ECLI:NL:OGHACMB:2022:70

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
BON2021H00040 en BON2021H00041
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om machtiging tot voorlopig verblijf en toetsingskader verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De appellante, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigster van twee minderjarige kinderen, had de aanvragen ingediend met het doel van gezinshereniging. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen op basis van het ontbreken van geapostilleerde geboorteakten, die noodzakelijk zijn om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De appellante stelde dat de staatssecretaris ten onrechte de aanvragen als aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf had aangemerkt en dat er sprake was van bewijsnood, omdat het verkrijgen van apostilles in Venezuela moeilijk zou zijn.

Het Hof oordeelde dat er geen verschil is tussen het toetsingskader voor een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf en een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Het Hof bevestigde dat de staatssecretaris het recht had om geapostilleerde documenten te eisen en dat de appellante niet had aangetoond dat zij in bewijsnood verkeerde. Het Hof concludeerde dat er geen inmenging was in het familie- en gezinsleven van de kinderen, aangezien zij geen rechtmatig verblijf op Bonaire hadden. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

BON2021H00040 en BON2021H00041
Datum uitspraak: 29 juni 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTIEI
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], allen verblijvend op Bonaire,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 6 augustus 2021 in zaken nrs. BON202000523 en BON202000599, in het geding tussen:
appellante
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris)

Procesverloop

Bij beschikkingen van 24 februari 2020 heeft de staatssecretaris de aanvragen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel gezinshereniging, afgewezen.
Bij beschikkingen van 23 oktober 2020 heeft de staatssecretaris de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard (hierna: de bestreden beschikkingen).
Bij uitspraak van 6 augustus 2021 heeft het Gerecht de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beschikkingen vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft het hoger beroep ter zitting behandeld op 7 april 2022. [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Bijkerk, advocaat, vergezeld door [echtgenoot], echtgenoot van [appellante], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P. de Graaf, werkzaam bij de Rijksdienst Caribisch Nederland, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk: de kinderen) zijn geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2005 onderscheidenlijk [geboortedatum minderjarige 2] 2007 in Venezuela en hebben de Venezolaanse nationaliteit. Op 19 februari 2019 zijn zij als toerist Bonaire in gereisd en na afloop van de toegestane verblijfsperiode van drie maanden hebben zij Bonaire niet verlaten.
1.1.
Op 9 oktober 2019 hebben de kinderen een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zonder vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) aangevraagd voor het verblijfsdoel gezinshereniging. Bij de beschikkingen van 24 februari 2020 heeft de staatssecretaris de aanvragen afgewezen omdat de familierechtelijke relatie met de ouder niet met officiële documenten, voorzien van een apostille, is aangetoond. Zo is er geen geboorteakte, voorzien van een apostille, of een ander document waaruit de familierechtelijke relatie blijkt. In de bezwaarfase zijn de kinderen in de gelegenheid gesteld om de apostilles alsnog over te leggen. Bij gebreke aan die apostilles heeft de staatssecretaris de afwijzingen bij de bestreden beschikkingen gehandhaafd.
1.2.
Het Gerecht heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden beschikkingen vernietigd omdat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting in de bezwaarfase. Vervolgens heeft het Gerecht aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van de bestreden beschikkingen in stand te laten omdat er geen geboorteakten, voorzien van een apostille, zijn overgelegd. De staatssecretaris mag die apostilles verlangen omdat Venezuela en Bonaire zijn aangesloten bij het Verdrag tot afschaffing van het vereiste van legalisatie voor buitenlandse openbare akten. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in bewijsnood verkeerde en de staatssecretaris hoefde dan ook geen genoegen te nemen met de – gestelde – gelegaliseerde geboorteakten. Van een inmenging in het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is geen sprake, omdat de kinderen na het verlopen van hun toeristenvisum geen rechtmatig verblijf op Bonaire hebben gehad, aldus het Gerecht.

