Uitspraak
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de appellant per 6 maart 2020 arbeidsgeschikt verklaarde en het ongevallengeld beëindigde. De appellant, die als pompbediende werkzaam was, had eerder een bedrijfsongeval gehad op 14 februari 2014, wat leidde tot arbeidsongeschiktheid en het ontvangen van ongevallengeld. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek concludeerde de SVB dat de appellant per 6 maart 2020 weer arbeidsgeschikt was, wat door de minister werd bevestigd. De appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar het Gerecht verklaarde het beroep gegrond en stelde de intrekkingsdatum van het ongevallengeld vast op 6 april 2020.
In hoger beroep betoogde de appellant dat hij na 6 maart 2020 nog steeds arbeidsongeschikt was, onderbouwd door een verklaring van een arts die mogelijke blijvende invaliditeit aangaf. Het Hof oordeelde echter dat er geen voldoende bewijs was dat de appellant na de genoemde datum nog arbeidsongeschikt was. De SVB had op basis van medische en arbeidskundige beoordelingen geconcludeerd dat de appellant zijn functie kon uitoefenen zonder overschrijding van zijn belastbaarheid. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de SVB geen proceskosten hoefde te vergoeden.