ECLI:NL:OGHACMB:2022:65

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
AUA2021H00224, AUA2021H00226 en AUA2021H00227
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de ontvankelijkheid van bezwaar tegen precariovergunningen voor strandstoelen

In deze zaak gaat het om hoger beroep van de coöperatieve vereniging Playa Linda Beach Resort tegen uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu had op 16 april 2018 vergunningen verleend voor het innemen van domeingrond voor het uitzetten van strandstoelen. Playa Linda heeft deze vergunningen op 1 april 2019 ontvangen en daartegen op 12 april 2019 beroep ingesteld bij het Gerecht. Het Gerecht verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen, omdat Playa Linda niet eerst bezwaar had gemaakt tegen de vergunningen. Playa Linda heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogt dat de vergunningen moeten worden gezien als beschikkingen op de op 21 juni 2018 gemaakte bezwaren.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de vergunningen op 16 april 2018 zijn verleend en dat Playa Linda binnen twee weken na de bekendmaking op 1 april 2019 bezwaren had moeten maken. Het Hof oordeelt dat de op 12 april 2019 ingediende beroepschriften als tijdig ingediende bezwaarschriften moeten worden beschouwd. Het Hof vernietigt de aangevallen uitspraken van het Gerecht en verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, omdat het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, maar het Hof gelast de teruggave van het griffierecht aan Playa Linda.

Uitspraak

AUA2021H00224, AUA2021H00226 en AUA2021H00227
Datum uitspraak: 29 juni 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de coöperatieve vereniging Playa Linda Beach Resort, gevestigd in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 18 oktober 2021 in zaken nrs. AUA201901236, AUA201901237 en AUA201901238 in de gedingen tussen:
appellante,
en
de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu, thans de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij de beschikkingen van 16 april 2018 heeft de minister aan Playa Linda vergunningen verleend om in de jaren 2016, 2017 en 2018 ten westen van Playa Linda Beach domeingrond in te nemen voor het uitzetten en aanbieden van 400 strandstoelen.
Bij uitspraken van 18 oktober 2021 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de door Playa Linda daartegen ingestelde beroepen.
Tegen deze uitspraken heeft Playa Linda hoger beroepen ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
Het Hof heeft de zaken, gevoegd met zaken nrs. AUA2021H00225 en AUA2022H00002, ter zitting behandeld op 8 april 2022. Playa Linda, vertegenwoordigd door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken met nrs. AUA2021H00225 en AUA2022H0002 afgesplitst.

