ECLI:NL:OGHACMB:2022:69

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
BON2021H00039
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging medische uitzending naar Nederland; Ingezetenschap Bonaire

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de medische uitzending van de minderjarige dochter van appellante naar Nederland. Appellante, die als begeleider van haar dochter in Nederland verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het Gerecht oordeelde dat appellante en haar dochter sinds 1 december 2018 niet langer als ingezetenen van Bonaire konden worden beschouwd, waardoor zij geen recht meer hadden op medische uitzending. Het Hof heeft echter geoordeeld dat het Gerecht ten onrechte een nieuwe grond voor de beëindiging van de medische uitzending heeft geïdentificeerd en dat appellante wel degelijk procesbelang heeft bij haar beroep. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en beoordeelt de zaak inhoudelijk. Het Hof concludeert dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op goede gronden heeft beslist dat de medische uitzending niet langer rechtmatig is, omdat de medische noodzaak niet kan worden vastgesteld. De belangen van appellante en haar dochter zijn voldoende afgewogen, en het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep.

Uitspraak

BON2021H00039
Datum uitspraak: 29 juni 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats] (Nederland),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 7 juli 2021 in zaak nr. BON201900008, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 1 november 2018 heeft de minister de medische uitzending van de minderjarige dochter van [appellante], [minderjarige], per 1 december 2018 beëindigd.
Bij beschikking van 30 november 2018 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2021 heeft het Gerecht het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2022. [appellante], bijgestaan door mr. A.T.C. Nicolaas, advocaat op Bonaire, en mr. R.P. Kuijper, rechtsbijstandverlener in Nederland, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Lint, advocaat, vergezeld door mr. D.C. Daal, werkzaam bij Zorg en Jeugd Caribisch Nederland, zijn verschenen. [appellante] en Kuijper hebben aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding met Nederland.

