ECLI:NL:OGHACMB:2022:71

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
CUR2021H00250
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ongevallengeld door de Sociale Verzekeringsbank en de motivering daarvan

In deze zaak gaat het om de intrekking van ongevallengeld door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op basis van artikel 7 van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LOV). De SVB had op 5 juni 2020 besloten dat [verweerder] geen recht meer had op ongevallengeld, geneeskundige behandeling en verpleging, met ingang van 17 juli 2020. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat [verweerder] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid had gewerkt, wat volgens de SVB zijn recht op ongevallengeld zou doen vervallen. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao had echter op 21 juli 2021 de intrekkingsbeschikking vernietigd, omdat de SVB niet had aangetoond dat [verweerder] zijn genezing had belemmerd of aanwijzingen van de controlerende geneesheer niet had opgevolgd.

De SVB ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 5 april 2022 werd de zaak behandeld. De SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en N. Huizing, betoogde dat [verweerder] door te werken zijn recht op ongevallengeld had verloren. Het Hof oordeelde echter dat de SVB niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat [verweerder] zich schuldig had gemaakt aan gedragingen die zijn genezing belemmerden of dat hij aanwijzingen niet had opgevolgd. Het Hof benadrukte dat de bewijslast bij de SVB ligt en dat enkel het feit dat [verweerder] had gewerkt niet voldoende was om de intrekking van het ongevallengeld te rechtvaardigen.

Uiteindelijk oordeelde het Hof dat het hoger beroep ongegrond was en vernietigde het de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg voor zover deze de SVB had opgedragen een nieuw besluit te nemen. De SVB werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verweerder] in hoger beroep.

Uitspraak

CUR2021H00250
Datum uitspraak: 29 juni 2022
|GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
21 juli 2021 in zaak nr. CUR202001905, in het geding tussen:
[verweerder], wonend in Curaçao,
en
de SVB

Procesverloop

Bij beschikking van 5 juni 2020 heeft de SVB bepaald dat [verweerder] geen recht heeft op ongevallengeld, geneeskundige behandeling en verpleging en dat zijn tegemoetkoming per 17 juli 2020 zal worden ingetrokken (hierna: de intrekkingsbeschikking).
Bij uitspraak van 21 juli 2021 heeft het Gerecht het door [verweerder] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de intrekkingsbeschikking vernietigd en de SVB opgedragen om met inachtneming van de uitspraak binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de SVB hoger beroep ingesteld.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2022. De SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en N. Huizing, beiden werkzaam bij de SVB, en [verweerder], bijgestaan door mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. [verweerder] is werkzaam als kraanmachinist bij het door hem opgerichte bedrijf Mari's Construction B.V. Als gevolg van een arbeidsongeval op 27 oktober 2016 waarbij hij letsel aan zijn schouder en rug heeft opgelopen, heeft de SVB hem volledig arbeidsongeschikt verklaard en aan hem ongevallengeld toegekend op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna: de LOV). Bij de beschikking van 5 juni 2020 heeft de SVB het ongevallengeld ingetrokken per 17 juli 2020. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [verweerder] gedurende zijn arbeidsongeschiktheid heeft gewerkt van 16 november 2016 tot en met 28 mei 2019. Daardoor heeft hij niet langer recht op ongevallengeld, aldus de SVB.
1.1.
Het Gerecht heeft het daartegen door [verweerder] ingestelde beroep gegrond verklaard omdat de intrekkingsbeschikking niet zorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust. De SVB heeft niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] met zijn gedragingen zijn genezing heeft belemmerd of zijn arbeidsongeschiktheid heeft doen toenemen. Ook is niet aannemelijk gemaakt welke aanwijzingen de controlerend geneesheer heeft gegeven die niet zijn opgevolgd, aldus het Gerecht.
Het hoger beroep
2. De SVB betoogt dat, omdat [verweerder] volledig arbeidsongeschikt is verklaard, elke gedraging die het uitvoeren of kunnen uitvoeren van de normale arbeid inhoudt, niet is toegestaan. Omdat hij zijn normale arbeid, al dan niet gedeeltelijk, heeft verricht, maakt hij niet langer aanspraak op ongevallengeld en kon de SVB niet anders besluiten dan het recht op een tegemoetkoming intrekken. Volgens de SVB is niet uitsluitend artikel 7 van de LOV aan de intrekkingsbeschikking ten grondslag gelegd, maar met name dat [verweerder] heeft gewerkt terwijl hij volledig arbeidsongeschikt was verklaard. Bovendien heeft [verweerder] ook artikel 7, eerste lid, aanhef en onder g, van de LOV overtreden door zonder toestemming van de SVB Curaçao te verlaten.
2.1.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de LOV heeft de werknemer die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is recht op een uitkering in geld, ongevallengeld genaamd, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de SVB.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c en f, van de LOV heeft de werknemer geen recht op tegemoetkoming of verliest dit recht indien c: hij zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd of de mate van zijn arbeidsongeschiktheid toeneemt, of indien f: hij de aanwijzingen van de controlerende geneeskundige, ook wanneer deze afwijken van de voorschriften van de behandelende geneeskundige, niet opvolgt.
2.2.
Het Hof overweegt dat de SVB door het intrekken van de tegemoetkoming ambtshalve een voor [verweerder] belastend besluit heeft genomen. Daarvoor heeft zij de intrekkingsbevoegdheid van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c en f, van de LOV gebruikt. Voor gebruikmaking van die bevoegdheid is vereist dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd of de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is toegenomen, en aanwijzingen van de controlerende geneeskundige niet heeft opgevolgd. De bewijslast daarvoor ligt bij de SVB.
2.3.
Desgevraagd heeft de SVB niet inzichtelijk kunnen maken of deugdelijk kunnen onderbouwen dat [verweerder] zich daadwerkelijk aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de LOV bedoelde gedragingen schuldig heeft gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een geneeskundige beoordeling of andere bewijsstukken. Ook is niet inzichtelijk gemaakt of deugdelijk onderbouwd dat [verweerder] de expliciete aanwijzing heeft gekregen om niet te werken en dat hij die expliciete aanwijzing in strijd met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder f, van de LOV naast zich neer heeft gelegd. Het standpunt van de SVB dat alleen al omdat [verweerder] heeft gewerkt sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c en f, van de LOV is niet toereikend en is ook niet in overeenstemming met de strekking van deze bepalingen.
2.4.
Omdat de SVB niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] gedragingen heeft begaan waardoor zijn genezing is belemmerd, de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is toegenomen, of dat hij aanwijzingen van zijn controlerende geneeskundige niet heeft opgevolgd, heeft de SVB zijn recht op tegemoetkoming niet met toepassing van artikel 7, aanhef en onder c en f, van de LOV mogen intrekken. Het betoog dat [verweerder] in strijd met de voorschriften naar het buitenland is gereisd, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel omdat de SVB dat niet aan de intrekkingsbeschikking ten grondslag heeft gelegd. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. Omdat de SVB ambtshalve een voor [verweerder] belastend besluit heeft genomen, ziet het Hof geen reden om de SVB op te dragen een nieuw besluit te nemen. Het Hof zal de aangevallen uitspraak daarom vernietigen, voor zover de SVB is opgedragen binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak.
4. De SVB moet (ook) de proceskosten van [verweerder] in hoger beroep vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten vast op een bedrag van NA
f1.400,- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 21 juli 2021 in zaak nr. CUR202001905, voor zover het Gerecht de Sociale Verzekeringsbank heeft opgedragen om binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak, en
bevestigtdie uitspraak voor het overige;
II.
veroordeeltde Sociale Verzekeringsbank tot vergoeding van bij [verweerder] in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.