Overwegingen

Inleiding

Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Retributie- en legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning (hierna: Retributiebesluit) is aan het Land onder de naam precario een retributie verschuldigd wegens het innemen van openbare gronden of wateren van het Land of het hebben van voorwerpen aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende gronden of wateren welke voor de openbare dienst bestemd zijn.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Retributiebesluit mag zonder vergunning geen openbare grond of openbaar water als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Retributiebesluit worden ingenomen. Op grond van het derde lid bevat elke vergunning de naam en het adres van de vergunninghouder, alsmede de periode waarvoor de vergunning geldt, en het moment van het ingaan van de verplichting tot het betalen van de precario. Op grond van het vijfde lid kunnen aan de vergunningen andere dan in het derde lid bedoelde voorwaarden worden verbonden in het belang van de openbare orde en veiligheid en de milieubescherming.
Bij drie beschikkingen van 16 april 2018 heeft de minister met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Retributiebesluit aan Playa Linda vergunningen verleend om in de jaren 2016, 2017 en 2018 op het strand ten westen van Playa Linda Beach domeingrond in te nemen voor het uitzetten en aanbieden van 400 strandstoelen. Playa Linda heeft die beschikkingen op 1 april 2019 ontvangen en daartegen op 12 april 2019 beroepen ingesteld bij het Gerecht.
2.1.
Bij brieven van eveneens 16 april 2018 heeft de minister Playa Linda uitgenodigd op het kantoor van de Directie Infrastructuur en Planning (hierna: DIP) om de precario voor de jaren 2016, 2017 en 2018 af te handelen. Daarbij zijn facturen gevoegd voor het voldoen van de precario voor de desbetreffende jaren. Playa Linda heeft deze brieven op 8 juni 2018 ontvangen en daartegen op 21 juni 2018 bezwaarschriften ingediend.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraken heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de beroepen omdat Playa Linda niet eerst bezwaar heeft gemaakt tegen de drie vergunningen. Daartegen stond dus geen beroep open. De vergunningen zijn geen beschikkingen op bezwaren omdat de vergunningen geen heroverweging zijn naar aanleiding van gemaakte bezwaren. Het betreft ook geen heroverweging naar aanleiding van de op 21 juni 2018 gemaakte bezwaren tegen de brieven van 16 april 2018. Het Gerecht heeft de beroepschriften tegen de vergunningen doorgezonden naar de minister ter behandeling als bezwaarschrift.
Het hoger beroep
3. Playa Linda betoogt dat de vergunningen op 1 april 2019 zijn verleend en dat die vergunningen moeten worden gezien als beschikkingen op de op 21 juni 2018 gemaakte bezwaren. Haar bezwaren van 21 juni 2018 waren namelijk gericht tegen de weigering een vergunning te verlenen voor de jaren 2016, 2017 en 2018. Volgens haar zijn de weigeringen naar aanleiding van de bezwaren heroverwogen en zijn de vergunningen vervolgens op 1 april 2019 verleend. Daartegen stond beroep open bij het Gerecht.
3.1.
Het Hof stelt vast dat de minister bij beschikkingen van 16 april 2018 met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Retributiebesluit vergunningen aan Playa Linda heeft verleend en dat deze beschikkingen op 1 april 2019 aan haar bekend zijn gemaakt. Vanaf dat moment diende Playa Linda zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd, dat wil zeggen binnen twee weken, bezwaren te maken tegen de beschikkingen. Anders dan Playa Linda betoogt, zijn de op 16 april 2018 verleende vergunningen geen beschikkingen op de op 21 juni 2018 ingediende bezwaarschriften. Daarbij is van belang dat die bezwaarschriften uitdrukkelijk waren gericht tegen de brieven en bijbehorende facturen van 16 april 2018 waarbij precario is geheven, en niet waren gericht tegen een weigering om vergunningen te verlenen. Bovendien was er feitelijk geen sprake van een weigering omdat, zoals vastgesteld, de vergunningen reeds op 16 april 2018 zijn verleend. Het betoog slaagt niet.
3.2.
Gelet op het voorgaande kon Playa Linda alleen bezwaren maken tegen de vergunningen. De op 12 april 2019 bij het Gerecht ingediende beroepschriften dienen daarom als tijdig ingediende bezwaarschriften tegen de bij de beschikkingen van 16 april 2018 verleende vergunningen te worden beschouwd. De bezwaarschriften zijn tijdig omdat de bezwaarschriften binnen twee weken na 1 april 2019 zijn ingediend. Pas wanneer er een beschikking op de gemaakte bezwaren is gegeven, kan daartegen beroep worden ingesteld bij het Gerecht. Dat heeft tot gevolg dat het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. In plaats daarvan had het Gerecht de door Playa Linda te vroeg ingestelde beroepen nietontvankelijk had moeten verklaren. Het Hof zal dat alsnog doen.
3.3.
Ten slotte overweegt het Hof dat Playa Linda ter zitting heeft toegelicht dat haar bezwaren zich concreet richten tegen de bij de vergunningen van 16 april 2018 behorende voorwaarden. Zij heeft op 22 augustus 2018 kennis kunnen nemen van die voorwaarden en zij wil dat het Hof inhoudelijk toetst of de gestelde voorwaarden in overeenstemming zijn met artikel 3, vijfde lid, van het Retributiebesluit. Echter maken die voorwaarden geen onderdeel uit van het geschil omdat de als bezwaarschrift aan te merken beroepschriften van 12 april 2019 niet tegen die voorwaarden zijn gericht. Het Hof heeft over de rechtmatigheid van de voorwaarden behorende bij vergunningen in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Retributiebesluit geoordeeld in zijn uitspraak van heden in zaken nrs. AUA2021H00225 en AUA2022H00002.
Slotsom
4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken moet worden vernietigd, voor zover het Gerecht zich onbevoegd heeft verklaard om van de beroepen kennis te nemen. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof de beroepen niet-ontvankelijk verklaren.
5. De minister hoeft onder deze omstandigheden geen proceskosten te vergoeden. Wel zal het Hof gelet op artikel 30, tweede lid, van de Lar de teruggave van het griffierecht gelasten.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 18 oktober 2021 in zaken nrs. AUA201901236, AUA201901237 en AUA201901238;
II.
verklaartde in die zaken ingestelde beroepen
niet-ontvankelijk;
III.
gelastdat het Land Aruba aan de coöperatieve vereniging Playa Linda Beach Resort het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal Afl. 225,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.