Het hoger beroep

Wat is er aangevraagd?
2. [appellante] betoogt primair dat de staatssecretaris niet op de aanvragen heeft beschikt omdat de aanvragen ten onrechte zijn aangemerkt als aanvragen om een mvv.
2.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet toelating en uitzetting BES (hierna: Wtu) is een mvv een visum voor de toegang tot de openbare lichamen voor verblijf van meer dan drie maanden.
Op grond van artikel 2c, eerste lid, van de Wtu wordt de mvv verleend onder beperkingen verband houdend met het doel waarvoor het verblijf wordt toegestaan. Aan de mvv kunnen voorschriften worden verbonden.
Op grond van artikel 7, zevende lid, van de Wtu wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen verband houdend met het doel waarvoor het verblijf wordt toegestaan. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kunnen voorschriften worden verbonden.
Op grond van artikel 5.9, van het Besluit toelating en uitzetting BES (hierna: Btu) wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging verleend aan het in artikel 5.10 genoemde gezinslid van de in artikel 5.11 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 5.12 tot en met 5.18 genoemde voorwaarden.
2.2.
Het Hof overweegt dat de kinderen weliswaar aanvragen hebben ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zonder een mvv, maar op grond van artikel 2c, eerste lid, van de Wtu, in samenhang gelezen met artikel 7, zevende lid, van de Wtu wordt een mvv onder dezelfde beperkingen verleend als een verblijfsvergunning zonder een mvv. Zowel de aanvraag voor een mvv als een verblijfsvergunning zonder mvv wordt dus getoetst aan, in dit geval, artikel 5.9 van het Btu. Gelet op dit inhoudelijk gelijke toetsingskader gaat het Hof voorbij aan het betoog van [appellante] dat de staatssecretaris ten onrechte niet op de aanvragen voor een verblijfsvergunning zonder mvv heeft beschikt.
Is de familierechtelijke relatie aangetoond?
3. [appellante] betoogt dat er geen twijfel kan zijn over de identiteit van de kinderen omdat zij gelegaliseerde geboorteakten samen met de paspoorten van de kinderen heeft overgelegd. Dat desondanks een apostille wordt vereist, is volgens haar excessief formalistisch.
3.1.
In hoofdstuk 11, paragraaf 5.1, van de Circulaire toelating en uitzetting zijn de voorwaarden genoemd voor minderjarige kinderen die verblijf beogen met het doel gezinshereniging en gezinsvorming. Paragraaf 5.2 vermeldt de bij die voorwaarden behorende vereiste bescheiden, waaronder een gelegaliseerde geboorteakte. Ook is een modelaanvraagformulier voor een mvv opgenomen. Op de bijbehorende "vereiste bescheidenlijst" is vermeld dat een kopie gelegaliseerde geboorteakte vereist is. Daarbij is ook vermeld dat afhankelijk van het land de akte gelegaliseerd moet worden door de Nederlandse ambassade in het land van herkomst dan wel voorzien moet zijn van een apostille stempel.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de toepasselijke regelingen voor inwilliging van de aanvragen vereist is dat [appellante] de familierechtelijke relatie tussen haar en de kinderen aantoont met geapostilleerde geboorteakten en dat niet aan dat vereiste is voldaan. Het Hof stelt vast dat [appellante] de familierechtelijke relatie ook niet anderszins met gelegaliseerde of geapostilleerde documenten heeft aangetoond. De overgelegde kopieën van de geboorteakten van de kinderen zijn daartoe onvoldoende omdat de echtheid van die kopieën zonder legalisering of apostille niet kan worden vastgesteld. Weliswaar is bij die kopieën een in de Spaanse taal opgesteld document gevoegd dat betrekking heeft op een gelegaliseerde akte, maar dat document kan niet in verband worden gebracht met de kopieën van de geboorteakten. Derhalve heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat zonder de zekerheid van geapostilleerde geboorteakten de familierechtelijke relatie tussen [appellante] en de kinderen niet kan worden vastgesteld. Van excessief formalisme is dan ook geen sprake. Het betoog slaagt niet.
Is er bewijsnood?
4. [appellante] betoogt dat zij in bewijsnood verkeerde en dat de staatssecretaris om die reden genoegen had moeten nemen met de gelegaliseerde geboorteakten. Daarvoor wijst zij op een verklaring van een Venezolaanse advocaat van 20 november 2020 waarin wordt gesteld dat apostilles niet te verkrijgen waren.
4.1.