Overwegingen

Inleiding
1. [appellante] is op 13 juni 2013 om medische redenen uitgezonden naar Nederland. Op 11 oktober 2013 is [minderjarige] geboren. Omdat [minderjarige] medische zorg behoefde, is ook zij medisch uitgezonden naar Nederland. [appellante] is sindsdien als begeleider van de medische uitzending bij haar dochter in Nederland.
1.1.
Op 22 september 2017 heeft de minister [appellante] geïnformeerd dat het volgens de opinie van de kinderneuroloog van [minderjarige] medisch verantwoord is om terug te keren naar Bonaire. Aan [appellante] zijn toen drie opties voorgelegd, waaronder een inschrijving in Nederland met daarbij een door de minister te treffen overgangsregeling. Bij brief van 1 maart 2018 heeft [appellante] voor deze optie gekozen. Op 14 maart 2018 en op 9 juli 2018 is een beëindigingsvoorstel gedaan met daarin een overgangsregeling. Omdat [appellante] en de minister niet tot overeenstemming zijn gekomen, heeft de minister op 28 september 2018 bericht dat het beëindigingsvoorstel is ingetrokken en dat de medische uitzending op rechtmatigheid zal worden beoordeeld op basis van de beschikbare medische informatie. Daarbij is [appellante] tot 12 oktober 2018 in de gelegenheid gesteld om de relevante medische informatie alsnog te verstrekken of om alsnog een machtiging te verlenen voor het opvragen van de medische informatie.
1.2.
Bij de beschikking van 1 november 2018, in bezwaar gehandhaafd bij de bestreden beschikking van 30 november 2018, heeft de minister met verwijzing naar artikel 16 van het Besluit zorgverzekering BES (hierna: het Besluit) de medische uitzending van [minderjarige] per 1 december 2018 beëindigd. Daarbij heeft de minister in aanmerking genomen dat [appellante] het beëindigingsvoorstel niet heeft ondertekend, de opgevraagde medische informatie niet is verstrekt en ook geen machtiging voor het inzien van medische informatie is verleend. De noodzaak van de medische uitzending kan daarom niet worden vastgesteld zodat de medische uitzending niet langer rechtmatig is, aldus de minister.
1.3.
Het Gerecht heeft het daartegen ingestelde beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat [appellante] en haar dochter sinds 1 december 2018 niet langer als ingezetenen van Bonaire kunnen worden beschouwd en daarmee ook niet verzekerd zijn op grond van het Besluit. Zij verblijven sinds 2013 in Nederland en zijn in Amsterdam ingeschreven. Daarnaast ligt het centrum van hun maatschappelijk leven in Nederland doordat zij daar huisvesting hebben, medische zorg ontvangen en de dochter van [appellante] daar ook naar school gaat, aldus het Gerecht.
Het hoger beroep
2. [appellante] betoogt dat zij en [minderjarige] nog steeds als ingezetenen van Bonaire moeten worden beschouwd. Daarover voert zij aan dat zij en haar dochter alleen maar in Nederland verblijven voor de medische behandeling van [minderjarige]. [appellante] voert verder aan dat zij zich nooit permanent heeft willen vestigen in Nederland en dat haar echtgenoot en familie ook nog steeds op Bonaire wonen. Zij heeft zich alleen maar in Amsterdam ingeschreven zodat zij een bijstandsuitkering kon ontvangen ter vervanging van de daggeldvergoeding die zij als begeleider van de medische uitzending van haar dochter ontving.
2.1.
Op grond van artikel 2 van het Besluit is een ingezetene in de zin van dit besluit degene, die rechtmatig op het grondgebied van de BESeilanden woont.
2.2.
Het Hof stelt vast dat de minister aan de beëindiging van de medische uitzending niet ten grondslag heeft gelegd dat [appellante] en [minderjarige] niet langer als ingezetenen van Bonaire kunnen worden beschouwd. Door ambtshalve vast te stellen dat geen sprake is van ingezetenschap heeft het Gerecht ten onrechte een nieuwe grond voor de beëindiging van de medische uitzending geïdentificeerd en vervolgens die grond betrokken bij de beoordeling of [appellante] nog procesbelang heeft bij haar beroep. Of [appellante] en [minderjarige] als ingezetenen van Bonaire kunnen worden beschouwd is, gelet op de grondslag van de beëindiging, niet van belang. [appellante] wil met deze procedure bereiken dat de medische uitzending van [minderjarige] naar Nederland kan worden voortgezet. Bij een oordeel over de rechtmatigheid van de beëindiging heeft [appellante] belang omdat zij daardoor in een betere positie zou kunnen geraken. Het Gerecht heeft daarom het beroep van [appellante] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.
2.3.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspaak moet worden vernietigd. Met toestemming van partijen zal het Hof het beroepschrift niet terugverwijzen naar het Gerecht, maar zelf het beroep van [appellante] beoordelen.
Het beroep
