Hof komt ambtshalve tot de volgende beoordeling over de bevoegdheid om van het geschil kennis te nemen.
5.1.
Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat voor het toekennen van schadevergoeding wegens onrechtmatige bewaring geen bijzondere wettelijke grondslag aanwezig is. Zoals het Hof heeft overwogen in de uitspraak van 29 juni 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:64, heeft dit tot gevolg dat de bestuursrechter slechts kan kennisnemen van een beroep tegen een besluit – of het uitblijven daarvan – over een verzoek tot vergoeding van schade indien is voldaan aan het vereiste van materiële en processuele connexiteit. Aan het vereiste van materiële connexiteit is voldaan als de gestelde schadeoorzaak een uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid betreft. Aan het vereiste van processuele connexiteit is voldaan als tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid bezwaar en beroep openstaat.
5.2.
Het Hof stelt vast dat [appellant] het uitzettingsbevel aanmerkt als de schadeveroorzakend beschikking. [appellant] betoogt dat de minister niet op grond van artikel 15, eerste lid, van de Ltu bevoegd was om zijn uitzetting te bevelen. Hij had immers een verzoek om internationale bescherming ingediend waardoor hij op grond van het oude Toelatingsbesluit rechtmatig verblijf had in Aruba. Door het onbevoegd uitvaardigen van het uitzettingsbevel was de minister van meet af aan niet bevoegd om zijn inbewaringstelling te bevelen. Hij is dan ook ten onrechte in bewaring gesteld. Omdat de rechtercommissaris de bewaring niet als onrechtmatig heeft beoordeeld, moet het onrechtmatige uitzettingsbevel als de schadeveroorzakende beschikking worden aangemerkt, aldus [appellant], en beperkt het verzoek tot schadevergoeding zich tot genoemde veertien dagen.
5.3.
De bevoegdheid tot het uitzetten van personen door middel van een bevelschrift ontleent de minister aan artikel 15, eerste en tweede lid, van de Ltu. Dat betreft de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid zodat aan het vereiste van materiële connexiteit is voldaan. Ook aan het vereiste van processuele connexiteit is voldaan. Tegen een uitzettingsbevel kan immers bezwaar worden gemaakt en vervolgens staat tegen de beschikking op bezwaar beroep open. Ook tegen het uitblijven van een beschikking op bezwaar kan op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) beroep worden ingesteld. In het kader van het beroep tegen een beschikking op bezwaar, dan wel het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een dergelijke beschikking, kan de bestuursrechter worden gevraagd de door die beschikking veroorzaakte schade te vergoeden. Dat betekent voor deze zaak dat de bestuursrechter bevoegd is te oordelen over een beroep tegen een (fictieve afwijzende) beschikking op het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade wegens het beweerdelijk onrechtmatige uitzettingsbevel van 12 maart 2019.
De aangevallen uitspraak
6. Gelet op hetgeen het Hof hiervoor heeft overwogen, heeft het Gerecht zich terecht bevoegd geacht om kennis te nemen van het beroep van [appellant]. Het Hof zal daarom de hogerberoepsgronden van [appellant] bespreken.
6.1.
Wat de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [appellant] en het zelf voorzien betreft, ziet het Hof geen grond voor het oordeel dat het Gerecht zijn verzoek niet inhoudelijk had mogen beoordelen. Weliswaar was het beroep gericht tegen het uitblijven van een beschikking op zijn gemaakte bezwaar, maar op grond van artikel 9, tweede lid, van de Lar wordt het uitblijven van een beschikking gelijkgesteld met een afwijzende beschikking. De Lar verzet zich er niet tegen dat de afwijzende beschikking in dit geval inhoudelijk wordt beoordeeld. Dat [appellant] daardoor de heroverweging in bezwaar is onthouden, kan in dit geval worden aanvaard, omdat de inzet van de procedure schadevergoeding betreft en het uiteindelijk de rechter is die – al dan niet zelf voorziend - bepaalt of [appellant] voor schadevergoeding in aanmerking komt. Het betoog slaagt niet.
6.2.
Gelet op de beweerdelijke schadeoorzaak had het Gerecht bij de beoordeling van de schadeclaim allereerst de vraag dienen te beantwoorden of het uitzettingsbevel voor onrechtmatig moet worden gehouden. In plaats daarvan heeft het Gerecht beoordeeld of de bewaring van [appellant] in de periode tussen 15 maart 2019 en 25 maart 2019 als onrechtmatig moet worden beschouwd, en of er om die reden aanleiding is om een schadevergoeding toe te kennen. Hierin ziet het Hof echter geen reden voor een vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het Gerecht is namelijk wel tot de juiste conclusie gekomen dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. Ten tijde van het verzoek stond namelijk niet vast dat het uitzettingsbevel onrechtmatig was. Dat staat nu nog steeds niet vast. Weliswaar heeft [appellant] tegen het uitzettingsbevel bezwaar gemaakt, maar op dat bezwaar heeft de minister nog niet beschikt. De uitkomst van die procedure moet dus worden afgewacht. Ook anderszins kan het uitzettingsbevel op dit moment niet als onrechtmatig worden beschouwd. De minister heeft de onrechtmatigheid van het uitzettingsbevel niet erkend. Evenmin is door de rechter geoordeeld dat het uitzettingsbevel van 12 maart 2019 onrechtmatig is. Daar waar de door [appellant] aangewezen schadeoorzaak – het uitzettingsbevel - niet kan worden aangemerkt als onrechtmatige overheidsbeschikking, is er geen rechtsgrond voor vergoeding van schade als gevolg van die beschikking. Derhalve komt het Hof net als het Gerecht tot de conclusie dat er geen aanleiding is om het verzoek om vergoeding van schade toe te wijzen. Het betoog slaagt niet.
6.3.
Ter voorlichting aan partijen wordt nog opgemerkt dat het Hof in de uitspraak van 29 juni 2022 heeft overwogen, dat het oordeel over de rechtmatigheid van de bewaring is voorbehouden aan de rechtercommissaris, en dat een vordering om vergoeding van schade beweerdelijk veroorzaakt door onrechtmatige bewaring uitsluitend kan worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.

Slotsom

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, worden bevestigd.
8. Onder deze omstandigheden ziet het Hof geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.
BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak

[…]
Artikel 9
[…]
2. Het uitblijven van een beschikking binnen de bij of krachtens landsverordening gestelde termijn, of, bij gebreke van een zodanige termijn, het uitblijven van een beschikking binnen twaalf weken nadat daartoe door de belanghebbende een verzoek is ingediend, wordt gelijkgesteld met een afwijzende beschikking.
[…]

Landsverordening toelating en uitzetting

[…]
Artikel 15
1. Uitgezet kunnen worden:
a. personen die na het verlies van hun toelating van rechtswege of na intrekking van hun vergunning tot verblijf, niet binnen een te stellen termijn Aruba hebben verlaten;
b. personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht;
c. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen;
d. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
2. De uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
[…]
Artikel 16
1. In geval van uitzetting kan ter verzekering van het vertrek door de minister, belast met justitiële aangelegenheden, de inbewaringstelling van de betrokkene worden bevolen, indien deze gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien gegronde vrees bestaat, dat de betrokkene zal trachten zich aan zijn vertrek te onttrekken.
[…]
3. Binnen 72 uur wordt de betrokkene voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
[…]