Het Hof ziet geen grond voor het oordeel dat [appellante] in bewijsnood verkeerde. Weliswaar is het gelet op de actuele situatie in Venezuela voorstelbaar dat het verkrijgen van een apostille niet eenvoudig is, maar uit e-mailcorrespondentie van mei 2020 tussen de gemachtigde van de kinderen en mr. De Graaf volgt dat het niet onmogelijk is om geboorteakten in Venezuela te laten voorzien van een apostille. Ter zitting heeft mr. De Graaf daarover toegelicht dat ten tijde van de aanvraag en in de periode daarna regelmatig andere aanvragen voor minderjarige kinderen uit Venezuela, voorzien van geapostilleerde geboorteakten, zijn ingediend. [appellante] heeft niet aangetoond dat zij concrete pogingen heeft gedaan om geapostilleerde geboorteakten te verkrijgen. Evenmin heeft zij onderbouwd om welke redenen gelegen buiten haar invloedssfeer, het niet is gelukt om de apostilles te verkrijgen. De door haar ingebrachte verklaring van een Venezolaanse advocaat biedt geen grond voor een ander oordeel, omdat daarmee niet met bewijsstukken is aangetoond dat daadwerkelijk een of meer pogingen zijn gedaan om de apostilles te verkrijgen en wat de redenen zijn dat dit niet is gelukt. Daarvoor is die verklaring te algemeen. Bovendien dateert de verklaring van na de bestreden beschikkingen. Het betoog slaagt niet.
Is er strijd met artikel 8 van het EVRM?
5. [appellante] betoogt ten slotte dat er sprake is van een inmenging op het recht van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Dat de kinderen geen verblijfsstatus is ontnomen, betekent niet dat er geen sprake is van een inmenging. Bovendien zijn zij onder toezicht gesteld van de Bonairiaanse jeugdzorg waardoor het niet verantwoord is om de kinderen uit te zetten.
5.1.
Op grond van artikel 8 van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Volgens de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, arrest van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599, Jeunesse tegen Nederland, arrest van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, en Usmanov tegen Rusland, arrest van 22 december 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:1222JUD004393618) omvat het in artikel 8 van het EVRM vervatte recht op eerbiediging van het familie of gezinsleven geen algemene verplichting om de keuze van een woonplaats van een gezin steeds te eerbiedigen. Wel kunnen er bijzondere feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan uit het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven een positieve verplichting voortvloeit om een vreemdeling verblijf toe te staan. Bij een beoordeling daarover moet een 'fair balance' worden gevonden tussen het belang van het gezin van [appellante] enerzijds en het algemeen belang van Bonaire dat is gediend met een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden moeten door de staatssecretaris kenbaar bij de besluitvorming worden betrokken.
5.2.
Het Hof is met het Gerecht van oordeel dat van een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM geen sprake is omdat de kinderen geen verblijfstitel wordt ontnomen die hen feitelijk in staat stelde tot uitoefening van het familie- of gezinsleven op Bonaire. Zij hadden immers nog geen verblijfstitel op Bonaire. Wel is er sprake van familie- en gezinsleven tussen de kinderen en [appellante]. In dit geval heeft de staatssecretaris ten tijde van de bestreden beschikkingen geen bijzondere feiten en omstandigheden aanwezig hoeven achten op grond waarvan uit het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven een positieve verplichting voortvloeit om het verblijf van de kinderen toe te staan. Hierbij heeft de staatssecretaris terecht in aanmerking genomen dat de afwijzende beschikkingen niet leiden tot een scheiding van het gezinsleven omdat de kinderen nooit toelating op Bonaire hebben gehad. Ook is terecht in aanmerking genomen dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het familie- en gezinsleven uit te oefenen elders dan op Bonaire. Dat van [appellante], naar zij stelt, niet kan worden gevergd dat zij met de kinderen terugreist naar Venezuela en haar echtgenoot en de andere twee kinderen op Bonaire achterlaat, is geen bijzondere omstandigheid. Het gehele gezin kan zich buiten Bonaire vestigen. Niet is gebleken dat daarvoor objectieve belemmeringen bestaan. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen (en de andere twee kinderen van [appellante] en haar echtgenoot) biedt geen grond voor een ander oordeel. Die omstandigheden zijn ruim na de totstandkoming van de bestreden beschikkingen ontstaan en de staatssecretaris kon die omstandigheden dus niet bij zijn afweging betrekken. Het betoog slaagt niet.

Slotoverwegingen

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
8. Het Hof overweegt ten overvloede dat met het oog op de gewijzigde feitelijke omstandigheden een nieuwe aanvraag voor een mvv of een verblijfsvergunning tot tijdelijk verblijf kan worden ingediend. Zoals ter zitting is besproken, geldt het vereiste van een apostille ook bij een nieuwe aanvraag. [appellante] zal proberen om alsnog ten behoeve van een nieuwe aanvraag de geapostilleerde geboorteakten te verkrijgen. Ter zitting heeft de staatssecretaris verklaard dat met uitzondering van de apostilles aan alle voorwaarden voor inwilliging is voldaan.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.