3. [appellante] betoogt dat de medische uitzending ten onrechte is beëindigd. Volgens haar mag de omstandigheid dat zij het beëindigingsvoorstel niet heeft ondertekend niet leiden tot een beëindiging van de medische uitzending. Ook bestrijdt zij dat zij geen medische informatie heeft verstrekt aan de minister. Volgens haar heeft de minister altijd de mogelijkheid gehad om de informatie bij de huisarts en de medisch specialisten van [minderjarige] op te vragen. Van het ontbreken van een machtiging is dus ook geen sprake. Ook voert zij aan dat de beschikking op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd omdat de bijzondere belangen van haar en haar dochter daarin niet zijn meegewogen.
3.1.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en c, van het Besluit draagt de minister zorg voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van het Besluit en voorziet hij zich ter uitvoering van zijn controletaak van de gegevens die voor een doeltreffende controle nodig zijn, rekening houdend met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het medisch beroepsgeheim.
Op grond van artikel 1.13.1, eerste lid, van de Regeling aanspraken zorgverzekering BES (hierna: de Regeling) is een medische uitzending een uitzending voor medisch onderzoek of behandeling van een verzekerde van een van de BESeilanden naar een medisch centrum of een medisch specialist daarbuiten, op verwijzing van een huisarts of medisch specialist.
3.2.
Het Hof overweegt dat de uitvoering van het Besluit onder meer omvat het geldend maken van aanspraken op geneeskundige verzorging, waaronder medische uitzendingen als bedoeld in artikel 1.13.1, eerste lid, van de Regeling. Daarnaast heeft de minister een controletaak. Daartoe voorziet hij zich van de noodzakelijke gegevens. Indien een aanspraak die een verzekerde aan het Besluit ontleent niet langer rechtmatig is, biedt de hiervoor weergegeven taak van de minister, bezien in samenhang met de bevoegdheid om de desbetreffende aanspraak geldend te maken, ook de bevoegdheidsgrondslag om de aanspraak te beëindigen. Dat heeft de minister in het geval van [appellante] ook gedaan. Anders dan waar [appellante] van uitgaat, vormde het niet ondertekenen van het beëindigingsvoorstel niet een grond voor de beëindiging. Wel was dit feit de aanleiding om de medische uitzending van [minderjarige] op rechtmatigheid te beoordelen, zoals ook bij de brief van 28 september 2018 aan [appellante] is bericht.
3.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de aanspraak van [minderjarige] op een medische uitzending niet langer rechtmatig is omdat de medische noodzaak daarvan niet kan worden vastgesteld. Daarbij heeft de minister terecht betrokken dat de kinderneuroloog van [minderjarige] bij de brief van 31 mei 2016 inzichtelijk heeft gemaakt welke zorg [minderjarige] nodig heeft en dat niet is gebleken dat die zorg niet op Bonaire kan worden verleend. [appellante] heeft niet onderbouwd waarom de brief van de kinderneuroloog onjuistheden bevat of welke andere dan door de kinderneuroloog weergegeven noodzakelijke medische zorg [minderjarige] behoeft die niet op Bonaire kan worden verleend. Dat [minderjarige] speciaal onderwijs nodig heeft, is onvoldoende omdat dat geen medisch onderzoek of behandeling betreft in de zin van artikel 1.13.1, eerste lid, van de Regeling. Verder heeft de minister terecht betrokken dat de noodzaak van de medische uitzending niet anderszins kan worden vastgesteld omdat [appellante] de machtiging voor het inzien van de medische informatie van [minderjarige] heeft ingetrokken. Ter zitting heeft [appellante] dat ook bevestigd. Haar stelling dat de minister de relevante medische informatie kon opvragen, mist dan ook feitelijke grondslag. Dit betoog slaagt niet.
3.4.
Ten slotte bestaat er geen grond voor het oordeel dat de belangen van [appellante] en [minderjarige] onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. De minister heeft zich al op 22 september 2017 op het standpunt gesteld dat de medische uitzending bij gebreke aan relevante medische informatie moest worden beëindigd. Desondanks is toen niet overgegaan tot beëindiging omdat de medische uitzending al een aantal jaren duurde en een beëindiging daarvan een grote verandering zou zijn voor [appellante] en [minderjarige]. Rekening houdend met dat belang heeft de minister [appellante] in de gelegenheid gesteld om alsnog met relevante medische informatie aan te tonen dat de medische uitzending noodzakelijk is. Ook heeft de minister rekening gehouden met de grote verandering voor [appellante] en [minderjarige] door een overgangsregeling aan te bieden. [appellante] heeft niet aangevoerd met welke andere bijzondere belangen de minister rekening had moeten houden. Ook dit betoog slaagt niet.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Slotoverweging
4. De minister moet (ook) de proceskosten van [appellante] in hoger beroep vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten vast op een bedrag van USD 782,- (1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 7 juli 2021 in zaak nr. BON201900008;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
ongegrond;
III.
veroordeeltde minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van USD 782,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.