ECLI:NL:OGHACMB:2022:72

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
CUR2021H00272
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van ongevallengeld na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de appellant per 6 maart 2020 arbeidsgeschikt verklaarde en het ongevallengeld beëindigde. De appellant, die als pompbediende werkzaam was, had eerder een bedrijfsongeval gehad op 14 februari 2014, wat leidde tot arbeidsongeschiktheid en het ontvangen van ongevallengeld. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek concludeerde de SVB dat de appellant per 6 maart 2020 weer arbeidsgeschikt was, wat door de minister werd bevestigd. De appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar het Gerecht verklaarde het beroep gegrond en stelde de intrekkingsdatum van het ongevallengeld vast op 6 april 2020.

In hoger beroep betoogde de appellant dat hij na 6 maart 2020 nog steeds arbeidsongeschikt was, onderbouwd door een verklaring van een arts die mogelijke blijvende invaliditeit aangaf. Het Hof oordeelde echter dat er geen voldoende bewijs was dat de appellant na de genoemde datum nog arbeidsongeschikt was. De SVB had op basis van medische en arbeidskundige beoordelingen geconcludeerd dat de appellant zijn functie kon uitoefenen zonder overschrijding van zijn belastbaarheid. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de SVB geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

CUR2021H00272
Datum uitspraak: 29 juni 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 4 augustus 2021 in zaak nr. CUR202003007, in het geding tussen:
appellant
en
de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB)

Procesverloop

Bij beschikking van 6 februari 2020 heeft de SVB [appellant] per 6 maart 2020 arbeidsgeschikt verklaard en het ongevallengeld per die datum beëindigd.
Bij beschikking van 10 juli 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 4 augustus 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd voor zover dit de intrekkingsdatum van het ongevallengeld betreft en zelf voorziend de intrekkingsdatum vastgesteld op 6 april 2020.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2022. [appellant] was niet aanwezig. De SVB werd vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en N. Huizing, beiden werkzaam bij de SVB.

Overwegingen

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna: de LOV) heeft de werknemer die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is recht op een uitkering in geld, ongevallengeld genaamd, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de SVB.
[appellant] was werkzaam als pompbediende bij Curoil Gasstation N.V. Op 14 februari 2014 heeft hij een bedrijfsongeval gehad. Als gevolg daarvan kampt hij met lage rugpijnklachten en is hij arbeidsongeschikt verklaard. Vanaf 15 april 2014 ontvangt hij ongevallengeld als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de LOV.
2.1.
Op 31 oktober 2019 is [appellant] onderzocht door de verzekeringsarts van de SVB en op 10 december 2019 is hij op gesprek geweest bij de arbeidsdeskundige van de SVB. Ook heeft de arbeidsdeskundige op 21 januari 2020 een werkplekonderzoek verricht bij de werkgever van [appellant]. Bij de beschikking van 6 februari 2020 heeft de SVB [appellant] per 6 maart 2020 arbeidsgeschikt verklaard. Vanaf die datum had hij geen recht meer op ongevallengeld. Naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar heeft de SVB opnieuw een werkplekonderzoek verricht. Bij de bestreden beschikking heeft de SVB de beschikking van 6 februari 2020 gehandhaafd.
2.2.
Het Gerecht heeft onder meer overwogen dat het medisch en het arbeidskundig onderzoek zorgvuldig zijn verricht. Dat [appellant] zich steeds ziek meldt en er specialistisch onderzoek wordt verricht naar zijn klachten betekent niet zonder meer dat hij arbeidsongeschikt is. Over de beëindiging van het ongevallengeld heeft het Gerecht overwogen dat gelet op de lange duur en de hoogte van het door [appellant] ontvangen ongevallengeld één maand uitlooptermijn te kort is om zich te kunnen instellen op de gewijzigde financiële situatie.
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat hij na 6 maart 2020 nog wel arbeidsongeschikt was. Volgens hem blijkt dat uit de verklaring van dr. [arts 1] van 16 december 2021. Daarin staat namelijk dat er sprake is van mogelijke blijvende invaliditeit als gevolg van het bedrijfsongeval. Ook staat daarin dat hij voor de vaststelling van de mate van zijn invaliditeit is verwezen naar de specialist dr. [arts 2]. Deze heeft echter nog geen rapport kunnen opstellen omdat [appellant] daarvoor onvoldoende financiële middelen heeft. De SVB heeft daar geen (financiële) medewerking aan willen verlenen.
3.1.
Het Hof ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat [appellant] na 6 maart 2020 nog arbeidsongeschikt was. Weliswaar blijkt uit de verklaring van 16 december 2021 dat [appellant] op 31 augustus 2021 naar een fysiotherapeut is verwezen en dat hij in september 2021 naar dr. [arts 2] is verwezen om de mate van invaliditeit vast te stellen, maar daarmee is niet gezegd dat [appellant] vanaf 6 maart 2020 nog steeds arbeidsongeschikt was. Dat geldt ook voor de stelling van [appellant] dat hij nog steeds lage rugpijnklachten ervaart. De SVB stelt zich terecht op het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt beoordeeld aan de hand van de belastbaarheid van de betrokkene, waarbij van belang is wat de betrokkene nog kan doen, ondanks zijn klachten en de belasting in zijn functie. In het geval van [appellant] heeft de SVB aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat uit de medische en arbeidskundige beoordeling volgt dat er beperkingen zijn in de belastbaarheid van [appellant], maar dat hij zijn functie van pompbediende kan uitoefenen zonder overschrijding van zijn belastbaarheid. [appellant] heeft niet aangevoerd waarom deze beoordeling onjuist is. De SVB heeft zich dan ook op basis van de medische en arbeidskundige beoordeling op goede gronden op het standpunt gesteld dat na de onderzoeken niet is gebleken van beperkingen die zouden moeten leiden tot de vaststelling dat [appellant] na 6 maart 2020 nog arbeidsongeschikt was. Over de kosten voor een rapport van dr. [arts 2] heeft de SVB ter zitting toegelicht dat, anders dan bij een second opinion in het kader van een medische behandeling, een second opinion voor het vaststellen van de mate van invaliditeit door haar niet wordt vergoed en ook niet hoeft te worden vergoed. Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd.
5. De SVB hoeft geen proceskosten van het hoger beroep te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de uitspraak van het Gerecht, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.